Aansprakelijkheid werkgever / bewijs – wetenschap
In dit bericht worden tweede zaken belicht met betrekking tot de aansprakelijkheid van werkgever (de werkgeversaansprakelijkheid).
In de eerste zaak stelt werknemer dat hij bij het omvallen van deze container letsel heeft opgelopen. Werknemer heeft getracht een omvallende container tegen te houden. Werknemer heeft nog twee weken gewerkt, maar is daarna arbeidsongeschikt geraakt, wegens rugklachten. Hij stelt dat werkgever voor de in dit verband door hem geleden schade aansprakelijk is, omdat het ongeval is veroorzaakt doordat werkgever de zorgplicht, bedoeld in artikel 7:658 B.W., niet is nagekomen. In het bijzonder waren de containers, zoals doorgaans het geval was, hoog beladen met kratten en zeer zwaar. Daardoor waren ze niet meer voor één werknemer hanteerbaar. Door het Gerechtshof wordt overwogen, dat in een geval als het onderhavige voor de aansprakelijkheid van de werkgever allereerst vereist is dat de werknemer schade heeft geleden in de uitoefening van de werkzaamheden. Het is aan de werknemer om hiertoe voldoende feiten te stellen en, indien deze worden betwist, deze te bewijzen. In deze zaak is weliswaar komen vast te staan dat werknemer arbeidsongeschikt is geraakt wegens rugklachten en dat in november 2000 een rolcontainer is omgevallen op de wijze als door werknemer beschreven, maar daaruit kan echter niet worden geconcludeerd dat werknemer schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Dit omdat werknemer niet aannemelijk gemaakt dat zijn arbeidsongeschiktheid in causaal verband staat met het omvallen van de container.
In de tweede zaak wordt werkgever aansprakelijk gehouden voor psychische schade. De werknemer is gedeeltelijk arbeidsongeschikt geraakt door ‘burnout-klachten’ en vordert schadevergoeding. Bij de ARBO-arts heeft werknemer zijn klachten geuit onder de verplichting tot geheimhouding. Kantonrechter is van oordeel dat maatregelen door de werkgever pas dan zijn geïndiceerd wanneer voor de werkgever duidelijk is (gemaakt) dat een bepaalde (wijziging in de) werksituatie het risico van stressklachten met zich brengt. Werknemer stelt dat wetenschap van de bedrijfsarts, zo deze al niet met de werkgever mocht hebben gecommuniceerd, aan de werkgever moet worden toegerekend. De vergaande toerekening van wetenschap aan de werkgever die door de werknemer wordt bepleit, kan niet worden aanvaard. Het ware denkbaar dat in (zeer) bijzondere omstandigheden van een arbo-arts, die door een patiënt geheimhouding wordt opgelegd, met handhaving van zijn beroepsgeheim ter zake van hetgeen hem is toevertrouwd, zou kunnen worden verlangd dat hij of zij de werkgever dringend adviseert de betrokken werknemer uit zelfbescherming niet tot de werkplek toe te laten. Dat zou geïndiceerd kunnen zijn in een situatie dat de arbo-arts vanuit zijn medisch oordeel omtrent de gezondheid van de patiënt/werknemer, van oordeel mocht zijn dat werkhervatting een acuut en ernstig gezondheidsrisico met zich zou brengen. Gesteld noch gebleken is dat zich in het onderhavige geval iets dergelijks heeft voorgedaan.
Hebt u met betrekking tot de aansprakelijkheid van een werkgever (werkgeversaansprakelijkheid) vragen of behoefte aan direct advies of rechtsbijstand, kunt u altijd direct en kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Dit gaat snel en u krijgt direct een van onze arbeidsrecht advocaten aan de telefoon. Bel ons nu op 030 252 35 20 – of tot 22.00 uur tegen lokaal tarief – op 030 252 35 20. Daarvoor brengen wij u vanzelfsprekend geen kosten in rekening. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.
Uitspraak 1
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[werknemer],
wonend te Amsterdam,
APPELLANT,
procureur: mr. X,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[werkgever] B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE,
procureur: mr. Y.
1. Het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna [werknemer] en [werkgever] genoemd.
Bij dagvaarding van 14 oktober 2005 is [werknemer] in hoger beroep gekomen van het vonnis van de kantonrechter te Amsterdam van 15 juli 2005, onder rolnummer 20723/03 gewezen tussen [werknemer] als eiser en [werkgever] als gedaagde.
[Werknemer] heeft vijf grieven voorgesteld, bewijs aangeboden en geconcludeerd als in de desbetreffende memorie weergegeven.
Daarop heeft [werkgever] geantwoord, bescheiden in het geding gebracht en geconcludeerd als in de desbetreffende memorie weergegeven.
Aan [werknemer] is een akte uitlating producties verleend.
Vervolgens hebben partijen de zaak door hun procureurs schriftelijk doen bepleiten.
Ten slotte hebben partijen recht gevraagd op de stukken van beide instanties.
2. Feiten
De rechtbank heeft in het in deze zaak op 25 februari 2005 uitgesproken tussenvonnis onder 1. een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daaromtrent bestaat tussen partijen geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
3. Beoordeling
3.1 [Werknemer] is van 9 november 1999 tot 9 november 2001 bij [werkgever] in dienst geweest. [Werkgever] heeft een groothandel in vers vlees en verse vleeswaren. Tot de taken van [werknemer] behoorde het laden van vrachtwagens met rolcontainers met kratten vlees en vleeswaren. In november 2000 is bij het laden van een vrachtauto door [werknemer] een geladen container omgevallen.
3.2 In deze procedure stelt [werknemer] dat hij bij het omvallen van deze container letsel heeft opgelopen. Hij stelt dat [werkgever] voor de in dit verband door hem geleden schade aansprakelijk is, omdat het ongeval is veroorzaakt doordat [werkgever] de zorgplicht, bedoeld in artikel 7:658 B.W., niet is nagekomen. In het bijzonder waren de containers, zoals doorgaans het geval was, hoog beladen met kratten en zeer zwaar. Daardoor waren ze niet meer voor één werknemer hanteerbaar. Bij het op de laadklep van een vrachtauto rijden van een aldus geladen container is deze met de wielen tegen de laadklep aangereden en vervolgens, van [werknemer] af, omgevallen. In een poging dit te voorkomen heeft [werknemer] aan de container getrokken, terwijl hij met zijn voet tegen de container aanduwde. Bij deze manoeuvre, aldus nog steeds [werknemer], heeft hij zijn schouders, armen en rug overbelast, waardoor hij volledig arbeidsongeschikt is geraakt.
3.3 In een geval als het onderhavige is voor de aansprakelijkheid van de werkgever allereerst vereist dat de werknemer schade heeft geleden in de uitoefening van de werkzaamheden. Het is aan de werknemer om hiertoe voldoende feiten te stellen en, indien deze worden betwist, deze te bewijzen. In deze zaak is komen vast te staan dat [werknemer] arbeidsongeschikt is geraakt wegens rugklachten. Bovendien staat vast dat in november 2000 een rolcontainer is omgevallen op de wijze als door [werknemer] beschreven.
Hieruit kan echter niet worden geconcludeerd dat [werknemer] schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. In het bijzonder heeft [werknemer] niet aannemelijk gemaakt dat zijn arbeidsongeschiktheid in causaal verband staat met het omvallen van de container. Het is niet duidelijk geworden wanneer dit omvallen precies heeft plaatsgevonden. Volgens de verklaring van de fysiotherapeut Jelle Visser, die [werknemer] in het geding heeft gebracht, is dit op 11 november 2000 gebeurd. Tussen partijen staat vast dat [werknemer] na het voorval nog enige weken heeft doorgewerkt, voordat hij op 26 november 2000 het werk wegens arbeidsongeschiktheid heeft neergelegd. In de periode tussen het voorval en 26 november 2000 kunnen zich tal van andere oorzaken voor de arbeidsongeschiktheid hebben voorgedaan. Daar komt bij dat zonder nadere toelichting niet valt in te zien dat het door [werknemer] gestelde trekken aan de vooruit, van hem af omvallende container de door [werknemer] gestelde rugklachten tot gevolg kan hebben gehad. Een dergelijke nadere toelichting heeft [werknemer] niet gegeven. In dit verband is nog van belang dat de fysiotherapeut in zijn voormelde verklaring weliswaar stelt dat “de klachten van de afgelopen tijd (…) duidelijk te maken [hebben] met het ongeval van november 2000”, doch deze bewering in het geheel niet motiveert.
3.4 Ten overvloede wordt nog overwogen dat ook niet valt in te zien hoe [werkgever] in het kader van haar zorgplicht redelijkerwijs had kunnen voorkomen dat de container omviel en dat [werknemer] bij dat omvallen rugletsel opliep.
3.5 [Werknemer] heeft bewijs aangeboden. Dit aanbod wordt gepasseerd omdat het niet betrokken is op voldoende concrete gestelde feiten die, indien bewezen, tot een ander oordeel leiden.
3.6 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de kantonrechter de vordering terecht heeft afgewezen, zodat de tegen dat oordeel gerichte grieven, wat daar verder ook van zij, tevergeefs zijn voorgesteld. Het vonnis zal worden bekrachtigd en [werknemer] zal worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.
4. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
verwijst [werknemer] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [werkgever] tot op heden begroot op € 244,- wegens verschotten en € 2.316,- aan salaris. (bron: www.rechtspraak.nl)
Uitspraak 2
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton, locatie Heerlen
Zaaknummer: 270132 CV EXPL 07-6086
Vonnis d.d. 15 juli 2009
in de zaak van:
[eiser],
wonend te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. X;
tegen:
de besloten vennootschap ABC B.V.,
gevestigd te Kerkrade,
gedaagde,
gemachtigde: mr. Y.
1. Het verdere verloop van de procedure
De bij tussenvonnis van 12 november 2008 gelaste comparitie van partijen heeft op 18 maart 2009 plaatsgevonden. Voorafgaand daaraan is door de gemachtigde van [eiser] bij brief van 16 maart 2009 het medisch dossier van de ARBO-arts overgelegd. Met instemming van partijen zijn de door de griffier ter zitting gemaakte aantekeningen niet in een proces-verbaal vervat.
Bij brief van 16 april 2009 is door de gemachtigde van ABC nog een productie overgelegd, waarop door [eiser] bij monde van zijn gemachtigde per brief van 24 juni 2009 is gerea-geerd.
Ten slotte is andermaal vonnis bepaald, waarvan de uitspraak is vastgesteld op heden.
2. De verdere beoordeling
3.1 Bij genoemd tussenvonnis, waarbij wordt volhard, is een comparitie gelast die geleid heeft tot een mondelinge behandeling van de zaak. Hoewel de zaak naar de rol is verwezen voor akte uitlating beide partijen op 22 april 2209, heeft ABC er kennelijk voor gekozen om met haar schrijven van 16 april 2009 de minder formele weg van briefwisseling te bewandelen. [eiser] heeft daar bij brief van 20 april 2009 formeel tegen geprotesteerd en – subsidiair – verzocht op het schrijven van ABC (en met name de daarbij gevoegde productie/bijlage, Ktr.) te mogen reageren. Bij brief van 6 mei 2009 heeft de griffier van de sector kanton aan partijen laten weten dat met het oog op de minder formele wijze van doen die de sector kanton kenmerkt, deze gang van zaken niet zal worden gedesavoueerd en dat [eiser] inhoudelijk zal mogen reageren. [eiser] heeft dit vervolgens in een brief van 24 juni 2009 gedaan.
3.2 In de onderhavige casus spitst het debat zich toe op de vraag of het voor ABC kenbaar was dat [eiser] – om het zo te zeggen – ‘in de knoei’ was gekomen met zijn nieuwe functie als ‘facilitator’ en alles wat daarmee samenhing. In het tussenvonnis is onder 3.3 overwogen:
“Een eerste vereiste is dan uiteraard dat ABC bekend moest zijn met de overbelasting/stress die [eiser] kennelijk was gaan ondervinden. In de woorden van het door ABC aange-haalde arrest van het Hof Den Haag (CvA sub 4.10, arrest JAR 2007, 177):
“Maatregelen zijn pas dan geïndiceerd, wanneer voor de werkgever duidelijk is (gemaakt) dat een bepaalde (wijziging in de) werksituatie het risico van stressklachten met zich brengt”.
Ter zitting is in dit verband door ABC gewezen op een passage uit het medisch dossier van [eiser], waarbij het gaat om een aantekening van de arbo-arts d.d. 24 januari 2001:
“Voelt zich niet goed in z’n vel in deze baan (geheim) Facilitator BAPP”.
Bij brief van 16 april 2009 heeft ABC een verklaring van de – voormalige – bedrijfsarts over-gelegd waarin deze een verklaring geeft voor de tussen haakjes geplaatste term ‘geheim’:
“Dit is voor mij in een dergelijk geval een signaal dat de cliënt, in dit geval de heer [eiser], aangeeft aan het betreffende feit, ervaring, gevoelen of omstandigheid, geen ruchtbaarheid te hebben gegeven in de organisatie, en dat ik hierop alert dien te zijn om niet te worden aangesproken op overtreden van mijn beroepsgeheim. In een dergelijk geval breng ik dan uiteraard het betreffende onderwerp niet ter sprake in de contacten met de betreffende organisatie, ABC Mobil in dit geval, totdat met instemming van de cliënt dit embargo wordt opgeheven, en daar houd ik mij ook aan”.
Deze verklaring “illustreert nog eens dat ABCMobil niet op de hoogte was van [eiser]s mededeling aan de bedrijfsarts dat hij ‘niet goed in z’n vel’ zat in zijn toenmalige functie”, aldus de conclusie van ABC in haar voormelde brief.
3.3 Het standpunt van [eiser] zoals ter zitting geuit en in zijn brief van 24 juni 2009 verwoord, komt erop neer dat de wetenschap van de bedrijfsarts, zo deze al niet met de werkgever mocht hebben gecommuniceerd, aan de werkgever moet worden toegerekend. Bovendien stelt [eiser] wel degelijk aan ABC te hebben aangegeven “dat er gezondheidsklachten speelden, waarbij sprake was van stress in relatie tot de functie van facilitator”.
3.4 De kantonrechter overweegt als volgt.
De verklaring van de arbo-arts bevestigt het – voor de hand liggende – vermoeden dat de term ‘geheim’, kort gezegd, betekent: niet doorgeven aan werkgever. Door ABC wordt dit gezien ter bevestiging van het feit dat niet aan wat de kantonrechter zal aanduiden als het ‘kenbaarheids-vereiste’ was voldaan (zie 3.2, citaat Hof Den Haag). Op kunstige wijze heeft de gemachtigde van [eiser] gepoogd dit in een ander daglicht te stellen. De kantonrechter begrijpt dat [eiser] de stelling bepleit dat zijn werkgever – via de arbo-arts – beschikte, althans moet worden geacht te hebben beschikt, over “concrete informatie die geen twijfel liet bestaan over het feit dat rekening moest worden gehouden met uitval” (brief 24 juni 2009, pag. 4).
Daaraan vooraf gaat nog de feitelijke stelling ter zitting dat [eiser] zijn stressklachten wél zou hebben gemeld aan de werkgever (zie 3.3). De kantonrechter acht dat niet aannemelijk, nu deze stelling pas ter zitting voor de eerste keer is geponeerd en concrete feiten en omstandig-heden ter staving daarvan niet zijn genoemd. Het bij repliek door [eiser] geschetste beeld van een “mannencultuur” op de werkvloer (CvR pag. 3, 2e alinea) en de mededeling ‘geheim’ in de notitie van de arbo-arts bevestigen eerder het tegendeel.
3.4.1 De vergaande toerekening van wetenschap aan de werkgever die [eiser] hierboven bepleit, kan evenmin worden aanvaard.
Het ware denkbaar dat in (zeer) bijzondere omstandigheden van een arbo-arts, die door een patiënt geheimhouding wordt opgelegd, met handhaving van zijn beroepsgeheim ter zake van hetgeen hem is toevertrouwd, zou kunnen worden verlangd dat hij of zij de werkgever dringend adviseert de betrokken werknemer uit zelfbescherming niet tot de werkplek toe te laten. Dat zou geïndiceerd kunnen zijn in een situatie dat de arbo-arts vanuit zijn medisch oordeel omtrent de gezondheid van de patiënt/werknemer, van oordeel mocht zijn dat werkhervatting een acuut en ernstig gezondheidsrisico met zich zou brengen. Gesteld noch gebleken is dat zich in het onder-havige geval iets dergelijks heeft voorgedaan.
3.5 Het vorenstaande kan tot geen andere slotsom leiden dan dat aan de zijde van ABC in rechte niet kan worden vastgesteld dat zij enige uit artikel 7:658 BW voor haar voortvloeiende zorgverplichting jegens [eiser] heeft geschonden. Diens vordering ontbeert derhalve een deugdelijke grondslag en moet dan ook worden afgewezen.
3.6 Als in het ongelijk gestelde partij wordt [eiser] verwezen in de proceskosten.
3. De beslissing
De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van ABC tot aan deze uitspraak begroot op € 900,- voor salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente ingaande nadat een periode van veertien dagen na betekening van dit vonnis zal zijn verstreken;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
(bron: www.rechtspraak.nl)
Hebt u met betrekking tot de aansprakelijkheid van een werkgever (werkgeversaansprakelijkheid) vragen of behoefte aan direct advies of rechtsbijstand, kunt u altijd direct en kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Dit gaat snel en u krijgt direct een van onze arbeidsrecht advocaten aan de telefoon. Bel ons nu op 030 252 35 20 – of tot 22.00 uur tegen lokaal tarief – op 030 252 35 20. Daarvoor brengen wij u vanzelfsprekend geen kosten in rekening. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.