Aansprakelijkheid werkgever voor verkeersongeval werknemer | ATM Arbeidsrecht advocaten

Zorgplicht werkgever – verzekering – ongeluk werknemer met fiets. Werkgever moest op grond van artikel 7:611 BW zorgen voor verzekering?  In artikel 7:611 BW is neergelegd dat een werkgever verplicht is om zich als een goed werkgever te gedragen. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat die verplichting onder meer inhoudt dat een werkgever moet zorgen voor een behoorlijke verzekering van werknemers wier werkzaamheden ertoe kunnen leiden dat zij als deelnemers aan het wegverkeer betrokken raken bij een verkeersongeval, voor zover er een behoorlijke verzekering tegen een betaalbare premie voorhanden is die dekking biedt voor de betreffende schade. Wanneer zo’n verzekering voorhanden is maar de werkgever zo’n verzekering niet heeft afgesloten, is de werkgever in de nakoming van die hierboven aangeduide zorgplicht tekortgeschoten en is hij jegens de werknemer aansprakelijk voor de schade, die de werknemer als gevolg van die tekortkoming heeft geleden. In deze zaak meent de kantonrechter dat in het midden kan worden gelaten of de reistijd in dit geval nu wél of niet als werktijd betaald werd of had moeten worden omdat er in dit geval, gelet op alle omstandigheden, sprake was van een functioneel verband tussen werk en het reizen.
Mocht u op het terrein van arbeidsrecht / aansprakelijkheidsrecht vragen hebben kunt u altijd kosteloos contact opnemen met onze arbeidsrecht en ontslag advocaten. Wij zijn specialist op dit terrein. Bel ons nu op 030 252 35 20. Daarvoor brengen wij u vanzelfsprekend geen kosten in rekening. Eerste telefonisch advies van onze advocaten is kosteloos.

Uitspraak
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton

Locatie Heerlen

Vonnis van de kantonrechter d.d. 1 december 2010

inzake

[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres
gemachtigde: mr. X,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Randstad Nederland B.V.,
gevestigd te 1112 TC Diemen
gedaagde,
gemachtigde: mr.Y.

1. Het verdere verloop van de procedure

Bij tussenvonnis van 17 februari 2010 is een comparitie van partijen gelast.
Die comparitie heeft op 19 april 2010 plaatsgevonden.
Van het daar verhandelde is proces-verbaal opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt.
Beide partijen hebben vervolgens op 19 mei 2010 bij akte producties in het geding gebracht.
Daarna heeft gedaagde nog een antwoordakte genomen op 7 juli 2010.
Eiseres nam een antwoordakte op 27 oktober 2010, zich daarbij beroepend op een niet eerder overlegde productie.
Ten slotte is de dag van uitspraak van het vonnis bepaald op heden.

Voor zover de kantonrechter bekend heeft thans gedaagde overigens nog niet Stichting Meander Groep Zuid-Limburg in vrijwaring opgeroepen.

2. Het geschil

2.1. Als enerzijds gesteld en anderzijds niet voldoende gemotiveerd betwist, staat, mede aan de hand van over-gelegde bewijsstukken, voor de kantonrechter het volgende vast, als achtergrond van het geschil:

a)  Eiseres heeft vanaf 2001 op uitzendbasis als administratief medewerkster gewerkt bij Zorggroep Thuis (de rechtsvoorganger van Stichting Meandergroep Zuid-Limburg).
b)  Eiseres was op basis van een uitzendovereenkomst formeel in dienst bij gedaagde.
c)  Op sommige dagen werkte eiseres maar één dagdeel, op één locatie van Zorggroep Thuis. Op andere dagen werkte ze één dagdeel op de ene locatie en het volgende dagdeel op een andere locatie van Zorggroep Thuis.
d)  Eiseres kreeg een vergoeding uitbetaald voor de kosten die ze maakte voor het reizen van de ene locatie naar de andere.
e)  Op 6 juli 2004 heeft eiseres een eenzijdig verkeersongeval met haar fiets opgelopen, toen zij als deelnemer aan het wegverkeer op weg was van de vestiging van Zorggroep Thuis in Brunssum (haar ochtendwerkplek) naar de vestiging van Zorggroep Thuis te Hoensbroek (haar middagwerkplek).
f)  Op die dag, 6 juli 2004, had eiseres haar werk in Brunssum afgerond op 12.15 uur. Zij diende met haar werk in Hoensbroek te beginnen om 13.00 uur.
g)  De afstand tussen deze twee werkplekken bedraagt 3,8 kilometer.
h)  Eiseres heeft door het ongeval letsel opgelopen en schade geleden.

2.2. Op basis van artikel 7:611 van het Burgerlijk Wetboek (BW) vordert eiseres:

–  dat voor recht wordt verklaard dat gedaagde aansprakelijk is voor de door eiseres geleden en nog te lijden schade, voortvloeiende uit het haar overkomen verkeersongeval van 6 juli 2004;
–  dat gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan eiseres, nader op te maken bij staat;
–  dat gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten.

2.3. Gedaagde heeft verweer gevoerd, waarop hieronder, voor zover nodig, zal worden ingegaan.

3. De beoordeling

3.1. Gedaagde was op 6 juli 2004 formeel de werkgever van eiseres.

3.2. In artikel 7:611 BW is neergelegd dat een werkgever verplicht is om zich als een goed werkgever te gedra-gen.

3.3. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad leidt de kantonrechter af dat die verplichting onder meer inhoudt dat een werkgever moet zorgen voor een behoorlijke verzekering van werknemers wier werkzaamheden ertoe kunnen leiden dat zij als deelnemers aan het wegverkeer betrokken raken bij een verkeersongeval, voor zover er een behoorlijke verzekering tegen een betaalbare premie voorhanden is die dekking biedt voor de betreffende schade. Wanneer zo’n verzekering voorhanden is maar de werkgever zo’n verzekering niet heeft afgesloten, is de werkgever in de nakoming van die hierboven aangeduide zorgplicht tekortgeschoten en is hij jegens de werknemer aansprakelijk voor de schade, die de werknemer als gevolg van die tekortkoming heeft geleden.

3.4. Het verweer van gedaagde komt erop neer, sterk samengevat, dat:

a)  de reistijd van eiseres niet als werktijd gold en dat eiseres de schade (dus) niet heeft geleden in de uitoefening van haar werkzaamheden;
b)  er in 2004 voor gedaagde, voor zover de schade wél zou zijn geleden in de uitoefening van werkzaamheden, geen behoorlijke verzekering tegen een betaalbare premie voorhanden was ter dekking van de schade die eiseres als gevolg van het haar met de fiets overkomen eenzijdige ongeval heeft geleden.

3.5. Het verweer sub a) wordt gepasseerd. De kantonrechter meent dat in het midden kan worden gelaten of de reistijd in dit geval nu wél of niet als werktijd betaald werd of had moeten worden. Met de gemachtigde van eiseres oordeelt de kantonrechter dat er in dit geval op 6 juli 2004, gelet op alle omstandigheden, zoals hierboven ad 2.1. geschetst, sprake was van een functioneel verband tussen werk en het reizen van de ochtendwerkplek naar de middagwerkplek en dat de fietstocht van de ene naar de andere plek als “werk-werkverkeer” moest worden beschouwd.

3.6. Met name de combinatie van de volgende factoren:

–  het werken op- en reizen van/naar verschillende werkplekken bij dezelfde instelling (Zorggroep Thuis);
–  de behoorlijke afstand tussen de werkplekken op 6 juli 2004;
–  de betrekkelijk korte tijd om die afstand toen per fiets te overbruggen,

is van doorslaggevend belang bij die beslissing.

3.7. Voorstelbaar is dat de beoordeling anders zou zijn uitgevallen indien het was gegaan om reizen van een werkplek bij instelling A naar een andere werkplek, bij een andere instelling B. Of als er meer tijd zou hebben gezeten tussen het einde op de ochtendwerkplek bij instelling A en het begin op de middagwerkplek bij instelling A, waarbij bijvoorbeeld eiseres genoeg tijd zou hebben gehad en zou hebben genomen om nog even langs huis te gaan, boodschappen te doen o.i.d. Dan zou wellicht gezegd kunnen worden dat het fietsongeval in de privé-sfeer was gebeurd. Maar in dit geval lag dat dus anders, met de uitkomst als hiervoor onder 3.5. geschetst.

3.8. Het verweer sub b) kan de kantonrechter echter zonder nader deskundigenonderzoek niet inhoudelijk beoordelen.

3.9. De kantonrechter zal partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de persoon van de deskundige(n) en de vraagstelling. De kantonrechter is overigens voornemens het voorschot van de deskundige(n) ten laste van gedaagde te brengen.

3.10. Gelet op de aard van de zaak en gelet op de al genomen “werk-werkverkeer-beslissing” zal de kantonrechter bepalen dat partijen nu al hoger beroep van dit tussenvonnis kunnen instellen.

4. De beslissing:

De kantonrechter:

Verwijst de zaak naar de rol van 29 december 2010 voor akte aan de zijde van beide partijen, als hiervoor aan-gegeven.

Houdt iedere verdere beslissing aan.

Bepaalt dat van dit tussenvonnis hoger beroep kan worden ingesteld.
(bron:www:rechtspraak.nl)