Bestuurdersaansprakelijkheid in het geval van een faillissement
Bestuurdersaansprakelijkheid in het geval van een faillissement
Bestuurdersaansprakelijkheid is een complex maar essentieel onderwerp voor bestuurders van een onderneming. Wanneer een onderneming in staat van faillissement verkeert, heeft dit niet enkel invloed op de toekomst van de onderneming en zijn werknemers, maar ook voor de bestuurders. Zij kunnen persoonlijk aansprakelijk worden gesteld voor het tekort in de faillissementsboedel.
Voor de NV is deze aansprakelijkheid vastgelegd in artikel 2:138 BW en voor de BV in 2:248 BW. Dit is een vorm van externe bestuurdersaansprakelijkheid en deze vordering wordt ingesteld door de curator.
Voorwaarden voor bestuurdersaansprakelijkheid bij faillissement
Indien de curator een vordering instelt voor het tekort in de faillissementsboedel, dient hij aannemelijk te maken dat het bestuur ‘kennelijk onbehoorlijk heeft bestuurd’ en dat dit een belangrijke oorzaak is geweest van het faillissement. In de jurisprudentie wordt de norm van ‘kennelijk onbehoorlijk bestuur’ toegelicht. Hiervan is sprake wanneer geen redelijk denkend bestuurder – onder dezelfde omstandigheden – aldus gehandeld zou hebben. Het dient dus objectief duidelijk te zijn dat het bestuur niet op deze wijze had mogen handelen. Enkele voorbeelden hiervan kunnen zijn: geld dat verduisterd is of het nemen van onverantwoorde financiële risico’s. Tot slot verdient opmerking dat het moet gaan om kennelijk onbehoorlijk bestuur dat binnen drie jaar vóór het faillissement heeft plaatsgevonden.
Bewijsvermoedens
Lid 2 van de artikelen 2:138 en 248 BW bevat verschillende bewijsvermoedens die de curator helpen om aannemelijk te maken dat de kennelijk onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement.
Allereerst is er de schending van de administratieplicht, zoals neergelegd in artikel 2:10 BW. Aan deze plicht is voldaan als de boekhouding van een zodanig niveau is dat men snel inzicht kan krijgen in de schuldenaren en schuldeiserspositie op enig moment en deze posities en de stand van de liquiditeiten, gezien de aard en omvang van de onderneming, een redelijk inzicht geven in de vermogenspositie.
Daarnaast is er de publicatieplicht van artikel 2:394 BW. Deze plicht houdt in dat de jaarrekening in beginsel binnen twaalf maanden na afloop van het boekjaar is gepubliceerd. Indien één van deze plichten is geschonden is het gevolg dat vaststaat dat het bestuur zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld. Tevens wordt vermoed dat het faillissement is veroorzaakt door dit onbehoorlijk bestuur. Een bestuurder kan dit vermoeden ontkrachten door tegenbewijs in te brengen.
Verweer en of disculpatie
De aangesproken bestuurder kan dit bovengenoemde vermoeden ontzenuwen door aannemelijk te maken dat het faillissement in belangrijke mate door iets anders is veroorzaakt dan door het onbehoorlijk bestuur. Bovendien is er nog de mogelijkheid voor de individuele bestuurder om zichzelf te disculperen. Het gaat hier immers om een collectieve aansprakelijkheid waarbij iedere bestuurder hoofdelijk verbonden is voor het boedeltekort. Een bestuurder kan zich succesvol disculperen door aan te tonen dan aan hem geen ernstig verwijt kan worden gemaakt. Daarnaast moet de bestuurder niet nalatig zijn geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen daarvan af te wenden.