Ontslag Advocaat / Ontslag Diefstal

Werknemer is wegens diefstal op staande voet ontslagen. Naar het oordeel van de kantonrechter is een en ander te gering van aard om een dringende reden aan te nemen. Het staat werkgever weliswaar vrij bij diefstal een stringent ontslagbeleid te voeren, maar vanuit het oogpunt van goed werkgeverschap moet een werkgever zich steeds rekenschap geven van de bijzondere omstandigheden en daarbij de vraag stellen of een ontslag op staande voet gerechtvaardigd geacht kan worden en of derhalve het strikte ontslagbeleid onverkort toepassing verdient.

Wilt u meer weten wat wij als advocaat voor u of voor uw zaak kunnen betekenen? Mail dan uw vraag of bel tegen lokaal tarief 030 252 35 20 of – tot 22.oo uur – 030 252 35 20. Daarvoor brengen wij u vanzelfsprekend geen kosten in rekening.

Uitspraak

Rechtbank Alkmaar

Sector kanton – locatie Hoorn

Vonnis
in de zaak van:

[Werknemer], wonende [adres] Drunen
eisende partij
verder ook te noemen: [werknemer]
gemachtigde: mr. X

– tegen –

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [werkgever] B.V., gevestigd [adres] Zwaagdijk
gedaagde partij
verder ook te noemen: [werkgever]
gemachtigde: [naam], personeelsfunctionaris bij [werkgever]

Het procesverloop

[Werknemer] heeft een vordering ingesteld, zoals omschreven in de dagvaarding d.d. 4 februari 2005 met producties.
[Werkgever] heeft onder overlegging van producties bij antwoord verweer gevoerd.
Na beraad heeft de kantonrechter een comparitie gelast, die is gehouden op 22 april 2005. Ter comparitie zijn verschenen [werknemer] in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde, en [werkgever] bij haar gemachtigde voornoemd.
Van deze comparitie heeft de griffier aantekeningen gehouden.
Vervolgens is de zaak aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen een mogelijke regeling van hun geschil te treffen. Partijen hebben zich uitgelaten in die zin dat tussen hen geen overeenstemming is bereikt.
De inhoud van de processtukken geldt als hier ingelast.
Ten slotte is heden uitspraak bepaald.

De uitgangspunten

1. [Werknemer], geboren op [datum] 1962, is op 29 december 2003 bij [werkgever] als chauffeur in dienst getreden tegen een salaris van € 1.756,80 bruto per 4 weken exclusief 8% vakantietoeslag. Aanvankelijk werkte [werknemer] bij [werkgever] op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, doch deze is later voortgezet voor onbepaalde tijd.

2. [Werkgever] heeft [werknemer] op 14 september 2004 wegens diefstal op staande voet ontslagen. Bij schrijven van 14 september 2004 is namens [werkgever] aan [werknemer] het volgende medegedeeld: “Hiermee bevestigen wij het gesprek welke de heer [transportleider] (transportleider) hedenmiddag 14 september 2004 met u heeft gevoerd. De heer [transportleider] heeft u op staande voet ontslagen omdat u vanmiddag op heterdaad bent betrapt (door een medewerker van de afdeling Transport Lidl) wegens diefstal bij onze opdrachtgever Lidl te Etten Leur. Deze gedragingen en feiten vormen voor ons een dringende reden voor ontslag op staande voet. Op grond van artikel 7:678 BW beëindigen wij het dienstverband met u dan ook met onmiddellijke ingang.”

3. Bij schrijven van 24 september 2004 is namens [werknemer] een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van dit ontslag. [Werknemer] heeft uitdrukkelijk tegen dit ontslag geprotesteerd en heeft zich op het standpunt gesteld dat van wederrechtelijke toe-eigening geen sprake is geweest. [Werknemer] heeft zich voorts onverkort beschikbaar gehouden voor zijn werkzaamheden en heeft aanspraak gemaakt op doorbetaling van zijn salaris.

4. [Werknemer] heeft met ingang van 1 januari 2005 nieuw werk gevonden.

De vordering

1. [Werknemer] vordert dat de kantonrechter [werkgever] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal veroordelen tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding groot € 3.225,48 bruto zijnde het loon over de periode van 14 september 2004 tot en met 31 oktober 2004, te vermeerderen met de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten, alsmede onder verbeurte van een dwangsom tot afgifte van de bruto-netto specificatie, dit alles met veroordeling van [werkgever] in de kosten van deze procedure.

De standpunten van partijen

6. [Werkgever] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Daartoe is het volgende naar voren gebracht. [Werknemer] heeft voor [werkgever] als beroepschauffeur gewerkt en in die functie reed hij voor Lidl Etten Leur. [Werknemer] was verantwoordelijk voor de bevoorrading van diverse winkels van dit concern in Nederland. [Werknemer] is op 14 september 2004 op heterdaad betrapt toen hij bij het lossen van retourgoederen en afval in het retourcentrum te Etten Leur een zogeheten waterbroes onrechtmatig meenam.

7. [Werknemer] heeft erkend dat hij de desbetreffende waterbroes heeft willen meenemen en dat hij deze in de cabine van zijn vrachtauto heeft gelegd. Deze waterbroes bevond zich evenwel bij het afval en was derhalve bestemd voor vernietiging. [Werknemer] zag er destijds naar eigen zeggen dan ook geen kwaad in om de waterbroes mee te nemen. Achteraf is ook [werknemer] van mening dat hij beter eerst had kunnen vragen of hij de waterbroes mee had mogen nemen, maar hij heeft hier toen niet bij stil gestaan omdat het om een voorwerp ging zonder nagenoeg enige waarde. [Werknemer] acht het hem gegeven ontslag een te zwaar middel. Hij is van mening dat een dringende reden voor dit ontslag ontbreekt. [Werknemer] heeft zich inmiddels om hem moverende redenen wel neergelegd bij het ontslag, maar dat laat onverlet dat [werkgever] onder de gestelde omstandigheden ingevolge artikel 7:677 BW schadeplichtig is aangezien de vereiste opzegtermijn niet in acht is genomen.

8. [Werkgever] staat op het standpunt dat het aan [werknemer] bij indiensttreding duidelijk is gemaakt dat bij diefstal, hoe gering de waarde van de goederen ook moge zijn, ontslag op staande voet zal volgen. Naar de mening van [werkgever] is het voorts niet aan [werknemer] om te bepalen welke waarde aan voorwerpen moet worden toegekend. [Werkgever] staat verder op het standpunt dat de vertrouwensband tussen alle betrokken partijen – [werkgever], de chauffeur en het betrokken winkelconcern – essentieel is en [werknemer] heeft dit vertrouwen, aldus [werkgever], beschaamd. [Werknemer] heeft na het voorval ook tegenstrijdige verklaringen afgelegd en hieruit kan worden afgeleid dat [werknemer] wel degelijk wist dat waar hij mee bezig was niet deugde. Naar de mening van [werkgever] is een en ander een aanslag op haar goede naam. Lidl weigerde ook nog langer te werken met [werknemer].

De beoordeling van het geschil

9. [Werknemer] heeft gesteld dat het ontslag op staande voet hem ten onrechte is gegeven. [Werknemer] acht dit ontslag een te zwaar middel. Dienaangaande overweegt de kantonrechter als volgt.

10. Vast staat dat [werkgever] [werknemer] heeft ontslagen wegens diefstal gelijk dit ook aan [werknemer] bij schrijven van 14 september 2004 is medegedeeld.

11. Gelet op hetgeen door partijen ter gelegenheid van de comparitie op 22 april 2004 desgevraagd naar voren is gebracht neemt de kantonrechter het volgende als vaststaand aan. [Werknemer] heeft op 14 september 2004 een waterbroes willen meenemen. Deze waterbroes lag op een pallet welke bestemd was voor een afvalcontainer. Een werknemer van Lidl heeft vervolgens gezien dat [werknemer] de waterbroes in de cabine van zijn vrachtwagen heeft gelegd en deze werknemer heeft [werknemer] toen om opheldering gevraagd. [Werknemer] heeft toen gezegd dat hij “een stuk pijp” in zijn vrachtauto had gelegd. Toen bleek dat het om een waterbroes ging is [werknemer] direct beschuldigd van diefstal waarna hij meegenomen is naar het kantoor op het distributiecentrum van Lidl alwaar de politie is gebeld. [Werkgever] is daarna door Lidl van de gang van zaken op de hoogte gebracht. [Werknemer] heeft eerst telefonisch met zijn direct leidinggevende [transportleider] gesproken en deze heeft hem toen te kennen gegeven dat hij bij een andere opdrachtgever te werk zou worden gesteld. Later op die dag is [werknemer] alsnog op staande voet ontslagen.

12. Ten aanzien van de dringende reden overweegt de kantonrechter in de eerste plaats dat indien en voor zover [werknemer] van mening is dat hem in dezen geen verwijt treft aangezien van diefstal geen sprake is geweest omdat het om een waterbroes ging die voor vernietiging was bestemd en om die reden nauwelijks nog enige waarde had, [werknemer] in dit opzicht niet kan worden gevolgd. Gelijk door [werkgever] ook terecht is gesteld gaat het [werknemer] niet aan om zelf te scheidslijn te bepalen tussen wat wel en niet op het werk mag worden meegenomen. Dienaangaande is namens [werkgever] ter gelegenheid van de comparitie voorts gesteld dat [werknemer] ook wist dat [werkgever] in dit opzicht een strikt beleid voert aangezien bij indiensttreding aan werknemers wordt medegedeeld middels het zogeheten “handboek chauffeur” dat het niet is toegestaan eigendommen en/of afvalstoffen mee te nemen en dat wanneer dat wel gebeurt ontslag op staande voet zal worden gegeven hoe gering de waarde ook is (artikel 2.1.8). Door of namens [werknemer] is niet weersproken dat hem het “handboek chauffeur” is overhandigd zodat hij geacht kan worden van de inhoud hiervan op de hoogte te zijn. Doch ook los daarvan had [werknemer] zich moeten realiseren dat het hem niet is toegestaan materiaal van de werkplek van welke aard of waarde dan ook zonder toestemming van zijn werkgever of opdrachtgever mee naar huis te nemen. In zoverre kan dan ook niet worden gezegd dat [werkgever] [werknemer] niet een terecht verwijt heeft gemaakt.

13. Voor het aannemen van een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW acht de kantonrechter een en ander evenwel te gering van aard. Daartoe overweegt de kantonrechter dat het een werkgever weliswaar vrij staat om bij onder meer diefstal een stringent ontslagbeleid te voeren, maar dat dat onverlet laat dat een werkgever zich in elk voorliggend geval vanuit het oogpunt van goed werkgeverschap steeds rekenschap zal moeten geven van de bijzondere omstandigheden van dat geval en zich daarbij de vraag zal moeten stellen of een zo zware maatregel als een ontslag op staande voet ook in dat geval gerechtvaardigd geacht kan worden en of derhalve het strikte ontslagbeleid onverkort toepassing verdient. In het onderhavige geval ging het om een vergrijp van wel zeer geringe betekenis. Het betrof een waterbroes welke bestemd was om in de afvalcontainer te worden gegooid en welke – naar als vaststaand kan worden aangenomen – zou worden vernietigd. De kantonrechter acht voorts geenszins uitgesloten dat wanneer [werknemer] had gevraagd om de waterbroes mee naar huis te mogen nemen hij daarvoor ook toestemming zou hebben gekregen. Door [werkgever] is aangevoerd dat het er op zichzelf niet toe doet welke waarde het door [werknemer] meegenomen materiaal heeft gehad en op zichzelf heeft [werkgever] daar ook gelijk in, doch daar staat tegenover dat het voor de beleving van [werknemer] wel degelijk zal hebben uitgemaakt dat hij een waterbroes heeft willen meenemen die bestemd was voor de afvalcontainer en waar Lidl dus naar zijn kennelijke overtuiging al geen prijs meer op stelde. Ook al blijft dat [werknemer] in dezen onjuist heeft gehandeld (zeker ook daar waar [werknemer] in eerste instantie ontwijkend heeft gereageerd), deze omstandigheden maken wel dat de handelwijze van [werknemer] aanzienlijke nuancering verdient en dienaangaande mag betwijfeld worden of [werknemer] de bedoeling heeft gehad [werkgever] of Lidl te benadelen dan wel het bewuste oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft gehad. Gesteld noch gebleken is verder dat [werknemer] zich eerder in enig opzicht als werknemer jegens [werkgever] dan wel Lidl heeft misdragen. De kantonrechter gaat er dan ook vanuit dat het hier om een eenmalig incident is gegaan. [Werknemer] is tenslotte voorafgaande aan zijn ontslag niet althans nauwelijks in de gelegenheid gesteld om aan [werkgever] zijn visie op de gang van zaken te geven en de kantonrechter acht geenszins uitgesloten dat wanneer dit wel zou zijn gebeurd, [werknemer] van de zijde van [werkgever] in ieder geval meer begrip zou hebben kunnen krijgen over wat er gebeurd was. Gelet op het vorenstaande en mede in aanmerking genomen dat aangenomen mag worden dat ook een minder verstrekkende maatregel tot de mogelijkheden heeft behoord – [werknemer] heeft immers onweersproken ter comparitie aangevoerd dat hem in eerste instantie bij monde van zijn direct leidinggevende te kennen is gegeven dat hij “de volgende dag wel elders zou worden ingezet”, maar dat hem eerst later op de dag ontslag is aangezegd – is de kantonrechter van oordeel dat het ontslag op staande voet in het onderhavige geval een te zwaar middel is geweest en dat dit ontslag mitsdien niet terecht is gegeven.

14. Of er destijds ook daadwerkelijk vervangend werk voor [werknemer] voorhanden was – deze vraag was destijds opportuun nu Lidl had geweigerd nog langer gebruik te maken van de diensten van [werknemer] – zal de kantonrechter verder buiten bespreking laten aangezien dit gegeven door [werkgever] niet ten grondslag is gelegd aan het aan [werknemer] gegeven ontslag op staande voet.

15. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat [werkgever] jegens [werknemer] schadeplichtig is. [Werknemer] heeft aanspraak gemaakt op de gefixeerde schadevergoeding over de opzegtermijn die [werkgever] in acht had moeten nemen bij een regelmatige beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Gesteld noch gebleken is dat deze opzegtermijn door [werknemer] niet juist is berekend zodat [werkgever] zal worden veroordeeld om aan [werknemer] de gefixeerde schadevergoeding te betalen zijnde het loon over de periode van 14 september 2004 tot en met 31 oktober 2004, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 september 2004.

16. Ook de medegevorderde vergoeding voor de buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zal worden toegewezen, aangezien voldoende aangetoond is dat deze werkzaamheden ook daadwerkelijk zijn verricht. De buitengerechtelijke kosten zullen worden toegewezen overeenkomstig het rapport Voorwerk II.

1. [Werknemer] heeft tenslotte onder verbeurte van een dwangsom afgifte van de bruto-netto specificatie gevorderd. [Werkgever] heeft hiertegen geen zelfstandig verweer gevoerd zodat ook dit onderdeel van de vordering zal worden toegewezen, zij het dat de meegevorderde dwangsom zal worden beperkt tot een maximum van € 2.500,00.

18. [Werkgever] wordt in deze procedure in het ongelijk gesteld en zal mitsdien worden belast met de proceskosten.

De beslissing

De kantonrechter:

Veroordeelt [werkgever] om aan [werknemer] tegen kwijting te betalen een vergoeding terzake wettelijke schadeloosstelling van € 3.225,48 zijnde het loon over de periode 14 september 2004 tot en met 31 oktober 2004, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 september 2004 tot de dag van betaling, alsmede tot betaling van een bedrag ad € 483,14 terzake vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten.

Veroordeelt [werkgever] voorts tot afgifte aan [werknemer] van de bruto-netto specificatie ten aanzien van voornoemde wettelijke schadeloosstelling, zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 125,00 per dag voor elke dag dat [werkgever] in gebreke blijft aan deze afgifte te voldoen na 2 dagen na betekening van dit vonnis, met een maximum van 2.500,00.

Veroordeelt [werkgever] in de proceskosten, die tot heden voor [werknemer] worden vastgesteld op een bedrag van € 727,60 [inclusief BTW indien en voorzover door [werkgever] verschuldigd], waaronder begrepen een bedrag van € 450,00 voor salaris van de gemachtigde van [werknemer] (waarover [werkgever] geen BTW verschuldigd is).

Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2005.

De griffier
De kantonrechter

Rolnummer: 180178 CV EXPL 05-437
Uitspraakdatum: 13 juni 2005

(bron: www.rechtspraak.nl)