Franchiseovereenkomst – afbreken van onderhandelingen
In deze zaak draait het om een franchiseovereenkomst. Eiser stelt zich op het standpunt dat met ING een franchiseovereenkomst is overeengekomen – hetgeen door ING wordt betwist – en stelt dat ING toerekenbaar te kort is geschoten in de nakoming van de franchiseovereenkomst. In het midden kan blijven of er wel of niet een franchiseovereenkomst tot stand is gekomen, nu de onderhandelingen tussen ING en eisers in ieder geval der mate ver waren gevorderd dat eiser er op mocht vertrouwen dat deze onderhandelingen in de totstandkoming van een franchiseovereenkomst zouden resulteren. Aannemelijk is dat het tot een dergelijke overeenkomst zou zijn gekomen, indien ING het traject met eiser niet had beëindigd. Anders dan ING aanvoert, hebben zich geen onvoorziene omstandigheden voorgedaan die het afbreken van de onderhandelingen rechtvaardigen. De door ING genoemde omstandigheden dienen voor rekening en risico van ING te komen. Het positief contractsbelang van eiser komt voor vergoeding in aanmerking. Eiser wordt toegelaten zich onder inachtneming van de door de rechtbank geformuleerde uitgangspunten bij akte uit te laten over de hoogte van het voor vergoeding in aanmerking komende positief contractsbelang.
Wilt u meer weten wat wij als advocaat voor u of voor uw zaak kunnen betekenen? Of heeft u behoefte aan advies, hulp (rechtshulp) of bijstand door een advocaat met betrekking tot franchise (overeenkomst)? Mail dan uw vraag of bel tegen lokaal tarief 030 252 35 20 of – tot 22.00 uur – 030 252 35 20. Daarvoor brengen wij u vanzelfsprekend geen kosten in rekening.
uitspraak
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 379808 / HA ZA 07-2603
Vonnis van 4 juni 2008
in de zaak van
1. A,
wonende te ( plaats ),
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B B.V.,
gevestigd te Sliedrecht,
eisers,
procureur mr. X,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
procureur mr. Y.
Partijen zullen hierna B en ING genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
– de dagvaarding, met producties,
– de conclusie van antwoord, met producties,
– het tussenvonnis van 6 februari 2008,
– het proces-verbaal van de comparitie, gehouden op 21 april 2008.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. ING heeft vanaf november 2004 de exploitatie van 15 van haar kantoren in franchise gegeven. In september 2006 is zij met A in gesprek gegaan over een mogelijke franchiseovereenkomst met betrekking tot het kantoor in Sliedrecht en vervolgens 2 jaar nadien het kantoor in Hardinxveld-Giessendam. Het contact liep via de heer C (hierna: C), algemeen directeur van ING Bank Franchise.
2.2. A heeft van ING een concept voor de te sluiten franchiseovereenkomst en de agentuurovereenkomst ontvangen.
2.3. De concept franchiseovereenkomst houdt, voor zover hier van belang, in:
(…)
DE ONDERGETEKENDEN:
de naamloze vennootschap ING Bank N.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen ‘ING Bank’, ten deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heren (…) en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (…), gevestigd te (…) aan de (…), hierna te noemen ‘Franchisenemer’, waarvan de oprichter is de heer (…), wonende te (…) aan de (…).
(…)
ARTIKEL 23 – DUUR EN OPZEGGING
1. Deze overeenkomst is aangegaan voor een periode van 5 jaren, te rekenen vanaf (…) en zal derhalve zijn geëindigd op (…).
2. Partijen zullen tenminste zes (6) maanden voor afloop van de overeenkomst met elkaar in onderhandeling treden over een nieuwe overeenkomst, mits Franchisenemer alsdan in elk geval:
a. niet in gebreke zal zijn krachtens deze overeenkomst
b. gedurende de looptijd van deze overeenkomst steeds deugdelijk en tijdig aan zijn verplichtingen heeft voldaan
c. het kantoor van Franchisenemer voldoet aan de dan gelden de maatstaven van ING Bank.
(…)
ARTIKEL 24 – TUSSENTIJDSE BEEINDIGING
1. ING Bank is gerechtigd deze overeenkomst met onmiddellijke ingang en zonder rechterlijke tussenkomst schriftelijk te beëindigen door middel van een brief per post met ontvangstbevestiging, indien:
(…)
f. sprake is van een dringende aan Franchisenemer onverwijld meegedeelde, reden, waaronder begrepen de omstandigheden van zodanige aard dat van ING Bank redelijkerwijs niet gevergd kan worden deze overeenkomst, zelfs niet tijdelijk, in stand te laten. Een dergelijke situatie doet zich in elk geval voor indien één of meer tot de ING Groep behorende ondernemingen een overeenkomst met Franchisenemer om dringende redenen heeft beëindigd.
(…)
i. Franchisenemer niet langer gerechtigd is om als bemiddelaar op te treden bij de totstandkoming van overeenkomsten.
(…)
2.4. De concept agentuurovereenkomst houdt, voor zover hier van belang, in:
(…)
DE ONDERGETEKENDEN:
De naamloze vennootschap ING Bank N.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen ‘ING Bank’, ten deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heren (…) en (…) en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (…), gevestigd te (…), aan de (…), hierna te noemen ‘Bemiddelaar’, waarvan de oprichter is de heer (…), wonende te (…) aan de (…),
(…)
ARTIKEL 1 – AANSTELLING
ING Bank stelt hierbij Bemiddelaar aan om met ingang van (…) namens ING Bank als Bemiddelaar te bemiddelen bij het tot stand komen van overeenkomsten die een financiële dienst vormen tussen derden en ING Bank ter zake van de producten genoemd in het handboek in het verband van zijn ING Bank franchise, welke aanstelling Bemiddelaar verklaart te aanvaarden.
ARTIKEL 2 – DUUR
De agentuurovereenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd en kan door een van partijen slechts per aangetekend schrijven en met inachtneming van een opzegtermijn van zes (6) maanden worden opgezegd tegen de laatste dag van de kalendermaand.
2.5. In oktober 2006 heeft A met succes een assessment doorlopen. Nadien heeft A ten behoeve van een door hem op te stellen ondernemingsplan informatie van ING ontvangen met betrekking tot het kantoor Sliedrecht. Op 21 december 2006 heeft A zijn ondernemingsplan voor het kantoor Sliedrecht ingediend en gepresenteerd aan een selectiecommissie. Dit ondernemingsplan houdt, voor zover hier van belang, in:
(…)
2.5.3 Plaats
(…) In Hardinxveld-Giessendam is de lokale afwezigheid wel een probleem. Er wordt in het centrum wel het e.e.a. ontwikkeld in het centrum (zie ook 2.3.1). De huidige cijfers laten op dit moment geen ruimte voor een nieuwe vestiging, tenzij vanuit ING-Nederland dit gesubsidieerd zou worden, op basis van toekomstige groei. (…)
(…)
3 Het Financieel Plan
(…)
(…)
Jaar
1
Jaar
2
Jaar
3
Jaar
4
Jaar
5
Jaar
6
Gemiddeld
Bruto ond. Loon +
operationele winst + groei goodwill 117.041
170.567
189.447
216.281
247.835
276.861
203.005
(…)
2.6. Naar aanleiding van het gepresenteerde ondernemingsplan heeft de selectie-commissie een positief advies gegeven.
2.7. Het personeel van de vestiging Sliedrecht is in januari 2007 geïnformeerd over de ophanden zijnde overname. Het voornemen was dat A op 1 juni 2007 met de exploitatie van het kantoor Sliedrecht zou starten.
2.8. Bij brief van 5 februari 2007 heeft ING aan A meegedeeld dat het voornemen bestond een samenwerking aan te gaan. Deze brief houdt, voor zover hier van belang, in:
(…)
Graag feliciteren wij u met de voorgenomen samenwerking tussen u en ING Bank Franchise voor de vestiging Sliedrecht. Op 21 december 2006 heeft u uw businessplan gepresenteerd aan de selectiecommissie. Op basis van dit plan en onder voorbehoud van een met goed gevolg verlopen veiligheidsscreening, eventuele gezondheidskeuring en oprichting BV, willen wij met u (cq uw BV) de franchiseovereenkomst aangaan.
Zoals met u besproken op 21 december 2006 start u op een termijn van 2 jaar tevens een vestiging in Hardinxveld-Giessendam.
(…)
De heer D van ING Bank Franchise zal contact met u opnemen om afspraken te maken betreffende de planning van de implementatie, opleidingstraject en andere voorbereidingen.
De voorbereidingen die u geacht wordt nu in gang te zetten in samenwerking met één van de beide accountants (GIBO of BDO) zijn:
– financieringsaanvraag
– oprichting BV conform standaard statuten, bij één van beide notarissen, etc.
– indien van toepassing; gezondheidskeuring ivm de verzekeringspolis.
De finale overeenkomst ondertekening vindt plaats zodra bovenstaande onderdelen gereed zijn. Uw BV dient dan “perfect” verklaard te zijn. Dit dient tenminste één maand voorafgaand aan uw start datum gerealiseerd te zijn.
(…)
2.9. Op 6 februari 2007 heeft A zijn baan bij ABN tegen 1 mei 2007 opgezegd. Zijn salaris bij ABN bedroeg inclusief bonussen ongeveer € 50.000,- bruto per jaar.
2.10. In maart 2007 heeft ING haar ondernemingsstrategie herzien en besloten de implementatie van nieuwe franchisekantoren, waaronder het kantoor in Sliedrecht, voorlopig ‘on hold’ te zetten. Bij brief van 22 maart 2007 is A van dit besluit op de hoogte gebracht.
2.11. Eind maart 2007 heeft de ondernemingsraad van ING (hierna: OR) een positief advies gegeven omtrent de voorgenomen samenwerking met A.
2.12. Op 29 maart 2007 heeft C het besluit om de implementatie van nieuwe franchisekantoren ‘on hold’ te zetten mondeling aan A toegelicht. De inhoud van dit gesprek heeft C bij brief van 29 maart 2007 aan A bevestigd. Deze brief houdt, voor zover hier van belang, in:
(…)
Op 29 maart 2007 hebben wij met u de consequenties van het directiebesluit inzake het “on hold” zetten van de verdere uitrol van het Franchisekanaal besproken. Wij hebben binnen onze mogelijkheden zoveel mogelijk antwoorden gegeven op uw vragen. Tevens hebben wij u medegedeeld dat u vanaf de geplande implementatie datum van uw kantoor een honorarium kunt declareren van euro 3.500,– exclusief BTW per maand. Voor het declareren van dit honorarium gelden dezelfde voorwaarden als het definitief opstarten van een franchisekantoor, te weten, u dient uw verzekeringen en uw financiering te hebben geregeld dan wel dat u in het bezit bent van de vereiste offertes als mede uw BV te hebben opgericht.
(…)
2.13. Bij brief van 10 april 2007 heeft A het in voornoemde brief van 29 maart 2007 genoemde aanbod geaccepteerd. A heeft twee maal een bedrag van € 3.500,- ontvangen.
2.14. De afspraak voor de in de brief van 5 februari 2007 genoemde veiligheidsscreening is vervolgens afgezegd. Bij brief van 10 april 2007 bericht A, voor zover hier van belang, aan C:
(…) Zoals besproken is de afspraak voor de veiligheidsscreening door de veiligheidsfunctionaris afgezegd, maar ik ben beschikbaar om indien u dit wenst aan deze veiligheidsscreening mee te werken. (…)
2.15. Op 1 mei 2007 heeft A Alblassewaard opgericht, in welke vennootschap de franchisevestiging zou worden ondergebracht.
2.16. A is op 16 mei 2007 gezond gekeurd.
2.17. Op 16 mei 2007 heeft ING besloten haar franchiseformule niet voort te zetten. Zij heeft deze beslissing op 25 mei 2007 aan onder meer A toegelicht.
2.18. In een brief van 28 juni 2007 van ING aan A, schrijft ING, voor zover hier van belang:
(…)
in vervolg op de bijeenkomst van 25 mei jongstleden met de heer C en zes andere kandidaat-franchisenemers, evenals de e-mail van dezelfde datum van de heer C, doen wij u bijgaand een voorstel in verband met het niet langer voortzetten door de ING Bank van haar franchiseformule als gevolg van een algemene strategische heroriëntatie van haar retailorganisatie.
Tussen u en ING Bank is noch een franchiseovereenkomst noch een agentuurovereenkomst tot stand gekomen. De gesprekken daarover bevonden zich echter met u in een zodanig vergevorderd stadium dat wij menen een deugdelijk voorstel ter compensatie van de door u, althans, voor zover van toepassing, aan uw destijds in oprichting zijnde vennootschap, gemaakte kosten te moeten voldoen, evenals een aanbod tot het doen van een coulance-uitkering.
(…)
De totale vergoeding bedraagt (…) € 71.000,–.
Indien u akkoord gaat met dit voorstel verzoeken wij u vriendelijk om deze brief voor akkoord te ondertekenen en door middel van bijgaande enveloppe aan ons te retourneren. (…)
(…)
2.19. Bij brief van 5 juli 2007 heeft A aan ING te kennen gegeven niet met deze gang van zaken akkoord te kunnen gaan. ING is desalniettemin overgegaan tot betaling van de vergoeding van € 71.000,- aan Alblasserwaard.
3. De vordering
3.1. B vordert veroordeling van ING bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van € 2.030.000,-, vermeerderd met de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding, 23 augustus 2007, met veroordeling van ING in de kosten van deze procedure.
3.2. Naar de rechtbank begrijpt stelt B ter onderbouwing van zijn vordering dat op grond van de hiervoor genoemde feiten moet worden aangenomen dat ING met hem voor de periode van vijf jaar een franchiseovereenkomst is aangegaan, aangezien er wilsovereenstemming is op alle relevante onderdelen van de overeenkomst. ING is volgens A toerekenbaar te kort geschoten in de nakoming van deze overeenkomst en is gehouden de schade die A dien tengevolge leidt, te weten het positief contractsbelang, te vergoeden. Blijkens het aan de hand van de door ING verstrekte gegevens opgestelde ondernemingsplan, zou binnen de vestiging Sliedrecht gemiddeld € 203.000,- per jaar, en derhalve € 1.015.000,- over een periode van vijf jaar, worden gerealiseerd aan bruto ondernemersloon, operationele winst en goodwill. Hetzelfde geldt volgens A voor de vestiging Hardinxveld-Giessendam. Het totaal aan gederfde inkomsten door de tekortkoming van ING bedraagt derhalve € 2.030.000,-.
3.3. ING voert verweer. Op hetgeen zij aanvoert, wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. B stelt zich op het standpunt dat met ING een franchiseovereenkomst is overeengekomen. ING betwist dit. Naar het oordeel van de rechtbank kan in het midden blijven of er wel of niet een franchiseovereenkomst tussen ING en B tot stand is gekomen in welk geval B in verband met het niet nakomen van deze franchiseovereenkomst aanspraak kan maken op vergoeding van het positief contractsbelang. Wanneer moet worden aangenomen dat nog geen franchiseovereenkomst tot stand is gekomen, geldt namelijk dat de onderhandelingen tussen ING en A in ieder geval dermate ver waren gevorderd, dat A er op mocht vertrouwen dat deze onderhandelingen in de totstandkoming van een franchiseovereenkomst zouden resulteren. Ook in die situatie komt het positief contractsbelang van B voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal dit hierna toelichten.
4.2. Als maatstaf bij de beoordeling van de schadevergoedingsplicht bij afgebroken onderhandelingen heeft te gelden dat ieder van de onderhandelende partijen vrij is de onderhandelingen af te breken, tenzij dit op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in het tot stand komen van de overeenkomst, of in verband met de andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn. Deze uitzondering op de onderhandelingsvrijheid doet zich hier voor. Van belang is hier dat A tijd en geld in de selectieprocedure heeft geïnvesteerd, dat na een succesvol doorlopen assessment en een succesvol gepresenteerd ondernemingsplan een positief advies door de selectiecommissie is gegeven en dat nadien op 5 februari 2007 een zeer positief geformuleerde brief aan A is verzonden, waarin hij wordt gefeliciteerd met de voorgenomen samenwerking voor de vestiging Sliedrecht. A heeft daarop zijn baan bij ABN opgezegd. Van belang is verder dat de mededeling op 22 maart 2007 en op 29 maart 2007 inzake het ‘on hold’ zetten van de implementatie van nieuwe franchisekantoren geen aanleiding gaf om aan te nemen dat het franchisetraject in het geheel geen doorgang meer zou vinden. Integendeel. ING heeft A ook nadien nog aan zich willen binden door A aan te bieden een honorarium te betalen vanaf de geplande datum van implementatie van het kantoor Sliedrecht, mits aan de voorwaarden voor het definitief opstarten van een franchisekantoor was voldaan. Gevolg hiervan was dat het traject met A, hoewel in naam ‘on hold’ gezet, feitelijk werd voortgezet. In de periode tot en met 16 mei 2007 zijn de in de brief van 5 februari 2007 genoemde voorwaarden voor het definitief opstarten van een franchisekantoor (het met goed gevolg doorlopen van een veiligheidsscreening en een eventuele gezondheidskeuring, het regelen van de financiering en de oprichting van een BV), met uitzondering van de voorwaarde betreffende de veiligheids-screening, door A vervuld. Voorts heeft de OR, na het ‘on hold’ zetten van de implementatie van nieuwe franchisekantoren, een positief advies gegeven omtrent de voorgenomen samenwerking met A. Onder deze omstandigheden mocht A er ook op 16 mei 2007 – het moment waarop ING besloot de franchise-formule en daarmee het traject met A niet langer voort te zetten – nog op vertrouwen dat een franchiseovereenkomst zou worden gesloten. Aannemelijk is voorts dat het tot een dergelijke overeenkomst zou zijn gekomen, indien ING het traject met A niet op voornoemde datum had beëindigd. Niet weersproken is dat A de veiligheidsscreening, die blijkens de brief van 10 april 2007 aan C in onderling overleg is uitgesteld, met succes zou hebben doorlopen. Het door ING eenzijdig afbreken van het onderhandelingstraject met A was onder deze omstandigheden onaanvaardbaar.
4.3. ING voert nog aan dat zich in de loop van het onderhandelingsproces onvoorziene omstandigheden hebben voorgedaan, die het afbreken van de onderhandelingen rechtvaardigen. Zij wijst er in dit verband op dat zij onder druk van de verwachtingen van haar (internationale) aandeelhouders werd gedwongen het kostenniveau omlaag te brengen. Hierdoor zou ING genoodzaakt zijn geweest de beslissing te nemen de franchiseformule te beëindigen. Terecht stelt A dat de door ING genoemde omstandigheden voor rekening en risico van ING komen en het afbreken van de onderhandelingen niet rechtvaardigen, nu hetgeen ING aanvoert feitelijk onderstreept dat de beslissing om de franchiseformule stop te zetten een interne, strategische keuze is geweest, die niet aan A kan worden tegengeworpen. Dit verweer dient dan ook te worden verworpen.
4.4. Nu geoordeeld moet worden dat het afbreken van de onderhandelingen door ING onaanvaardbaar was en het positief contractsbelang van B voor vergoeding in aanmerking komt, ligt de vraag voor hoe de omvang van dit positief contractsbelang moet worden vastgesteld.
Door ING wordt allereerst aangevoerd dat A enkel een franchise-overeenkomst ter zake van de vestiging Hardinxveld-Giessendam wilde aangaan, indien ING een en ander zou subsidiëren. Zulks volgt ook uit het door A opgestelde ondernemingsplan, terwijl door B wordt erkend dat hij kritisch tegenover deze vestiging stond. ING was tot een dergelijke subsidiering niet bereid. Dit brengt mee dat partijen, hoewel zij kennelijk voornemens waren binnen 2 jaar een tweede vestiging in Hardinxveld-Giessendam te openen, over de wijze waarop en de voorwaarden waaronder, nog geen overeenstemming hadden bereikt. Onder deze omstandigheden mocht A er dan ook niet zonder meer op vertrouwen dat voortzetting van het traject ook tot een franchiseovereenkomst ten aanzien van de vestiging Hardinxveld-Giessendam zou leiden. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat de vestiging Hardinxveld-Giessendam bij de bepaling van de omvang van het positief contractsbelang buiten beschouwing moet worden gelaten.
4.5. ING voert vervolgens aan dat bij de berekening van het positief contractsbelang ter zake van de vestiging Sliedrecht niet mag worden uitgegaan van de door haar in verband met het opstellen van het ondernemingsplan aangeleverde cijfers. Zij stelt zich op het standpunt dat deze cijfers zien op een onzekere toekomstige ontwikkeling en dus niet als vaststaand kunnen worden aangenomen. ING laat daarbij echter na te onderbouwen waarom de in het door haar goedgekeurde ondernemingsplan, op basis van door haar zelf verstrekte cijfers opgestelde prognoses onjuist zouden zijn. Aan dit verweer zal dan ook voorbij worden gegaan. B heeft bij de berekening van het positief contractsbelang terecht de door ING aangeleverde cijfers tot uitgangspunt genomen.
4.6. Het verweer van ING dat het positief contractsbelang beperkt is omdat de franchiseovereenkomst, indien gesloten, onmiddellijk of in ieder geval na het verstrijken van zes maanden zou kunnen worden opgezegd, moet ook worden verworpen. Waar ING in dit verband wijst op artikel 24 lid 1 onder f van de franchiseovereenkomst en aanvoert dat de eerder door haar genoemde onvoorziene omstandigheden zijn aan te merken als een dringende reden in de zin van dit artikel, kan worden verwezen naar hetgeen in rechtsoverweging 4.3 is overwogen. Waar zij wijst op artikel 2 van de agentuurovereenkomst en aanvoert dat opzegging van deze overeenkomst onder inachtneming van de opzegtermijn van zes maanden ingevolge artikel 24 lid 1 onder i van de franchiseovereenkomst ook de beëindiging van de franchiseovereenkomst tot gevolg kan hebben, geldt dat ING in redelijkheid niet met een beroep op artikel 2 de agentuurovereenkomst zou hebben kunnen opzeggen om op die manier onder haar verplichtingen onder de franchise-overeenkomst uit te komen.
4.7. B kan niet worden gevolgd waar hij aansluiting zoekt bij het bedrag dat in het ondernemingsplan als gemiddeld wordt genoemd achter het kopje “Bruto ond. Loon + operationele winst + groei goodwill” en dit bedrag met vijf vermenigvuldigt. Dit gemiddelde betreft een zesjarig gemiddelde, terwijl de franchiseovereenkomst in eerste instantie voor vijf jaar zou zijn aangegaan. In de vaststelling van het positief contractsbelang mogen dan ook enkel de op de eerste vijf jaar betrekking hebbende bedragen achter het kopje “Bruto ond. Loon + operationele winst + groei goodwill” worden betrokken. Te weten € 117.041,- in jaar 1, € 170.567,- in jaar 2, € 189.447,- in jaar 3, € 216.281,- in jaar 4 en € 247.835 in jaar 5. Zoals ING terecht aanvoert, moeten de reeds door ING betaalde bedragen vervolgens op deze bedragen in mindering worden gebracht. Het op jaar 1 betrekking hebbend bedrag moet in verband hiermee worden verminderd met € 78.000,-. In de tweede plaats moet rekening worden gehouden met de verdiencapaciteit van A. Aangenomen moet worden dat A in de huidige arbeidsmarkt binnen een jaar een baan had moeten kunnen vinden met een inkomen dat vergelijkbaar is aan het inkomen dat bij ABN werd verdiend – te weten € 50.000 inclusief bonussen – en dat hij zijn schade in die zin kon beperken. De op jaar 2 en verder betrekking hebbende bedragen moeten dan ook worden verminderd met € 50.000,-. De eerder genoemde, aan de verschillende jaren gerelateerde bedragen komen na aftrek van een en ander uit op € 39.041,- voor jaar 1, € 120.567,- voor jaar 2, € 139.447,- voor jaar 3, € 166.281,- voor jaar 4 en € 197.835,- voor jaar 5. De respectieve bedragen dienen telkens per 31 mei van het betreffende jaar contant te worden gemaakt tegen de dag der dagvaarding, 23 augustus 2007, en moeten vervolgens worden opgeteld. Het totaalbedrag is het positief contractsbelang van B, dat voor vergoeding in aanmerking komt.
4.8. De rechtbank zal B toelaten zich onder inachtneming van de onder 4.7 genoemde uitgangspunten bij akte uit te laten over de hoogte van het voor vergoeding in aanmerking komende positief contractsbelang. ING zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld hierop bij akte te reageren. Reeds thans merkt de rechtbank op dat het door B gevorderde bedrag, voor zover voor toewijzing vatbaar, zal worden vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf de dag der dagvaarding. De vordering van B houdt direct verband met (de onderhandelingen) omtrent een handelsovereenkomst in de zin van artikel 6:119a BW. Voorts is het toe te wijzen bedrag contant gemaakt, zodat het verweer van ING, dat voor toewijzing van de wettelijke rente geen plaats is omdat de gevorderde bedragen pas in de toekomst zouden zijn verwezenlijkt, niet langer ter zake dienend is.
5. De beslissing
5.1. verwijst de zaak naar de rol van woensdag 2 juli 2008 voor het nemen van een akte zijdens B overeenkomstig hetgeen in rechtsoverweging 4.8 is overwogen;
5.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
(bron: www.rechtspraak.nl)