Bestuurdersaansprakelijkheid bij faillissement – vereisten

Hebt u vragen op het terrein van bestuurdersaansprakelijkheid bel dan ons centrale telefoonnummer 030 – 252 35 20. Wij verbinden u direct door met een gespecialiseerde advocaat. Een eerste advies is altijd geheel kosteloos.

Bestuurdersaansprakelijkheid

Ingevolge artikel 2:248 lid 1 BW is iedere bestuurder in geval van faillissement van de vennootschap jegens de boedel hoofdelijk aansprakelijk voor het bedrag van de schulden, voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan, indien het bestuur zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Dit houdt in dat het gedrag van de bestuurder niet de enige oorzaak van het faillissement behoeft te zijn, maar daaraan wel in belangrijke mate moet hebben bijgedragen.

Tot “iedere bestuurder” moet ook worden gerekend de bestuurder die die hoedanigheid niet meer had ten tijde van het faillissement, maar die dat wel had toen het bestuur zijn taak kennelijk onbehoorlijk verrichtte.

Ook degene die “het beleid van de vennootschap heeft bepaald of mede heeft bepaald, als ware hij bestuurder”, wordt op grond van artikel 2:248 lid 7 van het Burgerlijk Wetboek met een (gewezen) bestuurder in de zin van dit artikel gelijk gesteld. Art. 2: 248 lid 7 BW luidt: “Met een bestuurder wordt voor de toepassing van dit artikel gelijkgesteld degene die het beleid van de vennootschap heeft bepaald of mede heeft bepaald, als ware hij bestuurder. (……).” Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat dat het geval kan zijn als iemand, zonder formeel bestuurder te zijn, in de vennootschap een machtspositie bekleedt. Op zichzelf is niet voldoende dat die persoon op het beleid van het bestuur een sterke of zelfs beslissende invloed kan hebben. De enkele omstandigheid dat iemand het beleid van de vennootschap mede heeft bepaald is niet reeds grond voor aansprakelijkheid. De aansprakelijkheid berust hierop dat de persoon in kwestie zich daadwerkelijk als bestuurder heeft gedragen, met terzijdestelling van het formele bestuur. Uit de jurisprudentie (HR 17 november 2007, JOR 2007, 7) is af te leiden, dat aansprakelijkheid tevens aan de orde kan zijn als het formele bestuur het feitelijk bestuur heeft gedoogd.

‘Onbehoorlijke taakvervulling’ – onweerlegbaar

Indien het bestuur van de failliete vennootschap niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen uit artikel 2:10 (boekhoudplicht van het bestuur) of artikel 2:394 lid 1 tot en met 3 van het Burgerlijk Wetboek (plicht tot openbaarmaking van de jaarrekening binnen dertien maanden na afloop van het boekjaar), dan staat op grond van artikel 2:248 lid 2 van het Burgerlijk vast dat het bestuur zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld, tenzij sprake is van een onbelangrijk verzuim.

Voor de beantwoording van de vraag of de administratie voldoet aan de daaraan op grond van artikel 2:10 BW te stellen eisen, is van belang of uit die administratie te allen tijde de rechten en verplichtingen van de onderneming kunnen worden gekend. De administratie dient zodanig te zijn ingericht dat men snel inzicht kan verkrijgen in de debiteuren- en crediteurenpositie op enig moment en dat deze posities en stand van de liquiditeiten, gezien de aard en omvang van de onderneming, een redelijk inzicht geven in de vermogenspositie.

Bewijs

Indien het bestuur van de failliete vennootschap niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen uit artikel 2:10 (boekhoudplicht van het bestuur) of artikel 2:394 lid 1 tot en met 3 van het Burgerlijk Wetboek (plicht tot openbaarmaking van de jaarrekening binnen dertien maanden na afloop van het boekjaar), dan wordt op grond van artikel 2:248 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek vermoed (dat is dus weerlegbaar) dat de onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak van het faillissement is, tenzij sprake is van een onbelangrijk verzuim.

De weerlegging van dit bewijsvermoeden kan geschieden doordat de aangesproken (gewezen) bestuurder aannemelijk maakt dat andere feiten of omstandigheden dan de kennelijk onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak van het faillissement zijn geweest. Daarnaast bepaalt artikel 2:248 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek  dat niet aansprakelijk is de bestuurder die bewijst dat de kennelijk onbehoorlijke taakvervulling door het bestuur niet aan hem te wijten is, en dat hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen daarvan af te wenden.

Beoordeling

De vraag of een bestuurder zijn taak niet behoorlijk heeft vervuld, moet worden beoordeeld naar hetgeen de bestuurder voorzag of kon voorzien op het moment dat hij zijn taak vervulde (MvA, Kamerstukken II 16 631, nr. 6, p. 3). Daarnaast is van belang dat geen redelijk denkend bestuurder onder dezelfde omstandigheden aldus gehandeld zou hebben (HR 7 juni 1996, NJ 1996, 695).

Begrenzing in tijd

Een begrenzing van deze aansprakelijkheid is te vinden in artikel 2:248 lid 6 van het Burgerlijk Wetboek dat luidt: “De vordering kan slechts worden ingesteld op grond van onbehoorlijke taakvervulling in de periode van drie jaren voorafgaande aan het faillissement. (..)”  In  dit artikel is echter eveneens bepaald: “Een aan de bestuurder verleende kwijting staat aan het instellen van de vordering niet in de weg.”. (bron:www.rechtspraak.nl)

Casus

In de zaak die hier aan de orde is oordeelt de rechtbank, dat aannemelijk is dat het onbehoorlijk bestuur, bestaande uit de doorstorting van het gehele exploitatiesaldo en het niet uitonderhandelen van een aanbod, een belangrijke oorzaak van het faillissement van Ganador is geweest.

Wilt u meer weten wat wij ingeval van bestuurdersaansprakelijkheid voor u kunnen betekenen? Mail dan uw vraag of bel 030 252 35 20. U krijgt direct contact met een van onze advocaten. Daarvoor brengen wij u vanzelfsprekend geen kosten in rekening.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM

Sector civiel recht

zaaknummer / rolnummer: 152320 / HA ZA 07-294

Vonnis van 14 mei 2008

in de zaak van

[eiser].,
in zijn hoedanigheid van curator in de faillissementen van de te Breukelen gevestigde rechtspersonen GANADOR HOLDING B.V., TASS/KOOP LENSTRA ASSURANTIEBEDRIJF B.V., MAKELAARDIJ O.G. KOOP LENSTRA B.V., KOOP LENSTRA ASSURANTIEN VOF, KOOP LENSTRA MAKELAARS O.G. VOF en de te Nijmegen gevestigde besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid COLIJN BEHEER NEDERLAND B.V., kantoorhoudende te Utrecht,
eiser,
advocaat mr. X,

tegen

[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. Y.

Partijen zullen hierna de curator en [gedaagde] genoemd worden.

1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het tussenvonnis van 6 februari 2008
– het proces-verbaal van comparitie van 11 maart 2008.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De feiten
2.1. Op eigen aangiften van 5 november 2002, zijn bij vonnissen van de rechtbank Utrecht en de rechtbank Arnhem van 6 november 2002 Ganador Holding B.V. (hierna: ‘de holding’), Tass/Koop Lenstra Assurantiebedrijf B.V. (hierna: ‘Assurantiebedrijf B.V.’), Makelaardij O.G. Koop Lenstra B.V. (hierna: ‘Makelaardij B.V.’), Koop Lenstra Assurantiën v.o.f. (hierna: ‘Assurantiën VOF’) en Koop Lenstra Makelaars O.G. v.o.f. (hierna: ‘Makelaars VOF’), alsmede [naam BV] (hierna: ‘[naam BV]’) in staat van faillissement verklaard met benoeming van mr. Hendriks tot curator. Curandi worden door de curator tezamen, met uitzondering van [naam BV], aangeduid met ‘Ganador’. De rechtbank zal hem hierin volgen.

2.2. Ganador dreef sinds de jaren ’70 een makelaarsbedrijf en een assurantietussenpersoonsbedrijf. De assurantieportefeuille is in 1999 verkocht, zodat Ganador vanaf 2000 alleen nog actief was op het gebied van de makelaardij. De werkmaatschappij voor de makelaarsactiviteiten was Makelaars VOF. Makelaardij B.V. was vennoot van de VOF samen met de eveneens gefailleerde vennootschap A. van Acker Makelaardij B.V., in welk faillissement de curator eveneens tot curator is benoemd. De holding was enig aandeelhouder en bestuurder van Makelaardij B.V. De werkmaatschappij voor de inmiddels gestaakte assurantieactiviteiten was Assurantiën VOF. Hiervan was Assurantiebedrijf B.V. vennoot samen met de eveneens gefailleerde vennootschap A. van Acker Assurantiën B.V., in welk faillissement de curator tevens tot curator is benoemd. De holding was ook enig aandeelhouder en bestuurder van Assurantiebedrijf B.V.

2.3. In 2000 heeft [naam BV], waarvan [gedaagde] bestuurder was, alle aandelen in de holding overgenomen van De Kruijf Holding B.V. (hierna: ‘De Kruijf’) voor een bedrag van € 1.701.675,80 (Hfl. 3.750.000,00). De Kruijf heeft een deel van de koopsom, te weten
€ 680.670,32 (Hfl. 1.500.000,00) omgezet in een achtergestelde lening. Na overname van de holding door [naam BV] was [gedaagde] middellijk bestuurder c.q. vennoot van alle tot Ganador behorende vennootschappen. De Kruijf had naast de achtergestelde vordering op [naam BV] ook nog, deels achtergesteld, vorderingen op de holding, Assurantiën VOF en Makelaars VOF.

2.4. In 2002 ging de omzet van Ganador sterk achteruit. [gedaagde] liet zich vanaf medio 2002 bedrijfseconomisch en juridisch bijstaan door twee adviseurs, de heer [XXX], directeur grootaandeelhouder van Win I B.V., en diens raadsman mr. Snoek.

2.5. Ganador diende op 1 oktober 2002 een bedrag van € 453.780,21
(Hfl. 1.000.000,00) ter zake een lening in rekening-courant aan de ING Bank af te lossen. Ganador kon dit bedrag niet opbrengen. ING Bank zegde de kredietfaciliteit niet op, maar verrekende de binnenkomende bedragen met de schuld.

2.6. Van 9 oktober 2002 tot en met 5 november 2002 werd het gehele exploitatiesaldo van Ganador in delen, met een totaal van € 144.300,00, via een slapende rekening bij ABN AMRO Bank naar de derdengeldrekening van Snoek de Jong Advocaten overgemaakt. Deze overboekingen zijn tijdens een gesprek op 8 oktober 2002 tussen [gedaagde] en [XXX] besproken.

2.7. [gedaagde] heeft Snoek de Jong Advocaten vrijelijk over de doorgestorte gelden laten beschikken. Hiertoe werden door [gedaagde], steeds voorafgaand aan de overboekingen, brieven gestuurd aan mr. de Jong van Snoek de Jong Advocaten, waarin onder meer werd bericht over de te verrichten voorschotbetalingen die varieerden van € 5.100,00 tot € 11.000,00. In de brieven stond telkens het volgende:

(…) Geachte heer De Jong,

Recentelijk hebben wij aan u een voorschotbetaling voldaan van euro (…).

Deze voorschotbetalingen hebben wij aan u verricht ten behoeve van betaling aan adviseurs, gezien de toestand waarin onze onderneming zich momenteel bevindt.
Wij geven u de opdracht facturen van adviseurs, als onze huisadvocaat, te beoordelen en na beoordeling op juistheid betaalbaar te stellen.

Tot slot bevestigen wij dat het u vrij staat uw facturen met het in uw bezit zijnde depotbedrag te verrekenen. (…)

2.8. Van het totaal op de derdengeldrekening gestorte bedrag van € 144.300,00 is een bedrag van € 136.808,50 aangewend om facturen van Snoek de Jong Advocaten
(€ 68.544,00), [XXX] (€ 21.836,50), en Schuitevoerder Taxatie (€ 1.428,00) te voldoen en om een lening van (de echtgenote van) [gedaagde] (€ 45.000,00) terug te betalen.

2.9. Op 22 oktober 2002 heeft registeraccountant De Vries bij een bespreking met
mr. Snoek namens De Kruijf en een andere achtergestelde schuldeiser van Makelaars VOF, aangeboden de ondernemingen van Makelaars VOF en Assurantiën VOF van de vennoten over te nemen voor een bedrag van € 1,00, met een optie tot terugkoop voor [gedaagde]. Op 24 oktober 2002 heeft De Vries hiertoe een conceptovereenkomst aan Snoek gefaxt.

2.10. Bij faxbrief van 28 oktober 2002 heeft [gedaagde] via mr. Snoek laten weten het geboden bedrag van € 1,00 gezien de schuldpositie een realistisch bedrag te vinden. [gedaagde] heeft daarnaast laten weten zich niet te kunnen vinden in een aantal condities en daar tegenover andere gesteld. De brief besluit met de volgende zin:

Gaarne verneem ik zo spoedig mogelijk van u of mijn bovenstaande opmerkingen een basis kunnen bieden te spreken over de overdracht van de activa en passiva op de door de heer [gedaagde] voorgestelde wijze. Voor de goede orde benadruk ik tevens dat de heer [gedaagde] zich in dit stadium nog nergens aan gebonden acht en zich ook nog nergens aan wil binden. Zulks komt voort uit het feit dat de uitgangspunten van beide partijen zich nog in een (te) pril stadium bevinden.

2.11. [gedaagde] heeft een reactie op zijn faxbrief niet afgewacht. Daags na verzending van de brief heeft hij de faillissementsaanvragen voor de vennootschappen voorbereid en deze een week later ingediend. Tevens heeft [gedaagde] een activatransactie voorbereid ten behoeve van een privé-doorstart na faillissement.

2.12. De curator heeft, na uitspraak van de faillissementen, het bod van [gedaagde] op de activa niet aanvaard. De activa zijn verkocht aan De Kruijf voor een bedrag van
€ 550.000,00. De curator heeft met Snoek de Jong Advocaten een overeenkomst gesloten. Zij hebben ten aanzien van hun eigen facturen een bedrag van € 65.593,25 aan de faillissementsboedel terugbetaald. De schuldenlast van de vennootschappen was ten tijde van de comparitie van partijen als volgt verdeeld. De holding had concurrente schulden van in totaal € 39.270,33 openstaan. Makelaardij B.V. en Assurantiebedrijf B.V. hadden samen met de holding een preferente schuld aan de belastingdienst van € 39.060,00. Alle preferente en gewone concurrente schuldeisers van Makelaars VOF zijn voldaan, naast een percentage aan de achtergestelde schuldeisers. Het grootste deel van de totale achtergestelde schulden van € 1.015.260,97 stond nog open. Assurantiën VOF had een concurrente schuld van in totaal € 57.475,53. [naam BV] had zowel preferente als concurrente schulden met een totaal van € 1.805.923,70.

3. Het geschil
3.1. De curator vordert samengevat – veroordeling van [gedaagde] tot betaling van:
I het bedrag van de schulden van curandi, inclusief de algemene en bijzondere faillissementskosten, voor zover deze door vereffening van de overige baten niet kunnen worden voldaan, nader op te maken bij staat, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de faillissementsdatum tot de dag der algehele voldoening, althans een in goede justitie te bepalen bedrag aan schadevergoeding,
II de buitengerechtelijke incassokosten, ter hoogte van twee punten van het toepasselijke liquidatietarief, althans ter hoogte van een door de rechtbank naar redelijkheid en billijkheid vast te stellen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening,
III de kosten van de procedure, vermeerderd met de wettelijke rente als [gedaagde] deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis zal hebben voldaan.

3.2. Aan zijn vorderingen legt de curator, kort gezegd, ten grondslag dat [gedaagde] als (indirect) bestuurder en (indirect) vennoot op grond van de artikelen 2:248 BW jo 2:11 BW onbehoorlijk heeft gehandeld en dat dit handelen in belangrijke mate heeft bijgedragen aan de faillissementen van de vennootschappen.

3.3. Het verweer van [gedaagde] strekt primair tot niet-ontvankelijkverklaring van de curator
in zijn vordering, althans afwijzing daarvan en subsidiair tot matiging op grond van artikel 2:248 lid 4 BW.

3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling
4.1. De vordering van de curator is gebaseerd op artikel 2:248 BW. Ingevolge lid 1 van dit artikel is iedere bestuurder in geval van faillissement van de vennootschap jegens de boedel hoofdelijk aansprakelijk voor het bedrag van de schulden, voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan, indien het bestuur zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement. De stelplicht en bewijslast dat sprake is geweest van kennelijk onbehoorlijk bestuur rust op de curator. De vraag of een bestuurder zijn taak niet behoorlijk heeft vervuld, moet worden beoordeeld naar hetgeen de bestuurder voorzag of kon voorzien op het moment dat hij zijn taak vervulde (MvA, Kamerstukken II 16 631, nr. 6, p. 3). Daarnaast is van belang dat geen redelijk denkend bestuurder onder dezelfde omstandigheden aldus gehandeld zou hebben (HR 7 juni 1996, NJ 1996, 695).

4.2. In onderhavige zaak baseert de curator het kennelijk onbehoorlijk bestuur ten aanzien van alle vennootschappen op twee elementen. Enerzijds, kort gezegd, op het door [gedaagde] laten overboeken van het gehele exploitatiesaldo van Ganador in oktober en november 2002 naar de derdengeldrekening van Snoek de Jong Advocaten, en anderzijds op het door [gedaagde] niet ingaan op het aanbod van De Kruijf, waarbij tevens sprake zou zijn van belangenverstrengeling.

4.3. Voorop staat de vraag met betrekking tot welke van de vennootschappen [gedaagde] aansprakelijk is, indien zijn aansprakelijkheid ingevolge artikel 2:248 BW komt vast te staan. De curator heeft gesteld dat het kennelijk onbehoorlijk bestuur van [gedaagde] erin bestaat dat hij het gehele exploitatiesaldo van Ganador heeft doorgestort. De curator heeft aangegeven onder ‘Ganador’ de holding, Makelaardij B.V., Assurantiebedrijf B.V., Makelaars VOF en Assurantiën VOF te verstaan, en niet tevens [naam BV]. Met betrekking tot het tweede verwijt, het niet uitonderhandelen van het overnameaanbod, heeft de curator weliswaar gesteld dat het de bedoeling van De Kruijf was om het hele concern overeind te houden, maar dit blijkt niet uit de overgelegde conceptkoopovereenkomst d.d. 28 oktober 2002, waarin alleen sprake is van overname van de activa en passiva van de werkmaatschappijen, de beide VOF’s. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat het niet de bedoeling was van De Kruijf om ook de zeer aanzienlijke schulden van [naam BV] over te nemen, welke schulden vrijwel geheel verband lijken te houden met de financiering van de onder 2.3. genoemde aandelentransactie. Het betreft immers, afgezien van betrekkelijk geringe belastingschulden, de achtergestelde schuld aan De Kruijf zelf en een lening bij de Rabobank ter grootte van ongeveer het restant van de koopsom. Zonder toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien welk belang De Kruijf had bij de overname van met name deze bankschuld van bijna één miljoen euro. De beide verwijten lijken dus geen betrekking te hebben op [naam BV]. De curator heeft niet aangegeven waaruit het kennelijk onbehoorlijke bestuur ten opzichte van [naam BV] dan wel zou bestaan. Nu de curator dit heeft nagelaten, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank niet aan zijn stelplicht voldaan. Gelet hierop ziet de rechtbank geen grond de curator toe te laten tot bewijslevering. De rechtbank zal bij de beoordeling of [gedaagde] aansprakelijk is uit hoofde van artikel 2:248 BW [naam BV] dan ook buiten beschouwing laten.

Ten aanzien van Ganador

4.4. Gelet op de vennootschapsrechtelijke verhoudingen overweegt de rechtbank vooreerst dat ingevolge artikel 2:11 BW eventuele aansprakelijkheid van [naam BV] als de formele bestuurder van Ganador Holding B.V. sinds 2000 leidt tot hoofdelijke mede-aansprakelijkheid van [gedaagde] als de bestuurder van [naam BV].

Doorstorting exploitatiesaldo

4.5. Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] in oktober en november 2002 het gehele exploitatiesaldo van Ganador naar de derdengeldrekening van Snoek de Jong Advocaten heeft laten overboeken. Hierdoor had Ganador geen liquiditeit meer en konden geen betalingen meer worden verricht. Ganador verkeerde op dat moment reeds in financiële moeilijkheden. Van de doorgestorte gelden zijn selectief enkele schuldeisers betaald, te weten (de echtgenote van) [gedaagde] zelf en zijn adviseurs. Bovendien is ter comparitie onweersproken gesteld dat een groot deel van de declaraties van mr. Snoek nimmer ten laste van Ganador had mogen worden gebracht. De rechtbank is van oordeel dat, nu de liquiditeit van Ganador door de doorstortingen geheel werd uitgehold, aangenomen kan worden dat [gedaagde] wist, althans behoorde te weten, dat de (overige) schuldeisers hierdoor benadeeld zouden worden en dat het voortbestaan van Ganador hiermee in gevaar werd gebracht. In verweer hierop heeft [gedaagde] aangevoerd dat hij het wegsluizen van de gelden zag als een mogelijkheid om tijdelijk financiële speelruimte te verkrijgen, met het doel de bedrijfsactiviteiten zo goed en kwaad als mogelijk voort te kunnen zetten. [gedaagde] heeft echter op geen enkele wijze onderbouwd hoe deze financiële speelruimte door de doorstortingen verkregen zou moeten worden, noch hoe de bedrijfsactiviteiten hierdoor voortgezet konden worden, behalve dat van de doorgestorte gelden zijn adviseurs en hijzelf werden betaald. De overige schuldeisers zijn immers, hooguit op Schuitevoerder Taxatie na, niet van deze gelden betaald. Tevens neemt de rechtbank in aanmerking dat [gedaagde] Snoek de Jong Advocaten vrijelijk over de gelden heeft laten beschikken. Naar het oordeel van de rechtbank zou geen redelijk denkend bestuurder onder dezelfde omstandigheden, gelet op de slechte financiële positie van Ganador, het gehele exploitatiesaldo van Ganador hebben laten doorstorten naar een derdengeldrekening, waardoor de liquiditeit nihil werd, en de beheerder van die derdengeldrekening op deze wijze carte blanche hebben gegeven, met alle mogelijke gevolgen van dien. Door zo te handelen heeft [gedaagde] zijn taak onbehoorlijk vervuld in de zin van artikel 2:248 lid 1 BW.

4.6. Het verweer van [gedaagde] dat hij verkeerd geadviseerd zou zijn door mr. Snoek en de heer [XXX], hij in een afhankelijke relatie tot hen kwam te staan en dat van die afhankelijkheid door Snoek en [XXX] misbruik zou zijn gemaakt, doet – indien aangenomen wordt dat dit klopt – naar het oordeel van de rechtbank niet af aan zijn aansprakelijkheid als bestuurder. Het verweer van [gedaagde] wordt verworpen.

Aanbod tot overname van De Kruijf

4.7. Het tweede element waarop de curator het kennelijk onbehoorlijk bestuur van [gedaagde] baseert, is het door [gedaagde] niet ingaan op het aanbod van De Kruijf om de ondernemingen van Makelaars VOF en Assurantiën VOF over te nemen. Vast staat dat De Kruijf in oktober 2002 een aanbod tot overname van de ondernemingen van Makelaars VOF en Assurantiën VOF heeft gedaan. In de conceptkoopovereenkomst d.d. 28 oktober 2002 is dit in artikel 1.1. als volgt verwoord:

Koper koopt van verkoper gelijk verkoper verkoopt aan koper de navolgende activa en passiva en toebehorende aan verkoper en gedreven in de vorm van twee ondernemingen te weten:
1. V.o.f. Koop Lenstra Assurantiën te Breukelen, HR 30062239 en
2. V.o.f. Koop Lenstra Makelaars o.g., v.o.f. te Breukelen, HR 30062238

De curator verwijt [gedaagde] dat hij dit aanbod niet heeft uitonderhandeld en dat hij ten tijde hiervan reeds voorbereidingen trof voor de faillissementsaanvragen van de vennootschappen en voor een privé-doorstart. [gedaagde] heeft dit niet weersproken. [gedaagde] heeft in verweer op voorgaande betoogd dat het aanbod van De Kruijf niet serieus en niet helder genoeg was om op in te gaan. Daarnaast heeft [gedaagde] echter gesteld dat partijen nog over een aantal zaken moesten onderhandelen om tot een serieuze ‘deal’ te komen, dat dit de nodige tijd zou vergen en dat hier geen tijd meer voor was “omdat het einde van de maand naderde en de onderneming niet meer aan haar reguliere aflossingsverplichtingen, huurverplichtingen, leaseovereenkomsten en salarissen kon voldoen. Om binnen korte tijd aan alle onzekerheid een einde te maken lag het onder die omstandigheden naar het oordeel van [gedaagde] veel eerder voor de hand om over te gaan tot het aanvragen van het faillissement van de betrokken vennootschappen met de mogelijkheid van een eventuele doorstart.” (punt 11 van de conclusie van antwoord, de rechtbank). De rechtbank kan deze stelling niet anders begrijpen dan dat [gedaagde] er bewust voor heeft gekozen niet verder in onderhandeling te treden met De Kruijf en de faillissementen van de vennootschappen aan te vragen in verband met een mogelijke doorstart. [gedaagde] heeft weliswaar per faxbrief op het aanbod van De Kruijf gereageerd en min of meer een tegenbod gedaan en om een reactie gevraagd, maar hij heeft het antwoord niet afgewacht en meteen voorbereidingen getroffen voor de faillissementsaanvragen en een privé-doorstart. Door zo te handelen heeft [gedaagde] belemmerd dat een overeenkomst tot overname met De Kruijf tot stand kon komen waarmee, mogelijk, een faillissement had kunnen worden afgewend. Het leeuwendeel van de schulden zat immers in Makelaars VOF (ongeveer € 1.250.000,00) en overname van die schulden door een kapitaalkrachtige investeerder, tevens zijnde een van de grootste schuldeisers, had, naar kan worden aangenomen, de onderneming kunnen redden en de andere preferente en concurrente schuldeisers kunnen bevredigen. Door die gegadigde aan het lijntje te houden en de door, althans namens, hemzelf opengehouden onderhandelingen te doorkruisen met eigen faillissementsaangiften met de bedoeling om daarna zelf in een doorstart alleen de activa en niet de passiva over te nemen, heeft [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank de schuldeisers benadeeld, in strijd met het vennootschappelijk belang gehandeld en daarmee zijn taak als bestuurder ten aanzien van Ganador onbehoorlijk vervuld in de zin van 2:248 lid 1 BW.

4.8. Ingevolge artikel 2:248 BW leidt kennelijk onbehoorlijk bestuur tot aansprakelijkheid voor het faillissementstekort, indien aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak van het faillissement is geweest. Dit houdt in dat het gedrag van de bestuurder niet de enige oorzaak van het faillissement behoeft te zijn, maar daaraan wel in belangrijke mate moet hebben bijgedragen. De curator heeft uitgebreid onderbouwd dat zulks het geval is geweest. In de kern samengevat heeft hij betoogd dat door het doorstorten van het gehele exploitatiesaldo de reeds zorgelijke liquiditeit van Ganador nihil werd, hierdoor (overige) schuldeisers niet meer konden worden voldaan en derhalve een faillissementssituatie werd gecreëerd. Daarnaast heeft [gedaagde] het aanbod van De Kruijf niet uitonderhandeld, terwijl dit een bieding was waarmee, bij aanvaarding, de continuïteit van de ondernemingen zou zijn gewaarborgd. Genoemde handelswijzen van [gedaagde] zouden daarmee tot het faillissement van Ganador hebben geleid. [gedaagde] betwist dat zijn handelen als een belangrijke oorzaak van het faillissement is te kwalificeren. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het met de vennootschappen al enige tijd slecht ging door teruglopende omzetten en resultaten en zij daardoor al sinds medio 2002 in een faillissementssituatie verkeerden. Los van de doorstortingen van de gelden en de mogelijkheid om met De Kruijf of anderen tot een regeling te komen, zou een faillissement voor het einde van 2002 op grond van de economische teruggang toch onafwendbaar zijn geweest, aldus [gedaagde]. Dit laatste is een veronderstelling van [gedaagde], waarmee hij onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken waarom het doorstorten van het gehele exploitatiesaldo in combinatie met het niet uitonderhandelen van het aanbod van De Kruijf, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet als belangrijke oorzaak van het faillissement zou zijn te kwalificeren. Ten aanzien van de stelling dat de vennootschappen reeds sinds medio 2002 in een faillissementssituatie verkeerden overweegt de rechtbank als volgt. Na de faillissementen van de vennootschappen heeft de curator de activa van Makelaars VOF alsnog aan De Kruijf verkocht. Met de opbrengst hiervan heeft hij alle preferente en concurrente schuldeisers kunnen voldoen en een deel van de achtergestelde schuldeisers. De curator heeft ter comparitie verklaard nog € 165.000,00 op de boedelrekening van Makelaars VOF te hebben staan. Dat is meer dan de resterende schulden van heel Ganador, voor zover niet achtergesteld. Hieruit volgt dat Ganador niet zodanig noodlijdend was dat een faillissement onafwendbaar was. Het verweer van [gedaagde] wordt dan ook verworpen.

4.9. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat aannemelijk is dat het onbehoorlijk bestuur, bestaande uit de doorstorting van het gehele exploitatiesaldo van Ganador en het niet uitonderhandelen van het aanbod van De Kruijf, een belangrijke oorzaak van het faillissement van Ganador is geweest. Hiermee staat de aansprakelijkheid van [gedaagde] ex artikel 2:248 BW ten aanzien van Ganador vast. [gedaagde] is dan ook gehouden tot betaling van het tekort in de boedel in het faillissement van Ganador. Waarbij in het bijzonder gedacht moet worden aan de achtergestelde schulden en de boedelkosten. Nu niet vast staat hoe groot dit tekort is, zal de rechtbank de zaak verwijzen naar de schadestaatprocedure. Het gaat om het totaal van de erkende schulden in de desbetreffende faillissementen, vermeerderd met de boedelkosten en verminderd met het in de boedels aanwezige actief. De omvang van die schulden is reeds vastgesteld in de desbetreffende verificatievergaderingen. Daaraan kan niet meer worden getornd in de schadestaatprocedure, waartoe de curator wil worden toegelaten. Daarin kan echter wel nader worden uitgezocht hoeveel inmiddels is betaald, wat het resterend actief is en hoe hoog de boedelkosten zijn.

4.10. Voor zijn beroep op matiging van zijn aansprakelijkheid heeft [gedaagde] geen (steekhoudende) argumenten aangevoerd.

4.11. De door de curator gevorderde vergoeding van de buitengerechtelijke kosten ter hoogte van twee punten van het toepasselijke liquidatietarief, aldus € 904,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 februari 2007 tot de dag der algehele voldoening, zal door de rechtbank worden afgewezen. De desbetreffende boedelkosten zijn begrepen in het tekort.

4.12. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, met de bepaling dat [gedaagde] de wettelijke rente over deze kosten verschuldigd zal zijn, indien deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis zijn voldaan.
De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van de curator op:
– dagvaarding € 70,85
– vast recht 251,00
– salaris procureur 904,00 (2,0 punten × tarief € 452,00 )
Totaal € 1.225,85

5. De beslissing
De rechtbank

5.1. veroordeelt [gedaagde] om aan de curator, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen het bedrag van de schulden van Ganador, inhoudende de schulden van Ganador Holding B.V., Tass/Koop Lenstra Assurantiebedrijf B.V., Makelaardij O.G. Koop Lenstra B.V. , Koop Lenstra Assurantiën v.o.f. en Koop Lenstra Makelaars O.G. v.o.f., voor zover deze niet door vereffening uit de overige baten kunnen worden voldaan, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,

5.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de curator gesteld op € 1.225,85, met de bepaling dat [gedaagde] de wettelijke rente over deze kosten verschuldigd zal zijn, indien deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis zijn voldaan,

5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
(bron: www.rechtspraak.nl)