Vordering achterstallig salaris afgewezen

Werkneemster verlangt in kort geding uitbetaling van achterstallig salaris. De kantonrechter weigert de voorlopige voorziening, omdat de werkneemster één jaar heeft gewacht met het indienen van haar vordering en onvoldoende gebleken is van een spoedeisend belang.

De kantonrechter overweegt daartoe het volgende.

Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar – kort gezegd – het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.

De kantonrechter is van oordeel dat het bestaan van de vordering van [eiseres] onvoldoende aannemelijk is geworden. Niet alleen wordt door [gedaagde] gemotiveerd weersproken dat [eiseres] zich heeft ziek gemeld en ook daadwerkelijk ziek is, bovendien heeft [gedaagde] aangevoerd dat de arbeidsovereenkomst reeds per 31 augustus 2009 is geëindigd.

Voorts heeft [eiseres], in het licht van het door [gedaagde] gevoerde verweer, onvoldoende gesteld om een spoedeisend belang te kunnen aannemen. De enkele (overigens volstrekt niet onderbouwde) stelling dat zij door het uitblijven van salarisbetalingen in financiële problemen is geraakt, is daarvoor onvoldoende. Daarbij geldt dat zij pas na verloop van ruim één jaar na de stopzetting van de salarisbetalingen door [gedaagde], deze vordering heeft ingediend. Indien [eiseres] voortvarender te werk was gegaan, had zij al over een uitspraak in de bodemprocedure kunnen beschikken. Hieraan doet niet af dat het in deze zaak gaat om een loonvordering, hoewel een dergelijke vordering naar haar aard een spoedeisend karakter kan hebben. Immers, overeind blijft dat [eiseres] ook bij een loonvordering het spoedeisende belang wel moet onderbouwen.

Gelet op het vorenstaande is de kantonrechter van oordeel dat onvoldoende feiten en omstandigheden zijn gebleken dat die zouden kunnen meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist.De gevraagde voorlopige voorziening zal daarom worden geweigerd met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten komen omdat zij in het ongelijk wordt gesteld.

Mocht u op het terrein van arbeidsrecht vragen hebben kunt u altijd kosteloos contact opnemen met onze arbeidsrecht advocaten. Wij zijn specialist op dit terrein. Bel ons nu op 030 252 35 20. Daarvoor brengen wij u vanzelfsprekend geen kosten in rekening. Eerste telefonisch advies van onze advocaten is kosteloos.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton

Locatie Haarlem

zaak/rolnr.: 485807 \ VV EXPL 10-290
datum uitspraak: 10 november 2010

VONNIS VAN DE KANTONRECHTER IN KORT GEDING

inza[eiseres]
te [woonplaats]
eisende partij
hierna te noemen [eiseres]
gemachtigde mr. X
tegen

[gedaagde], handelende onder de naam W.
te [woonplaats]
gedaagde partij
hierna te noemen [gedaagde]
gemachtigde mr. Y

De procedure
[eiseres] heeft [gedaagde] op 26 oktober 2010 gedagvaard. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 november 2010, waarbij de gemachtigde van [gedaagde] zich heeft bediend van pleitnotities. Partijen hebben nog stukken in het geding gebracht.

De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende betwist en/of op grond van de onweersproken inhoud van de producties, staat tussen partijen het volgende vast:
a.  [eiseres] is op 1 september 2008 bij [gedaagde] in dienst getreden in de functie van Algemeen Medewerker.
b.  Het salaris van [eiseres] bedraagt €641,54 bruto per maand exclusief vakantietoeslag.
c.  [eiseres] verrichtte haar werkzaamheden gewoonlijk in Zandvoort.

De vordering
[eiseres] vordert bij wijze van voorlopige voorziening (samengevat) veroordeling van [gedaagde] tot betaling van €5.086,90 bruto, exclusief vakantiegeld, exclusief 1,25% eindejaarsuitkering per ultimo 2009 en exclusief 1,5% verhoging per 1 juli 2009, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding.
[eiseres] stelt daartoe het volgende.
De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd, tot en met 31 augustus 2009 en daarna stilzwijgend verlengd met één jaar, derhalve tot en met 31 augustus 2010. [eiseres] gaat ervan uit dat de arbeidsovereenkomst per 31 augustus 2010 van rechtswege is geëindigd.
[eiseres] heeft zich op 5 oktober 2009 ziek gemeld en is ziek gebleven gedurende de gehele periode van het dienstverband. De ziekte wordt door [gedaagde] niet betwist.
Niettegenstaande de toezeggingen van [gedaagde] zijn de salarisbetalingen gestopt en heeft [eiseres] na september 2009 geen salaris meer ontvangen.

Het verweer
[gedaagde] heeft de vordering gemotiveerd weersproken. Op het verweer zal, voor zover relevant, bij de beoordeling van het geschil nader worden ingegaan.

De beoordeling van het geschil
1.  Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar – kort gezegd – het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.

2.  De kantonrechter is van oordeel dat het bestaan van de vordering van [eiseres] onvoldoende aannemelijk is geworden. Niet alleen wordt door [gedaagde] gemotiveerd weersproken dat [eiseres] zich heeft ziek gemeld en ook daadwerkelijk ziek is, bovendien heeft [gedaagde] aangevoerd dat de arbeidsovereenkomst reeds per 31 augustus 2009 is geëindigd.

3.  Voorts heeft [eiseres], in het licht van het door [gedaagde] gevoerde verweer, onvoldoende gesteld om een spoedeisend belang te kunnen aannemen. De enkele (overigens volstrekt niet onderbouwde) stelling dat zij door het uitblijven van salarisbetalingen in financiële problemen is geraakt, is daarvoor onvoldoende. Daarbij geldt dat zij pas na verloop van ruim één jaar na de stopzetting van de salarisbetalingen door [gedaagde], deze vordering heeft ingediend. Indien [eiseres] voortvarender te werk was gegaan, had zij al over een uitspraak in de bodemprocedure kunnen beschikken. Hieraan doet niet af dat het in deze zaak gaat om een loonvordering, hoewel een dergelijke vordering naar haar aard een spoedeisend karakter kan hebben. Immers, overeind blijft dat [eiseres] ook bij een loonvordering het spoedeisende belang wel moet onderbouwen.

4.  Gelet op het vorenstaande is de kantonrechter van oordeel dat onvoldoende feiten en omstandigheden zijn gebleken dat die zouden kunnen meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist.

5.  De gevraagde voorlopige voorziening zal daarom worden geweigerd met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten komen omdat zij in het ongelijk wordt gesteld.

Beslissing
De kantonrechter:

Weigert de gevorderde voorlopige voorziening.

Veroordeelt [eiseres] in de kosten van deze procedure, tot op deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] begroot op €200,00 aan salaris gemachtigde
(bron:www:rechtspraak.nl)