Aansprakelijkheid van werknemer

Hebt u omtrent de aansprakelijkheid van een werknemer, de aansprakelijkheid van een werkgever en/of op andere terreinen van het arbeidsrecht, vragen of behoefte aan direct advies of rechtsbijstand, kunt u altijd kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Telefonisch contact gaat snel en u krijgt direct een van onze arbeidsrecht advocaten aan de telefoon. Bel ons op 030 252 35 20. Een eerste telefonisch advies van onze advocaat is altijd kosteloos.

Art. 7:661 lid 1 BW luidt als volgt:
De werknemer die bij de uitvoering van de overeenkomst schade toebrengt aan de werkgever (…), is te dier zake niet jegens de werkgever aansprakelijk, tenzij de schade een gevolg is van zijn opzet of bewuste roekeloosheid. Uit de omstandigheden van het geval kan, mede gelet op de aard van de overeenkomst, anders voortvloeien dan in de vorige zin is bepaald.

De werknemer is derhalve slechts aansprakelijk indien sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid of in bijzondere omstandigheden zoals bedoeld in de tweede volzin van het artikel.

Van ‘opzet’ is slechts sprake indien de werknemer een vooropgezet plan had om de schade te veroorzaken. Dat komt zelden voor.

‘Bewuste roekeloosheid’ wordt niet spoedig aangenomen. Oorspronkelijk moest sprake zijn van ‘ernstige verwijtbaarheid’, wat werd gelijkgeschakeld aan opzet of bewuste roekeloosheid. In het arrest City Tax/ heeft de Hoge Raad uitgemaakt dat voor de uitleg van het begrip bewuste roekeloosheid aansluiting moet worden gezocht bij de jurisprudentie over hetzelfde begrip in het kader van art. 7:658 lid 2 BW. De Hoge Raad geeft daarbij aan dat een gelijke uitleg in de rede ligt omdat beide wetsbepalingen zijn opgenomen in dezelfde titel (titel 7.10 betreffende de arbeidsovereenkomst) en dat beide ertoe strekken de werknemer “te beschermen door bij de aan zijn schuld te stellen eisen rekening te houden met het ervaringsfeit dat de dagelijkse omgang met machines, werktuigen en gereedschappen de werknemer die deze gebruikt, er licht toe zal brengen niet alle voorzichtigheid in acht te nemen die ter voorkoming van ongelukken geraden is”.

Met deze wending in de jurisprudentie is de maatstaf van art. 7:661 BW verzwaard. De werknemer moet thans onmiddellijk vóór de schadetoebrengende activiteit zich daadwerkelijk bewust zijn geweest van het roekeloze karakter van zijn gedraging.
De werkgever dient dit te stellen en zo nodig te bewijzen. De Hoge Raad heeft vervolgens wel geoordeeld dat de subjectieve bewuste roekeloosheid bij de werknemer uit objectieve omstandigheden kan worden afgeleid. Indien de werkgever op dit punt voldoende heeft gesteld, is het aan de werknemer een andere verklaring aan de objectieve omstandigheden te geven. (bron:www.rechtspraak.nl)