wijziging overeengekomen alimentatie

Beschikking in de zaak van

  [appellante],
  wonende te [woonplaats],
  appellante,
  hierna te noemen: de vrouw , 
  ,
  
  tegen
  
  [geïntimeerde],
  wonende te [woonplaats],
  geïntimeerde,
  hierna te noemen: de man, 
  .

Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 8 juli 2009 heeft de rechtbank Leeuwarden, voor zover hier van belang, de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [kind 1], geboren op [1992], en [kind 2], geboren op [1994], bepaald op € 272,- per kind per maand en de bijdrage in kosten van levensonderhoud van de vrouw op € 43,- per maand, telkens met ingang van de dag van ontbinding van het huwelijk van partijen.

Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 2 oktober 2009, heeft de vrouw verzocht de beschikking van 8 juli 2009 te vernietigen en opnieuw beslissende de man te veroordelen om met ingang van 7 juli 2009 een bijdrage van € 310,52 per kind per maand te voldoen ten titel van verzorging en opvoeding, alsmede een bijdrage van € 324,- per maand ten titel van levensonderhoud van de vrouw.

Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 12 november 2009, heeft de man het verzoek bestreden en geconcludeerd tot afwijzing van de grieven en tot bekrach¬tiging van de beschikking waarvan beroep, kosten rechtens.

Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken waaronder een brief van 26 februari 2010 met bijlagen van mr. Wilman.

Ter zitting van 17 maart 2010 is de zaak behandeld. Verschenen zijn partijen en hun advocaten.

De beoordeling
Inleiding
1.  Uit het huwelijk van partijen zijn [kind 3], [kind 1] en [kind 2] geboren. [kind 3] is op [datum] 18 jaar geworden. Bij beschikking van 11 februari 2009 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Bij die beschikking is de beslissing op het verzoek omtrent de onderhoudsbijdrage ten behoeve van de vrouw en de kinderen aangehouden. Deze echtscheidings¬beschik¬king is op 1 april 2009 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand waardoor het huwelijk is ontbonden.

2.  [kind 1] is op [datum] 18 jaar geworden. Zij is in de gelegenheid gesteld om zelfstandig met behulp van een advocaat aan het proces deel te nemen, dan wel haar moeder te machtigen om namens haar in de procedure op te treden. Zij heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Dat laat echter onverlet dat de vrouw onweersproken heeft aangevoerd dat de draagkracht van partijen verdeeld dient te worden over de drie kinderen en aldus ook over [kind 3] en [kind 1].

3.  De vrouw heeft in hoger beroep verzocht om een kinderalimentatie van € 310,52 per kind per maand en een partneralimentatie van € 324,- per maand. Met toerekening van een zelfde onderhoudsbijdrage ook aan [kind 3] en [kind 1], zou de man dan in totaal € 1.255,56 per maand moeten betalen. Dat is de bovengrens van de rechtstrijd.

4.  De man heeft geen appel ingesteld met een verzoek om verlaging van de door de rechtbank vastgestelde bijdragen. De ondergrens van de rechtstrijd is daarom de door de rechtbank opgelegde bijdragen.

De geschilpunten
5.  De geschilpunten tussen partijen betreffen:
– de draagkracht van de man en wel op de volgende punten
  * het inkomen uit vermogen;
* de woonlasten;
– de draagkracht van de vrouw en wel op de volgende punten:
* het inkomen;
* de lening van haar moeder;
– de draagkrachtvergelijking.

Draagkracht van de man
* Het inkomen uit vermogen
6.  Onbestreden is dat de man inkomen uit vermogen heeft. De omvang van de vermogen is wel in geschil.

7.  De vrouw stelt dat rekening gehouden moet worden met een erfenis van € 72.585,- verminderd met een bedrag van € 10.500,- waarvan de man heeft toegezegd dat voor de kinderen te zullen aanwenden, en de helft van de overwaarde van de echtelijke woning na aftrek van de kosten en wederom een bedrag van € 10.500,- voor de kinderen, te weten € 48.046,-. Aldus bedraagt het vermogen volgens de vrouw niet € 40.970,- zoals de rechtbank heeft overwogen, maar € 110.131,-.

8.  De man heeft weliswaar ter zitting opgemerkt dat de erfenis onder een uitsluitingsclausule is verkregen en daarom buiten de gemeenschap van goederen valt, maar dat neemt niet weg dat gelet op zijn onderhoudsplicht jegens de kinderen van hem gevergd mag worden dat hij het in redelijkheid te verwerven rendement over dat vermogen aanwendt om in de behoefte van de kinderen te voorzien. Overigens heeft de man tegen de beslissing van de rechtbank om rekening te houden met het rendement op een bedrag van € 40.970,- uit de erfenis geen incidenteel appel ingesteld, maar integendeel aangegeven dat die beslissing juist was.

9.  Dat de man gerechtigd was tot een erfenis van € 72.585,- is niet in geschil. De man stelt dat hij uiteindelijk een bedrag € 51.470,- heeft ontvangen. De vrouw bestrijdt dat op de erfenis € 7.000,- voor de lening van zijn moeder in mindering mag worden gebracht, € 210,- aan rente, € 5.000,- aan voorschot en € 8.905,- in verband met een vordering op broer Jan. Dat de man niet ook nog over deze bedragen kan beschikken heeft de man niet onderbouwd. Het hof zal daarom rekening houden met inkomen uit de erfenis van (€ 72.585,-, verminderd met genoemd bedrag voor de kinderen van € 10.500,-) € 62.085,-.

10.  De echtelijke woning is op 7 juli 2009 aan de vrouw geleverd. Niet in geschil is dat de man in dat kader € 58.546,- van de vrouw heeft ontvangen en dat de man daarvan € 10.500,- aan de kinderen zou doen toekomen. Aldus bleef € 48.046,- over. Het hof gaat daarom uit van een totale rendementsgrondslag van (€ 62.085,- + € 48.046,-) € 110.131,-. Dat leidt tot een belastingheffing box 3 van € 1.074,-.

11.  Partijen zijn het erover eens dat de man over zijn vermogen uit erfenis een rendement van 5% ontvangt oftewel (€ 62.085,- x 5%) € 3.104,25 per jaar. Niet in geschil is dat de man het vermogen uit de boedelscheiding op een rekening bij de Rabobank heeft gestort en een rendement van 2,1% rente ontvangt oftewel (€ 48.046,- x 2,1%) € 1.008,97. Tezamen geeft dat een rendement van (€ 3.104,25 + € 1.008,97) € 4.113,22 per jaar. Verminderd met de belastingheffing leidt dat tot een werkelijk inkomen uit vermogen van (€ 4.113,22 – € 1.074,-) € 3.039,22 per jaar. Het hof zal een en ander in de draagkrachtberekening meenemen.

12.  De man heeft aangevoerd dat hij afgerond € 70.291,- heeft gestoken in de aankoop van een nieuwe woning op 17 december 2009. Dat betekent dat vanaf dat moment nog een vermogen van (€ 110.131,- – € 70.291,-) € 39.840,- resteert. Daarbij gaat het hof om redenen van doelmatigheid uit van de datum van 1 januari 2010. Nu dit nog een restant vermogen uit de erfenis betreft zal het hof ook voor dit bedrag uitgaan van voornoemd rendement van 5% rente oftewel € 1.992,- per jaar. De man dient daarover een heffing box 3 van € 230,- te betalen. De man heeft dan ook op dat moment een werkelijk inkomen uit vermogen van € 1.762,- per jaar.

13.  De man heeft onweersproken gesteld dat hij tot 1 mei 2010 dubbele woonlasten heeft. Het hof maakt daaruit op dat de man per 1 mei 2010 in de nieuwe woning zal trekken. De man heeft gesteld dat zijn resterend vermogen opgaat aan de keuken voor de nieuwe woning, de tuin, de bouw van een garage en de stoffering. De stelling vindt steun in de door de man in het geding gebrachte stukken waaruit blijkt van de aankoop van een keuken van € 7.000,- en de aankoop van tegels voor € 875,-. Nu de vrouw deze stelling van de man niet (voldoende) heeft bestreden, acht het hof aannemelijk dat vanaf 1 mei 2010 een vermogen resteert dat zo klein is dat daar geen rekening meer mee wordt gehouden.

* De woonlasten
14.  Niet bestreden is dat de huur van de man € 403,- per maand heeft bedragen.
Partijen verschillen van mening of het hof rekening dient te houden met de woonlasten van de nieuwe woning van de man.

15.  Voor zover de vrouw bepleit dat de man incidenteel appel had dienen in te stellen om de nieuwe woonlasten naar voren te kunnen brengen, is dat niet juist. Deze wijziging in woonlasten is van na de beschikking van de rechtbank en na het verweerschrift van de man, is bij brief van 26 februari 2010 met bijlagen door de man kenbaar gemaakt en de vrouw heeft genoegzaam de gelegenheid gehad haar stellingen daarop aan te passen. Het hof dient de wijziging van de woonlasten dan ook te beoordelen.

16.  Zoals hiervoor al is overwogen houdt het hof vanaf 1 januari 2010 rekening met de nieuwe woning van de man. Uit de ingebrachte stukken blijkt dat de man een hypotheeklening van € 130.000,- heeft en dat hij per 1 januari 2010 een hypotheekrente van (€ 137,33 + € 420,58) € 557,91 per maand (€ 6.694,92 per jaar) dient te betalen en een inleg (aflossing) van € 70,71 per maand voor de spaarhypotheek. Omdat de man aangeeft dat hij tot 1 mei 2010 dubbele woonlasten heeft, zal het hof na die datum niet meer de huur meenemen maar enkel nog de woonlasten van de nieuwe woning. Het hof zal vanaf dat moment het eigenwoningforfait – bij gebrek aan andere gegevens – baseren op de hypotheek van € 130.000,-. Omdat uit de stukken blijkt dat voordien de woning nog gebouwd werd, zal het hof tot 1 mei 2010 geen eigenwoningforfait meenemen.

De draagkrachtberekening
17.  Gelet op het vorenstaande en voorts uitgaande van de overige niet betwiste
gegevens, waaronder die in de beschikking waarvan beroep, wordt de draagkracht van de man berekend als in de aangehechte en door de griffier gewaarmerkte berekeningen is opgenomen.

18.  Uit de berekening over de periode van 7 juli 2009 tot 1 januari 2010 blijkt dat de man een draagkracht heeft van (€ 804,- + fiscaal voordeel van € 114,-) € 918,- per maand.

19.  Uit de berekening over de periode van 1 januari 2010 tot 1 mei 2010 blijkt dat de man een draagkracht heeft van (€ 436,- + fiscaal voordeel van € 116,-) € 552,- per maand.

20.  Uit de berekening over de periode vanaf 1 mei 2010 blijkt dat de man een draagkracht heeft van (€ 612,- + fiscaal voordeel van € 58,-) € 670,- per maand.

De draagkracht van de vrouw
* Het inkomen
21.  Ter zitting van het hof heeft de vrouw gesteld dat uitgegaan dient te worden van haar meest recente jaaropgaven oftewel die van 2009. De vrouw heeft onbestreden aangegeven dat zij in september 2008 is begonnen met een opleiding SPW en daardoor een lager inkomen in 2009 van € 13.192,- heeft gehad dan in 2008.

22.  Ter zitting van het hof heeft de vrouw onweersproken opgemerkt dat zij nog ongeveer een maand bezig is met haar opleiding, die niet gelukt is. De man heeft in reactie op de stelling van de vrouw aangevoerd dat de vrouw in staat is haar inkomen uit 2008 van € 16.662,- per jaar te herstellen. De vrouw heeft dat niet betwist. Het hof gaat er daarom vanuit dat de vrouw na haar opleiding haar inkomen uit 2008 weer kan herstellen. In aansluiting op de in de vorige overweging genoemde datum van 1 mei 2010 zal het hof vanaf die datum het inkomen uit 2008 hanteren in de draagkrachtberekening.

* De lening bij de moeder van de vrouw
23.  De rechtbank heeft geen rekening gehouden met de lening die de vrouw bij haar moeder zou afsluiten. De man is het daar mee eens, maar de vrouw niet.

24.  Niet bestreden is dat de vrouw in verband met het toedelen van de echtelijke woning een bedrag van € 60.000,- heeft moeten financieren en dat haar dat niet bij een bank gelukt is. Dat de vrouw een bedrag van € 60.000,- diende te voldoen, vindt overigens ook steun in de nota van de notaris betreffende de overdracht. De vrouw heeft een particuliere hypotheekakte van 7 juli 2009 in het geding gebracht en die akte vermeldt dat de vrouw € 60.000,- heeft geleend van haar moeder en dat zij een rente van 4% per jaar dient te betalen. Dat is € 2.400,- per jaar oftewel € 200,- per maand. De vrouw heeft bankafschriften overgelegd waaruit blijkt dat zij die rente daadwerkelijk voldoet. Dat de hypotheek voor 20 jaar is afgesloten en de moeder al op leeftijd is, kan daaraan niet afdoen.

25.  De stelling van de man dat de rentebetaling van een lening terzake van de uitkoop niet meegenomen mag worden in de berekening van een onderhoudsplicht, dient als onjuist te worden verworpen. Het is gebruikelijk om de lasten van de extra financiering die noodzakelijk gevolg is van de afwikkeling van de boedelverdeling in welk kader de woning in casu aan de vrouw is toegescheiden, in aanmerking te nemen tot het plafond van een redelijke woonlast. Het enkele feit dat de man als gevolg van het in aanmerking nemen van de uit de tweede hypothecaire lening voortvloeiende extra woon¬lasten van de vrouw, in feite de wegens overbedeling verschuldigde vergoe¬ding gedeeltelijk zelf draagt, is niet een toereikende grond om die lasten buiten beschouwing te laten. Het hof zal daarom niet alleen rekening houden met de door de rechtbank gehanteerde hypotheekrente van € 216,- per maand, maar ook voornoemde rente van € 200,- per maand, tezamen € 416,- per maand oftewel € 4.992,- per jaar.

De draagkrachtberekening
26.  Voor zover de vrouw in de door haar overgelegde draagkracht¬berekening posten heeft opgenomen die afwijken van de in de bestreden beschikking opgenomen berekening, zal het hof daarmee geen rekening houden nu op dat punt geen grieven zijn opgeworpen noch enige toelichting is verschaft.

27.  Gelet op het vorenstaande en voorts uitgaande van de overige niet betwiste
gegevens, waaronder die in de beschikking waarvan beroep, wordt de draagkracht van de vrouw berekend als in de aangehechte en door de griffier gewaarmerkte berekeningen is opgenomen, met dien verstande dat nu het hof voor de periode van 7 juli 2009 tot 1 mei 2010 uitgaat van het inkomen zoals vermeld in de jaaropgaven 2009, het hof ook zal uitgaan van de daarin genoemde ingehouden bijdragen zorgverzekeringswet, te weten (€ 322,- + € 340,- + € 95,- + € 23,- + € 42,-) € 822,- per jaar. Voorts merkt het hof nog op dat de vrouw recht heeft op de heffingskorting voor een alleenstaande ouder en tot 1 januari 2010 ook nog de aanvullende alleenstaande ouderkorting.

28.  Uit de berekening over de periode van 7 juli 2009 tot 1 mei 2010 blijkt dat de vrouw geen draagkracht heeft.

29.  Uit de berekening over de periode vanaf 1 mei 2010 blijkt dat de vrouw een draagkracht heeft van € 43,- per maand oftewel € 14,33 per kind per maand.

De draagkrachtvergelijking
30.  Onderhoudsplichtigen dienen in beginsel naar rato van hun draagkracht te voorzien in de kosten van de kinderen. Niet bestreden is dat deze kosten dienen te worden gesteld op een bedrag van € 333,- per kind per maand. Ter zitting van het hof is aan de orde geweest dat de draagkracht van partijen verdeeld dient te worden over hun drie kinderen en aldus niet alleen over [kind 1] en [kind 2] voor wie de rechtbank een bijdrage heeft vastgesteld, maar ook voor [kind 3] voor wie partijen ook nog onderhoudsplichtig zijn.

31.  In de periode van 7 juli 2009 tot 1 januari 2010 heeft de man € 918,- per maand beschikbaar voor een bijdrage en heeft de vrouw geen draagkracht. Als de draagkracht van de man verdeeld zou worden over de drie kinderen zoals ter zitting van het hof is besproken, dient de kinderalimentatie in beginsel op € 306,- per kind per maand te worden gesteld en resteert er geen draagkracht meer voor een bijdrage in de kosten van de vrouw.

32.  In de periode van 1 januari 2010 tot 1 mei 2010 heeft de man € 552,- per maand beschikbaar voor een bijdrage en heeft de vrouw geen draagkracht. De door de man te betalen bijdrage dient daarom in deze periode in principe te worden gesteld op € 184,- per kind per maand en aldus resteert er geen draagkracht meer voor een bijdrage in de kosten van de vrouw.

33.  In de periode vanaf 1 mei 2010 heeft de man € 670,- per maand beschikbaar voor een bijdrage. Als deze draagkracht ten goede van de drie kinderen dient te komen heeft de man voor ieder kind € 223,33 per kind per maand beschikbaar. De vrouw heeft € 14,33 per kind per maand beschikbaar. Tezamen is dat € 237,67 per kind per maand. Nu dat onvoldoende is om geheel te voorzien in de kosten van de kinderen, behoeven de kosten niet naar rato tussen partijen te worden verdeeld.

34.  Wat betreft de perioden van 1 januari 2010 tot 1 mei 2010 en vanaf 1 mei 2010 geldt dat de verdeling van de draagkracht van de man over de drie kinderen in beginsel een lagere kinderalimentatie tot gevolg heeft dan de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie. Omdat de man echter geen (incidenteel) appel met een verzoek tot verlaging van de bijdragen heeft ingediend, kan het hof in principe de door de man te betalen bijdrage voor de kinderen niet naar beneden bijstellen. Dat zou meebrengen dat de man in die perioden een onderhoudsbijdrage voor de kinderen van € 272,- per kind per maand dient te blijven betalen.
Het standpunt dat de draagkracht verdeeld dient te worden over drie kinderen heeft voorts voor alle drie genoemde perioden tot gevolg dat er geen draagkracht is voor een onderhoudsbijdrage voor de vrouw. Omdat de man -zoals al gezegd- geen (incidenteel) appel met een verzoek tot verlaging van de bijdragen heeft ingediend, kan het hof in principe de door de man te betalen partneralimentatie evenmin naar beneden bijstellen. Dat heeft tot gevolg dat de man een partneralimentatie van € 43,- per maand zou dienen te blijven betalen. Voor de periode van 7 juli 2009 tot 1 januari 2010 zou dat dus kunnen betekenen dat de man naast die partneralimentatie een bijdrage voor de kinderen van € 306,- per kind per maand dient te betalen.
Omdat partijen zich niet hebben uitgelaten over deze mogelijke (onvoorziene) consequenties van de toedeling van de draagkracht aan de drie kinderen, zal het hof ze in de gelegenheid stellen dat alsnog te doen.

Slotsom
35.  Alvorens verder te beslissen zal het hof partijen de gelegenheid geven zich uit te laten over hetgeen onder overweging 34 is verwoord. Daarna zal het hof de zaak op de aanwezige stukken afdoen.

De beslissing
Het gerechtshof:

alvorens verder te beslissen:

stelt de vrouw in de gelegenheid zich binnen twee weken na heden schriftelijk uit te laten omtrent hetgeen onder overweging 34 is verwoord;

stelt de man in de gelegenheid om binnen twee weken na binnenkomst van het stuk van de vrouw zich schriftelijk uit te laten over hetgeen onder overweging 34 is verwoord en om te reageren op het stuk van de vrouw;

houdt iedere verdere beslissing aan.

[bron: rechtspraak.nl]