Omgang en verzoek tot vaststellen van informatie- en consultatieregeling

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector

Uitspraak     : 15 september 2010

[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
tegen

[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,

In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De vader is op 30 september 2009 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage van 5 augustus 2009.

De moeder heeft op 7 december 2009 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.

De vader heeft op 19 januari 2010 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend, waarbij tevens een aanvullend appelrekest is ingediend.

Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 28 oktober 2009, 6 augustus 2010 en 9 augustus 2010 aanvullende stukken ingekomen.

De raad heeft het hof bij brief van 25 mei 2010 laten weten in deze procedure geen rapporten en/of adviezen te hebben uitgebracht en om die reden niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.

Van de zijde van de moeder is bij het hof op 27 mei 2010 een aanvullend stuk ingekomen.

Op 11 augustus 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en de moeder, bijgestaan door haar advocaat. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de moeder onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie.

HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat – voor zover in hoger beroep van belang – tussen partijen het volgende vast.

Uit de affectieve relatie tussen partijen is het volgende nog minderjarige kind geboren:
[de minderjarige], geboren [in 2002] te [geboorteplaats], hierna te noemen: de minderjarige.

De moeder is alleen belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige, de minderjarige is door de vader erkend. Partijen hebben met elkaar samengewoond, zij wonen gescheiden sinds augustus 2005. De minderjarige verblijft sinds het uiteengaan van partijen bij de moeder. Tussen de vader en de minderjarige heeft omgang plaatsgevonden, die op enig moment door de moeder is stopgezet.

Bij verzoekschrift van 13 mei 2009 heeft de vader de rechtbank te ’s-Gravenhage verzocht – uitvoerbaar bij voorraad – te bepalen dat een omgangsregeling wordt vastgesteld, inhoudende dat de vader en de minderjarige eenmaal in de veertien dagen van vrijdag 16.00 uur tot zondag 18.00 uur omgang met elkaar zullen hebben en dat de minderjarige gedurende de helft van de schoolvakanties en feestdagen bij de vader zal zijn, een en ander in onderling overleg vast te stellen. De rechtbank heeft de vader verzocht ontbrekende bescheiden over te leggen uiterlijk vier weken na 18 mei 2009, bij gebreke waarvan, behoudens schriftelijk aangevoerde klemmende redenen, tot niet-ontvankelijk verklaring kan worden overgegaan.

Bij de bestreden beschikking is de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek.

De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 19 juni 2009 een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige opgelegd gedurende een zondag in de veertien dagen vanaf 10.00 uur tot 18.00 uur totdat op het door de vader ingediende, inleidende verzoek zal zijn beslist. Het hof ontleent deze gegevens aan het verweerschrift in hoger beroep, pagina 6 onder 34. De op het kort geding betrekking hebbende stukken zijn door de partijen niet in het geding gebracht.

De door de voorzieningenrechter vastgestelde regeling wordt door partijen nageleefd.

BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTE¬LE HOGER BEROEP

1. In geschil is de omgang tussen de vader en de minderjarige.

2. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende – uitvoerbaar bij voorraad – te bepalen dat een omgangsregeling wordt vastgesteld, inhoudende dat de vader en de minderjarige eenmaal in de veertien dagen van vrijdag 16.00 uur tot zondag 18.00 uur omgang met elkaar zullen hebben en dat de minderjarige gedurende de helft van de schoolvakanties en feestdagen bij de vader zal zijn, een en ander in onderling overleg vast te stellen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
In het aanvullend appelrekest verzoekt de vader het hof – uitvoerbaar bij voorraad – te bepalen dat de moeder de vader eenmaal per maand dient te informeren over de schoolprestaties van de minderjarige, haar psychisch en lichamelijk welzijn en alle overige zaken die voor een ouder van belang zijn en dat de moeder de vader eenmaal per jaar een recente foto van de minderjarige dient te verstrekken.

3. De moeder bestrijdt het beroep en verzoekt het hof primair de bestreden beschikking te bekrachtigen. Subsidiair verzoekt de moeder te bepalen dat er geen omgang tussen de vader en de minderjarige zal plaatsvinden. Meer subsidiair verzoekt de moeder te bepalen dat de omgang tussen de vader en de minderjarige beperkt zal blijven tot de door de voorzieningenrechter vastgestelde regeling, inhoudende dat de vader en de minderjarige eenmaal in de veertien dagen op zondag van 10.00 uur tot 18.00 uur omgang met elkaar hebben.
In incidenteel appel verzoekt de moeder het hof de vader te veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties en, voor het geval het hof overgaat tot een inhoudelijke beoordeling van de zaak, deze aan te houden totdat de uitkomsten van de speltherapie bekend zijn.

4. De vader bestrijdt het incidenteel beroep en verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in het door haar ingestelde incidenteel beroep, dan wel haar verzoeken in incidenteel beroep af te wijzen.

5. De vader stelt dat de rechtbank hem ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling en dat de rechtbank tevens ten onrechte heeft geconcludeerd dat hij geen prijs stelde op een mondelinge behandeling. De vader kan zich er niet mee verenigen dat de moeder de in onderling overleg tot stand gekomen omgangsregeling tussen hem en de minderjarige heeft stopgezet en wenst derhalve een omgangsregeling vast te laten stellen door de rechter. Hij wijst erop dat de relatie tussen hem en de minderjarige goed is en dat de minderjarige de omgang met hem als zeer plezierig ervaart. Voorts betoogt de vader dat hij de minderjarige tijdens de contactmomenten een stabiele thuisbasis kan bieden. Omdat de moeder hem geen informatie verstrekt over de minderjarige ziet de vader zich genoodzaakt het hof – voor het eerst in hoger beroep – tevens te verzoeken een informatieregeling vast te stellen.
Ter terechtzitting is namens de vader verklaard dat thans de door de voorzieningenrechter vastgestelde omgangsregeling geldt waarbij de vader en de minderjarige eenmaal per veertien dagen op zondag van 10.00 uur tot 18.00 omgang met elkaar hebben. Volgens de vader verloopt de omgang goed. De vader zou graag zien dat de huidige omgangsregeling wordt uitgebreid.

6. De moeder stelt zich op het standpunt dat de rechtbank de vader terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn verzoek. Voor het geval het hof de omgangskwestie inhoudelijk wenst te behandelen, merkt zij op dat de relatie tussen de vader en de minderjarige zwaar onder druk is komen te staan, met name vanwege het feit dat de vader de partner van de moeder ten onrechte heeft beschuldigd van seksuele misdragingen richting de minderjarige. De moeder betoogt dat de minderjarige niet meer naar de vader toe wil en absoluut niet bij hem thuis wil slapen. Volgens de moeder is de minderjarige veel rustiger nu ze de vader niet meer zo vaak ziet. Een verdere uitbreiding van de omgang acht de moeder vooralsnog niet wenselijk. De moeder is van mening dat eerder gedacht moet worden aan een tijdelijke stopzetting van de omgang, mede gelet op het feit dat de minderjarige door het handelen van de vader in een loyaliteitsconflict is geraakt. Er is speltherapie aangevraagd voor de minderjarige. Het is volgens de moeder van belang dat de uitkomsten van de speltherapie worden afgewacht alvorens wordt beoordeeld of omgang tussen de vader en de minderjarige mogelijk is. De moeder hoopt dat er door de speltherapie meer duidelijkheid komt over de gevoelens van de minderjarige.
Ter terechtzitting heeft de moeder verklaard dat de minderjarige er nu aan gewend is om eenmaal in de veertien dagen een dag naar de vader toe te gaan. De moeder is van mening dat het voor de minderjarige het beste zou zijn als de huidige omgangsregeling wordt voortgezet.

Ontvankelijkheid vader

7. Het hof stelt vast dat de vader in hoger beroep de noodzakelijke bescheiden voor de beoordeling van zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling heeft overgelegd, zodat hij thans in zijn verzoek kan worden ontvangen. De bestreden beschikking kan derhalve geen stand houden.

Incidenteel verzoek moeder

8. Ter terechtzitting heeft de moeder haar incidenteel verzoek, strekkende tot aanhouding van de zaak totdat de uitkomsten van de speltherapie bekend zijn, ingetrokken. Dit verzoek behoeft derhalve geen bespreking meer.

Omgangsregeling

9. Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:377a, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) hebben de minderjarige en de niet met het gezag belaste ouder recht op omgang met elkaar, tenzij sprake is van één van de in het derde lid van dit artikel limitatief opgesomde gronden voor ontzegging van dit recht, welke gronden als gemeenschappelijk kenmerk hebben dat omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van de minderjarige.

10. Het hof is gebleken dat de door de voorzieningenrechter vastgestelde omgangsregeling, inhoudende dat de vader en de minderjarige eenmaal in de veertien dagen van zondag 10.00 uur tot 18.00 uur omgang met elkaar hebben, sedert juni 2009 wordt uitgevoerd. Naar het oordeel van het hof zijn door de moeder geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat de omgang in strijd is met de zwaarwegende belangen van de minderjarige. De moeder heeft ter terechtzitting te kennen gegeven dat het op dit moment goed gaat met de minderjarige en dat de minderjarige gewend is aan de huidige omgangsregeling. Gelet op het voorgaande ziet het hof geen reden om de vader het recht op omgang te ontzeggen, voor zover de moeder met haar verzoek een ontzegging beoogt.

11. Naar het oordeel van het hof is de door de vader voorgestane omgangsregeling waarbij de minderjarige de helft van de weekenden en de vakanties bij de vader doorbrengt, onder de huidige omstandigheden, niet in het belang van de minderjarige. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat de minderjarige een gevoelig meisje is dat veel last heeft van de spanningen tussen de gezinnen van de vader en de moeder. De huidige omgangsregeling verloopt goed en het lijkt daardoor beter te gaan met de minderjarige. Het hof acht aannemelijk dat een uitbreiding van de bestaande omgangsregeling met één of meerdere overnachtingen mede gelet op de nog jonge leeftijd van de minderjarige bij haar opnieuw tot veel spanningen en onrust zal leiden, met name omdat de daartoe nodige toestemming en ondersteuning van de moeder lijkt te ontbreken. Het hof is om die reden van oordeel dat het in het belang van de minderjarige is dat de huidige regeling wordt gecontinueerd. Het hof zal dienovereenkomstig beslissen.

12. Het hof geeft partijen in overweging om na verloop van een jaar met elkaar in overleg te treden en te bezien of het mogelijk is om de omgangsregeling uit te breiden met een overnachting. Partijen dienen hierbij het belang van de minderjarige voorop te stellen.

Informatieregeling

13. Ten aanzien van het aanvullende verzoek van de vader om een informatieregeling vast te stellen overweegt het hof als volgt. Het betreft hier een nieuw verzoek dat gelet op artikel 362 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet voor het eerst in hoger beroep kan worden gedaan. Het hof zal de vader dan ook niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover het zijn verzoek tot vaststelling van een informatieregeling betreft. Ten overvloede merkt het hof nog op dat de moeder blijkens artikel 1:377b, eerste lid, BW, ook zonder dat ter zake door de rechter een regeling is vastgesteld, in beginsel gehouden is de vader op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de minderjarige en de vader te raadplegen over daaromtrent te nemen beslissingen.

Kostenveroordeling

14. Het hof ziet geen aanleiding om de vader te veroordelen in de kosten van de procedure en zal – zoals gebruikelijk in zaken van familierechtelijke aard – de kosten compenseren. Het verzoek van de moeder in incidenteel appel om de vader te veroordelen in de proceskosten wordt derhalve afgewezen.

15. Mitsdien wordt als volgt beslist.

BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP

Het hof:

verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep voor zover het zijn verzoek tot vaststelling van een informatieregeling betreft;

vernietigt de bestreden beschikking, en opnieuw beschikkende:

bepaalt een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige, van eenmaal in de veertien dagen van zondag 10.00 uur tot 18.00 uur;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

wijst het in principaal en incidenteel hoger beroep meer of anders verzochte af.

[bron: rechtspraak.nl]