ONTSLAGVERGOEDING / kort geding opeisbaarheid

In deze zaak draait het om de opeisbaarheid van een (ontslagvergoeding). Partijen verschillen van mening over de vraag of Werknemer de bij beschikking in de procedure tot ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst aan hem toegekende ontslagvergoeding van € 48.000,– reeds thans kan executeren dan wel dat werknemer zal moeten wachten totdat in de bodemprocedure uitspraak is gedaan omtrent het aan werknemer gegeven ontslag op staande voet.

Hebt u over een ontslagvergoeding vragen, of behoefte aan direct advies of bijstand (hulp), kunt u altijd direct en kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Dit gaat snel en u krijgt direct een van onze arbeidsrecht en ontslagrecht advocaten aan de telefoon. Wij zijn specialist in arbeidsrecht en ontslagrecht. Bel ons nu op 030 252 35 20 of tot 22.00 uur op 030 252 35 20. Daarvoor brengen wij u vanzelfsprekend geen kosten in rekening. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.

Uitspraak

uitspraak: 6 oktober 2006

V O N N I S

in kort geding van de rechtbank Roermond

in de zaak van:

eiseres in conventie,
gedaagde in reconventie:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ABC B.V.,
gevestigd Weert
procureur: X,

tegen:

gedaagde in conventie,
eiser in reconventie:

[T.],
wonende te [woonplaats], [adres],
procureur: Y.

Partijen worden aangeduid Abc en [T.].

1. Inhoud van het procesdossier

Er wordt recht gedaan op de volgende processtukken:
– de dagvaarding van 13 september 2006;
– de pleitnota’s, die tijdens de mondelinge behandeling op de openbare zitting van 27 september 2006 zijn overgelegd.

2. Vaststaande feiten

De rechter gaat uit van de volgende tussen partijen vaststaande feiten:
– partijen hebben op 10 juli 1998 een overeenkomst gesloten, waarbij Werknemer met ingang van 2 juni 1998 in dienst is getreden bij Abc;
– in artikel 6 van die arbeidsovereenkomst is bepaald dat het Werknemer is verboden binnen een tijdvak van twee jaren na beëindiging van de dienstbetrekking binnen een kring met Weert als middelpunt en met een straal van 60 kilometer, in enigerlei vorm een zaak gelijk, gelijksoortig of aanverwant aan die van werkgever te vestigen, te drijven mede te drijven of te doen drijven, hetzij direct, indirect of financieel in welke vorm dan ook bij een dergelijke zaak belang te hebben, daarin of daarvoor op enigerlei wijze werkzaam te zijn hetzij tegen ontslagvergoeding, hetzij om niet of daarin aandeel te hebben van welke aard dan ook;
– in artikel 7 is bepaald dat bij overtreding van het in artikel 6 gestelde verbod Werknemer ten behoeve van Abc een dadelijk opvorderbare boete verbeurt van f. 500,– voor elke dag dat Werknemer in overtreding is;
– Abc heeft de arbeidsovereenkomst met Werknemer op 8 maart 2006 onverwijld wegens een dringende reden opgezegd;
– op 14 maart 2006 heeft Werknemer de nietigheid van dit ontslag ingeroepen;
– bij beschikking van 21 april 2006 heeft de kantonrechter te Roermond de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 mei 2006 ontbonden, zulks uitsluitend voor het geval die overeenkomst op die datum nog mocht blijken te bestaan én tenzij Werknemer uiterlijk op 30 april 2006 te kennen geeft haar verzoek tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst alsnog in te trekken; tevens is – voorwaardelijk en voor het geval Abc het verzoek niet intrekt – aan Werknemer een ontslagvergoeding in de zin van 7:685 lid 8 BW toegekend van bruto € 48.000,–;
– bij vonnis in kort geding van 21 april 2006 heeft de kantonrechter op een vordering van Werknemer tot doorbetaling van salaris voorshands geoordeeld dat de door Abc gestelde reden in een bodemprocedure niet een dringende reden zal blijken te zijn op grond waarvan het dienstverband met onmiddellijke ingang had mogen worden beëindigd” en voorts “dat de door Werknemer geweigerde hervatting van zijn werkzaamheden en het weigeren (te) ondertekenen van een niet eerder gelezen schriftelijk stuk vooralsnog onvoldoende ernstig zijn om een dringende reden voor een ontslag op staande voet op te leveren”;
– de beschikking van 21 april 2006 is op 1 september 2006 aan Abc betekend, waarbij Abc bevel is gedaan om de ontslagvergoeding van € 48.000,– binnen twee dagen te betalen, bij gebreke waarvan tenuitvoerlegging van die beschikking is aangezegd;
– op 21 september 2006 heeft Werknemer ten laste van Abc executoriaal beslag gelegd onder de ABN-AMRO Bank.

3. Vorderingen en stellingen van Abc in conventie en verweer in reconventie

Abc stelt overeenkomstig de inhoud van de dagvaarding, die aan dit vonnis is gehecht. De raadsvrouw heeft op de zitting een nadere toelichting gegeven.

In dit kort geding heeft Abc kort samengevat gevorderd Werknemer te bevelen de executie van de beschikking van 21 april 2006 te schorsen totdat in de bodemprocedure is beslist over de vraag of Werknemer het aan hem gegeven ontslag op staande voet terecht heeft aangevochten, het ten laste van haar door Werknemer gelegde beslag op te heffen en Werknemer te verbieden het overeengekomen (non-)concurrentiebeding te overtreden.

In reconventie heeft Abc verweer gevoerd tegen de door Werknemer ingestelde vorderingen.

Voor zover nodig zal op de stellingen van Abc en het verweer nader worden ingegaan in de overwegingen.

4. Verweer van Werknemer in conventie en vorderingen en stellingen in reconventie

De raadsman heeft op de zitting het gevorderde bestreden met het betoog, neergelegd in zijn pleitnotities, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast wordt aangemerkt en waarnaar ten deze wordt verwezen.
Werknemer heeft voorts gevorderd:
– dat het concurrentiebeding dat is opgenomen in de artikel 6 en 7 van de arbeidsovereenkomst van partijen zal worden geschorst met ingang van 1 oktober 2006;
– Abc te veroordelen om vanaf 1 mei 2006 aan Werknemer te betalen een ontslagvergoeding in de zin van artikel 7:653 lid 4 BW ten bedrag van € 1.469,– per maand en wel voor de duur van de periode tot aan de uit te spreken schorsing van het concurrentiebeding.

Voor zover nodig zal op het verweer van Werknemer en de onderbouwing van de vordering nader worden ingegaan in de overwegingen.

5. Beoordeling van het geschil

Ontslagvergoeding

Partijen verschillen van mening over de vraag of Werknemer de bij beschikking aan hem toegekende ontslagvergoeding van € 48.000,– reeds thans kan executeren dan wel dat Werknemer zal moeten wachten totdat in de bodemprocedure uitspraak is gedaan omtrent het aan Werknemer gegeven ontslag op staande voet.

Voor het antwoord op deze vraag is van belang om vast te stellen dat het vonnis van de kantonrechter waarin de ontbinding is uitgesproken, geen voorwaarde bevat (anders dan de gebruikelijke tot eventuele intrekking van het verzoek) waaraan de ontbinding of de ontslagvergoeding onderhevig is. Een dergelijke voorwaarde zou tot uitdrukking moeten komen in het dictum van het vonnis van de kantonrechter. Nu die voorwaarde niet is geformuleerd, moet het ervoor worden gehouden dat de ontbinding en de daaraan verbonden ontslagvergoeding onvoorwaardelijk zijn gewezen. De rechter is anders dan Abc van oordeel dat een dergelijke voorwaarde niet uit de overwegingen van de kantonrechter is te herleiden.

Tot het (desverzocht) verbinden van een voorwaarde aan (met name) de ontslagvergoeding bestaat aanleiding als de kantonrechter ten tijde van zijn beslissing van oordeel is dat het gegeven ontslag op staande voet op goede gronden is geschied en het inroepen van de nietigheid daarvan in een bodemprocedure weinig kans van slagen heeft. Een aldus opgelegde voorwaarde heeft tot gevolg dat tussen het moment van ontbinding van de arbeidsovereenkomst en vaststelling van de gegrondheid van het ontslag op staande voet of het inroepen van de nietigheid ervan de werknemer noch aanspraak heeft op loon (de overeenkomst is immers ontbonden), noch aanspraak kan maken op de ontslagvergoeding voor derving van loon. Deze voor de werknemer nadelige situatie komt voort uit de inschatting door de kantonrechter dat het ontslag op staande voet terecht is en de daartegen ingeroepen nietigheid ongegrond.
In het geval de kantonrechter van oordeel is dat de aangevoerde gronden een ontslag op staande voet niet kunnen dragen en het daartegen gedane beroep op nietigheid gegrond is, ligt het minder voor de hand dat de kantonrechter (desverzocht) aan het uitspreken van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst de ontslagvergoeding voorwaardelijk toekent. In dat verband heeft de kantonrechter in der onderhavige zaak bij beschikking van 21 april 2006 in het kader van de vordering van Werknemer tot doorbetaling van salaris voorshands geoordeeld dat de gestelde gronden voor ontslag op staande voet in een bodemprocedure niet een dringende reden zullen blijken te zijn op grond waarvan het dienstverband met onmiddellijke ingang had mogen worden beëindigd.

Abc verzoekt de schorsing van de executie van de ontslagvergoeding omdat zij vreest een betaald bedrag niet teruggevorderd te krijgen als achteraf blijkt dat terecht ontslag op staande voet is verleend. Uit het hierboven omschreven beslissingsmodel volgt dat het betalingsmoment van de ontslagvergoeding afhankelijk is van de inschatting door de rechter van de kans dat het ontslag op staande voet al dan niet terecht zal blijken te zijn verleend. In het feit dat de kantonrechter in het onderhavige geval voorshands heeft geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet terecht is gedaan, vloeit voort dat aan het belang van de werknemer op onmiddellijke opeisbaarheid van de ontslagvergoeding voorrang wordt gegeven boven een eventueel restitutierisico van de werkgever. Het belang van de werknemer is met name daarin gelegen dat hij vanaf het moment waarop hij wegens de ontbinding van de arbeidsovereenkomst geen inkomen meer ontvangt over de ontslagvergoeding kan beschikken voor het opvangen van de gevolgen daarvan. Werknemer heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij de ontslagvergoeding voor dit doel benodigt.

Abc heeft in het licht van vorenstaande geen feiten of omstandigheden aangevoerd die grond geven tot schorsing van de executie. In dat verband rekent de rechter het Abc aan dat Abc tijdens de mondelinge behandeling van dit executiegeschil niet bereid is gebleken om over de periode vanaf de ontbinding tot aan het moment dat in de bodemprocedure een beslissing valt (volgens Abc slechts korte tijd) een deel van de ontslagvergoeding aan Werknemer ter beschikking te stellen in de orde van grootte van het maandelijks door Werknemer gedelgde inkomen. In dat geval zou het redelijk geweest kunnen zijn om voor het overige de executie te schorsen.

Het vorenstaande betekent dat op dit moment uitgegaan dient te worden van een voor tenuitvoerlegging vatbare titel, zodat Werknemer in beginsel kan voortgaan met de door hem aangevangen executie. Dit impliceert tevens dat, ondanks het feit dat Abc bereid is voor het bedrag van de hoogte van de ontslagvergoeding een bankgarantie te stellen, voor toewijzing van de gevorderde opheffing van het door Werknemer gelegde beslag op de bankrekening van Abc geen plaats is.

Concurrentiebeding

Partijen zijn bij het sluiten van de hernieuwde arbeidsovereenkomst op 10 juli 1998 uitdrukkelijk overeengekomen dat het Werknemer gedurende een periode van twee jaar na beëindiging van de dienstbetrekking verboden is binnen een kring met Weert als middelpunt en met een straal van 60 kilometer, in enigerlei vorm een zaak gelijk, gelijksoortig of aanverwant aan die van werkgever te vestigen, te drijven mede te drijven of te doen drijven, hetzij direct, indirect of financieel in welke vorm dan ook bij een dergelijke zaak belang te hebben, daarin of daarvoor op enigerlei wijze werkzaam te zijn hetzij tegen ontslagvergoeding, hetzij om niet of daarin aandeel te hebben van welke aard dan ook. Bij overtreding van het beding verbeurt Werknemer een boete van f. 500,– per dag voor iedere dag dat Werknemer in overtreding is.

Abc heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat Werknemer over een aanzienlijke concurrentiegevoelige kennis van en informatie over de organisatie van Abc beschikt. Werknemer heeft daartegenover gesteld dat hij door het ontslag op 8 maart 2006 van die datum niets meer van de ontwikkelingen en activiteiten van Abc heeft meegekregen en niet meer over specifieke actuele informatie beschikt.
Voor zover Werknemer op dit moment niet meer beschikt over specifieke actuele informatie, acht de rechter dit onvoldoende om te kunnen concluderen dat de belangen van Abc geen bescherming meer behoeven.

De vraag naar de reikwijdte van het concurrentiebeding hoort niet thuis in dit kort geding. Ter zitting is slechts globaal door de rechter overwogen dat onder de huidige stand van de rechtsontwikkeling aanleiding bestaat om concurrentiebedingen restrictief uit te leggen. Enerzijds betekent dit dat ondernemingen die buiten de straal van 60 kilometer zijn gevestigd, buiten het concurrentiebeding vallen, ook al bedient deze onderneming cliënten die binnen een straal van 60 kilometer van Abc gevestigd zijn. Zulks overigens wel met inachtneming van de grenzen van rechtmatig gedrag, bij benadering daarin gelegen dat het actief benaderen van oude cliënten (die nog geen cliënt zijn van de nieuwe werkgever) als jegens Abc onrechtmatig kan worden bestempeld. Anderzijds is er wellicht aanleiding om het concurrentiebeding te beperken in het geval de onderneming minder dan zestig kilometer van Abc is gevestigd voor zover aannemelijk is dat het merendeel van de cliënten buiten genoemde afstand gevestigd is en/ of de aard van de werkzaamheden niet concurrerend is. In hoeverre de door Werknemer benaderde werkgevers al dan niet onder het concurrentiebeding vallen, is voor de rechter in het kader van dit kort geding niet afdoende te bepalen. Aan partijen wordt geadviseerd om met inachtneming van de redelijkheid en billijkheid hierover met elkaar afspraken te maken.

De vorderingen met betrekking tot het concurrentiebeding zullen derhalve worden afgewezen.

Partijen zijn over en weer in het ongelijk gesteld, zodat de proceskosten zullen worden gecompenseerd zoals hierna is bepaald.

B E S L I S S I N G

De voorzieningenrechter:

in conventie

wijst de vorderingen van Abc af;

in reconventie

wijst de vorderingen van Werknemer af;

in conventie en in reconventie

compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

(bron: www.rechtspraak.nl)

Hebt u over een ontslagvergoeding vragen, of behoefte aan direct advies of bijstand (hulp), kunt u altijd direct en kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Dit gaat snel en u krijgt direct een van onze arbeidsrecht en ontslagrecht advocaten aan de telefoon. Wij zijn specialist in arbeidsrecht en ontslagrecht. Bel ons nu op 030 252 35 20 of tot 22.00 uur op 030 252 35 20. Daarvoor brengen wij u vanzelfsprekend geen kosten in rekening. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.