Uitblijven van een rechterlijke beslissing

Volgens vaste rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) over artikel 6 EVRM is uitgangspunt dat het uitblijven van een rechterlijke beslissing (vonnis / beschikking) )binnen redelijke termijn leidt tot spanning en frustratie, hetgeen een grond vormt voor toekenning van een vergoeding voor immateriële schade (zie o.a. EHRM 29 maart 2006, nr. 62361/00, ECLI:NL:XX:2006:AX7382 (Riccardi Pizzati tegen Italië). Dit is ook voor het nationale recht de maatstaf (zie o.a. HR 11 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX8360 en HR 28 maart 2014 ECLI:NL:HR:2014:736).

Ook in civiele zaken kan sprake zijn van overschrijding van de redelijke termijn. Bij de beoordeling van geschillen over overschrijding van de redelijke termijn, kan de jurisprudentie van het EHRM over artikel 6 EVRM tot richtsnoer dienen.

Dit betekent dat gekeken moet worden naar de omstandigheden van het concrete geval, waaronder de aard, de ingewikkeldheid en het belang van de zaak en het (procedeer)gedrag van partijen. Er moet worden gelet op de totale duur van berechting, maar ook onaanvaardbaar lange perioden van tussentijdse inactiviteit kunnen overschrijding van de redelijke termijn meebrengen.

Hierbij is van belang dat procedures voor de Nederlandse burgerlijke rechter zodanig uiteenlopen in aard, ingewikkeldheid en procesvoering, dat de zaakgerichte benadering van het EHRM niet kan worden geconcretiseerd in algemene richttermijnen voor een redelijke duur van de procedures.

Van een partij die een beroep doet op overschrijding van de redelijke termijn mag worden verwacht dat zij voldoende inzicht heeft in de aard, de ingewikkeldheid en het procesverloop van de desbetreffende zaak om haar eis naar behoren te onderbouwen met feiten en omstandigheden. Stelplicht en bewijslast omtrent de vermeende overschrijding rusten dus niet op de Staat, maar op genoemde partij.