Arbeidsovereenkomst versus uitzendovereenkomst

Deze zaak draait om de beantwoording van de vraag of sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd of van een uitzendovereenkomst en wat de gevolgen hiervan zijn voor (de hoogte van) de doorbetaling van het loon bij ziekte.

De kantonrechter overweegt in dat kader het volgende.

Partijen verschillen van mening over hoe de tussen hen gesloten overeenkomst van 1 oktober 2007 moet worden gekwalificeerd. Waar werknemer stelt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, voert Werkgever aan dat bedoeld is om een uitzendovereenkomst aan te gaan. werknemer stelt dat nimmer met hem is besproken dat het om een uitzendovereenkomst zou gaan, in de overeenkomst nergens een bepaalde tijd staat vermeld, de in de arbeidsovereenkomst in artikel 3 vermelde fasen werknemer niets zeggen en in de brief van 7 februari 2008 vermeld staat dat sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.

Uit de overeenkomst blijkt dat Werkgever een uitzendorganisatie is en onderaan de overeenkomst wordt verwezen naar de algemene voorwaarden voor het ter beschikking stellen van uitzendkrachten. In artikel 3 van de overeenkomst staan de fasen omschreven die kenmerkend zijn voor een uitzendovereenkomst en wordt verwezen naar artikel 7:691 BW, waarin bijzondere regels voor de uitzendovereenkomst zijn opgenomen. Voorts bepaalt artikel 4 dat de overeenkomst in eerste instantie voor 26 weken (fase 1) is aangegaan en dat geen opzegging nodig is voor de beëindiging en evenmin een termijnbepaling. Gelet op deze inhoud van de overeenkomst, die alle kenmerken heeft van een uitzendovereenkomst, acht de kantonrechter het aannemelijk dat de tussen partijen gesloten overeenkomst moet worden gekwalificeerd als een uitzendovereenkomst. Dat werknemer het niet zo begrepen heeft, doet hier niet aan af. De overeenkomst is in het Duits opgesteld en het ligt op zijn weg om, als hij bepalingen in de overeenkomst niet begrijpt, hierover navraag te doen bij Euroselect. Ook de door werknemer aangehaalde brief van 7 februari 2008 kan niet tot een ander oordeel leiden. Deze brief is afgegeven ten behoeve van de aanvraag van een financiering en is niet aan werknemer gericht, maar aan de financieringsmaatschappij. Het bevat een antwoord op de vraag of sprake is van een “unbefristeten” overeenkomst. Tijdens de mondelinge behandeling heeft Werkgever uitgelegd dat in haar ogen geen sprake is van een overeenkomst voor bepaalde tijd, omdat in de uitzendovereenkomst geen termijn of einddatum is opgenomen en dat zij daarom de verklaring zo heeft afgegeven. De kantonrechter is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat Werkgever met deze verklaring heeft beoogd een nadere kwalificatie te geven van de overeenkomst. De kantonrechter gaat bij de verdere beoordeling dan ook uit van het bestaan van een uitzendovereenkomst. Tijdens de mondelinge behandeling is vast komen te staan dat werknemer op het moment van zijn ziekmelding 59 weken bij Werkgever werkzaam is geweest. werknemer was derhalve werkzaam in fase twee.

Hoewel in de uitzendovereenkomst niet uitdrukkelijk is bepaald dat de NBBU CAO Uitzendkrachten (hierna: de CAO) van toepassing is, begrijpt de kantonrechter de in de uitzendovereenkomst opgenomen ontvangstbevestiging van de betreffende CAO wel als een van toepassing verklaring. Bovendien heeft werknemer niet weersproken dat hij een exemplaar van de CAO heeft ontvangen.

Uit artikel 6 van de uitzendovereenkomst volgt dat de overeenkomst eindigt in geval van ziekte. Deze bepaling komt overeen met artikel 13 lid 3 van de CAO. Hierin is onder andere bepaald dat de uitzendovereenkomst ten einde komt doordat de uitzendkracht om welke reden dan ook, daaronder begrepen arbeidsongeschiktheid, de bedongen arbeid niet langer wil of kan verrichten. In geval van ziekte of ongeval van de uitzendkracht wordt de terbeschikkingstelling in fase 1 en 2 direct na de melding hiervan aan de uitzendonderneming en de inlener geacht met onmiddellijke te zijn beëindigd op verzoek van de inlener. Op grond van artikel 7 van de uitzendovereenkomst wordt alleen salaris uitbetaald over de daadwerkelijk gewerkte uren. In artikel 29 lid 1 onder a van de CAO is het volgende bepaald: “De uitzendkracht werkzaam in fase 1 en 2 heeft in geval van ziekte of ongeval recht op een uitkering van de Uitvoering Werknemersverzekeringen (UWV) ingevolge de bepalingen van de Ziektewet, mits de daartoe strekkende voorschriften in acht worden genomen”. In lid 5 van dit artikel is bepaald dat de uitzendonderneming er zorg voor draagt dat de wettelijke uitkering wordt aangevuld tot 90%.

Nu in het onderhavige geval sprake is van een uitzendovereenkomst is deze door de ziekmelding van werknemer op 26 maart 2009 geëindigd. Vanaf dat moment had werknemer recht op ziekengeld van UWV met een aanvulling van 20% door Werkgever. Tijdens de mondelinge behandeling is vast komen te staan dat werknemer ziekengeld heeft aangevraagd bij UWV en dat dit aan hem is toegekend en uitgekeerd. Werkgever heeft gedocumenteerd aangevoerd dat zij tot en met juli 2009 het ziekengeld met 20% heeft aangevuld. Omdat Werkgever vanaf augustus 2009 geen dagloonstaten meer ontving, op grond waarvan zij wist dat en tot welk bedrag zij het ziekengeld moest aanvullen, is zij gestopt met het uitbetalen van de aanvulling van het ziekengeld. Werkgever heeft toegezegd dat zij bij ontvangst van de dagloonstaten de betaling zal hervatten.

Werknemer heeft tot 4 juli 2010 – het moment dat hij zich beter heeft gemeld – recht op aanvulling van het ziekengeld met 20%. Echter teneinde dit te verkrijgen is hij gehouden dagloonstaten over te leggen op grond waarvan het voor Werkgever duidelijk is dat werknemer nog steeds ziekengeld van UWV ontvangt en recht heeft op de aanvulling van het ziekengeld. Werknemer heeft niet betwist dat hij vanaf augustus 2009 geen dagloonstaten meer aan Werkgever heeft toegestuurd. Gelet hierop heeft Werkgever naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter terecht de uitbetaling van de aanvulling op het ziekengeld stopgezet. Aangezien Werkgever heeft toegezegd dat zij bij ontvangst van de dagloonstaten alsnog over zal gaan tot uitbetaling, ligt het op de weg van werknemer om de betreffende dagloonstaten aan Werkgever te doen toekomen. Uit de dagloonstaten blijkt vervolgens of werknemer recht heeft op een aanvulling op het ziekengeld. De vordering van werknemer tot doorbetaling van het loon zal gelet op het voorgaande worden afgewezen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft Werkgever de salarisspecificaties overgelegd tot en met juli 2009. Nu Werkgever terecht sinds augustus 2009 geen loon of aanvulling van het ziekengeld aan werknemer heeft uitbetaald, hoeft zij ook geen salarisspecificaties te verstrekken. De vordering van werknemer tot het verstrekken van de salarisspecificaties zal dan ook worden afgewezen. De kantonrechter gaat er van uit dat Werkgever alsnog salarisspecificaties aan werknemer zal verstrekken indien zij tot betaling van een aanvulling zoals hiervoor bedoeld overgaat.

Dat werknemer zich met ingang van 4 juli 2010 beter heeft gemeld, heeft niet tot gevolg dat Werkgever vanaf dat moment gehouden is om het loon door te betalen of werknemer weder te werk te stellen. De uitzendovereenkomst is immers met ingang van 26 maart 2009 geëindigd. Vanaf dat moment bestaat er evenmin aanspraak op vakantiegeld.

Voor toewijzing van het loon in de vorm van schadevergoeding als gevolg van het door werknemer gestelde arbeidsongeval, waarvoor Werkgever aansprakelijk zou zijn, ziet de kantonrechter geen aanleiding. Om vast te stellen of Werkgever hiervoor aansprakelijk moet worden geacht, is nadere bewijsvoering nodig, waarvoor een kort gedingprocedure zich niet leent.

Voorgaande leidt ertoe dat de vordering terzake de wettelijke verhoging eveneens zal worden afgewezen.

Mocht u op het terrein van arbeidsrecht (arbeidsovereenkomst – uitzendovereenkomst) vragen hebben kunt u altijd kosteloos contact opnemen met onze arbeidsrecht advocaten. Wij zijn specialist op dit terrein. Bel ons nu op 030 252 35 20. Daarvoor brengen wij u vanzelfsprekend geen kosten in rekening. Eerste telefonisch advies van onze advocaten is kosteloos.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ARNHEM

Sector kanton

Locatie Arnhem

zaakgegevens  702986 \ VV EXPL 10-20091 \ MvB\279\mb
uitspraak van  20 september 2010

vonnis in kort geding

in de zaak van

werknemer
wonende te [woonplaats], Duitsland
eisende partij
gemachtigde mr. X

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Werkgever B.V.
gevestigd te Westervoort
gedaagde partij
gemachtigde mr. Y

Partijen worden hierna werknemer en Werkgever genoemd.

1.  De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
–  de dagvaarding van 17 augustus 2010 met producties
–  de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 2 september 2010 mede inhoudende de ter zitting overgelegde en toegelaten producties van de kant van Werkgever.

2.  De feiten

2.1.  werknemer heeft vanaf 1 oktober 2007 voor Werkgever werkzaamheden verricht, laatstelijk als timmerman tegen een salaris van € 500,00 netto per week exclusief 8% vakantietoeslag.

2.2.  Boven de tussen partijen op 1 oktober 2007 gesloten overeenkomst staat vermeld Werkgever b.v. en daar direct onder: Uitzendorganisatie. In de door beide partijen ondertekende overeenkomst is – voor zover hier van belang – onder meer het volgende opgenomen.
1.  Arbeitsbedingungen.

ES (Werkgever, ktr) stellt AN (werknemer, ktr.) an einen Auftraggeber (AG) zur Verfügung. AN verrichtet unter der Leitung und Aufsicht des AG die entsprechende Arbeit.

3.  Arbeitsbedingungen/Arbeitsperioden.

Phase 1 – Zeitraum von 26 gearbeiteten Wochen: Laut Hollandisches Recht (BGB der Niederlande art. 7:691) trifft Phase 1 zu solange, wie der AN zeitlich von der Vermittlung von ES betroffen ist und somit für ES die auszuführende Arbeit verrichtet. Im Falle einer Unterbrechung von 26 Wochen und länger, beginnt nochmals Phase 1.

Phase 2 – Zeitraum von 104 gearbeiteten Wochen: trifft zu wenn nach Beendigung der Phase 1 die Vermittlung fortbesteht oder innerhalb van 26 Wochen nach der Phase 1 ein neuer Vertrag mit ES eingegangen wird. Unterbrechungen länger als 26 Wochen und länger zwischen 2 Vermittlungen beginnt wieder Phase 1.

(…)

4.  Laufzeit.

1.  Der Arbeitsvertrag wird zunächst nur für den Zeitraum von 26 Wochen (Phase 1), gemäß Art. 7:691 BW (BGB der Niederlande), eingegangen. Es bedarf keiner Kündigung oder Fristzetzung, um das Arbeitsverhältnis zwischen dem AN und ES zu beenden. Der Arbeitsvertrag mit der Vermittlung an den Dritten endet am Vorletzten Arbeitstag der Phase 1. Eine Verlängerung des Arbeitsvertrages wird hiermit ausdrücklich ausgeschlossen, es sei denn der folgende Artikel ist anwendbar.
2.  Wenn ES den AN anschließend an Phase 1 an denselben AG zur Verfugung stellt, so wird der Arbeitsvertrag als neu eingegangen betrachtet. Mit der Ausnahme von der Laufzeit bleiben alle Arbeitsbedingungen und genannten Voraussetungen gültig. Das Arbeitsverhältnis endet, ohne daß es einer Kündigung bedarf, am vorletzten Arbeitstag von Phase 2.
Eine Verlängerung nach dem vorletzten Arbeitstag von Phase 2 wird hiermit ausdrücklich ausgeschlossen.
3.  (…)

6.  Krankheit

(…) Eine Rückkehr nach Beëndigung der Krankheit bzw. Unfall zu dem gleichen AG, kann nur durch Zustimmung des ES mittels neuem Vertragabschluß stattfinden.

7.  Lohn/Gehalt
Nur für die tatsächlich gearbeiteten Stunden kann eine Vergütung verlangt werden. Für alles andere wird eine Lohnbezahlung ausgeschlossen.

11.  Erklärung des Mitarbeiters

Die vorstehenden Arbeits- und Vertragsvereinbarungen habe ich gelesen und bin damit einverstanden. (…)

Empfangsbestätigung:

Ich erkläre ausdrücklich, daß ich folgende Unterlagen vollständig erhalten habe:
–  ein Exemplar “NBBU CAO Uitzendkrachten” Stand März 2004.

2.3.  Op verzoek van werknemer heeft Werkgever, ten behoeve van de aanvraag van een financiering, op 7 februari 2008 een brief afgegeven, waarin onder meer staat vermeld dat werknemer een “unbefristeten” (niet aan een termijn gebonden) arbeidsovereenkomst heeft.

2.4.  Op 25 maart 2009 is bij het verrichten van zijn werkzaamheden de ladder waarop werknemer stond weggegleden, als gevolg waarvan werknemer is gevallen. Op 26 maart 2009 heeft werknemer zich bij Werkgever ziek gemeld.

2.5.  De gemachtigde van werknemer heeft Werkgever bij brieven van 10 augustus 2009, 3 september 2009 en 5 juli 2010 verzocht om het volledige salaris vanaf 25 maart 2009 door te betalen alsmede het restant van € 4.000,00 van een toegezegde bonus bij afronding van het bouwproject. Voorts is in de brief van 5 juli 2010 aangegeven dat werknemer vanaf 4 juli 2010 arbeidsgeschikt is en hij zich bereid en beschikbaar verklaart om de overeengekomen werkzaamheden te verrichten.

3.  De vordering en het verweer

3.1.  werknemer vordert, na zijn vordering met akkoordverklaring van Werkgever ter zitting te hebben gewijzigd, de veroordeling van Werkgever bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, tot:
a.  betaling van het salaris over de periode 26 maart 2009 tot en met de datum dat arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd, tot en met 31 juli 2010 een bedrag belopend van € 35.000,00 netto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% ex artikel 7:625 Burgerlijk Wetboek (BW) alsmede de wettelijke rente over de som hiervan vanaf 26 maart tot aan de dag van algehele betaling;
b.  nabetaling van het vakantiegeld over de periode 26 maart 2009 tot en met de datum dat arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd, tot en met 31 juli 2010 een bedrag belopend van € 2.080,00 netto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% ex artikel 7:625 BW alsmede de wettelijke rente over de som hiervan vanaf 26 maart tot aan de dag van algehele betaling;
c.  nabetaling van het nog niet uitgekeerde gedeelte van de toegezegde bonus ad € 4.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 10 augustus 2009, althans vanaf de dag der dagvaarding, tot aan de dag van algehele betaling;
d.  het verstrekken van salarisspecificaties over maart 2009 tot en met heden, binnen drie dagen na betekening van dit vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van € 250,00 voor elke dag en/of gedeelte daarvan dat Werkgever daarmee in gebreke blijft;
e.  het toelaten tot zijn werkplek en/of zijn gebruikelijke werkzaamheden te laten verrichten binnen drie dagen na betekening van dit vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor elke dag en/of gedeelte daarvan dat Werkgever daarmee in gebreke blijft
f.  doorbetaling van zijn salaris van € 500,00 netto per week vanaf 1 augustus 2010 tot aan de dag dat de rechtsverhouding tussen partijen rechtsgeldig zal zijn beëindigd, te betalen uiterlijk op de laatste dag van de wekelijkse periode waarover het is verschuldigd;
g.  betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.785,00;
h.  de kosten van de procedure, waaronder salaris gemachtigde, te betalen binnen 14 dagen na dagtekening van dit vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van het te wijzen vonnis.

3.2.  werknemer legt aan zijn vordering ten grondslag dat sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en dat Werkgever op grond van artikel 7:629 BW gehouden is om bij ziekte ten minste 70% van het loon door te betalen. De medische beperkingen van werknemer zijn het gevolg van een bedrijfsongeval op 25 maart 2009. werknemer stelt dat Werkgever op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk is voor de door hem als gevolg van dit bedrijfsongeval geleden en nog te lijden schade, nu zij niet hebben voldaan aan de in lid 1 van dit artikel geformuleerde zorgvuldigheidseis, dan wel aan artikel 7:611 BW. Op grond daarvan dient Werkgever in ieder geval de 30% loonschade te voldoen. Volgens werknemer is Werkgever derhalve het volledige loon aan hem verschuldigd.

3.3.  Werkgever heeft de vorderingen gemotiveerd weersproken en concludeert dat deze moet worden afgewezen. Op haar verweer zal in het navolgende zonodig worden ingegaan.

4.  De beoordeling

4.1.  De kantonrechter acht zich op grond van artikel 99 en 100 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevoegd om van het onderhavige geschil kennis te nemen nu de grondslag van de vordering is gelegen in de arbeidsovereenkomst. Niet in geschil is dat het Nederlands recht van toepassing is op de verhouding tussen partijen, aangezien partijen dit in de overeenkomst hebben vastgelegd.

4.2.  Volgens vaste jurisprudentie is ten aanzien van geldvorderingen in kort geding terughoudendheid geboden. Zo zal niet alleen moeten worden onderzocht of het bestaan van de vordering in kwestie voldoende aannemelijk is – hetgeen betekent dat met een grote mate van waarschijnlijkheid te verwachten moet zijn dat de bodemrechter haar zal toewijzen –, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl in de afweging van de belangen van partijen het restitutierisico betrokken dient te worden. Gelet op het voorlopige karakter van de kort gedingprocedure past geen uitgebreid onderzoek naar de feiten en is er geen plaats voor nadere bewijsvoering. Er is in dit geval geen reden om van deze regel af te wijken. De kantonrechter baseert de beslissing daarom op feiten die erkend of onweersproken zijn of die voorshands aannemelijk zijn geworden.

4.3.  Gezien de aard van de verzochte voorziening, te weten betaling van achterstallig loon, acht de kantonrechter een spoedeisend belang aanwezig.

4.4.  Partijen verschillen van mening over hoe de tussen hen gesloten overeenkomst van 1 oktober 2007 moet worden gekwalificeerd. Waar werknemer stelt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, voert Werkgever aan dat bedoeld is om een uitzendovereenkomst aan te gaan. werknemer stelt dat nimmer met hem is besproken dat het om een uitzendovereenkomst zou gaan, in de overeenkomst nergens een bepaalde tijd staat vermeld, de in de arbeidsovereenkomst in artikel 3 vermelde fasen werknemer niets zeggen en in de brief van 7 februari 2008 vermeld staat dat sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.

4.5.  Uit de overeenkomst blijkt dat Werkgever een uitzendorganisatie is en onderaan de overeenkomst wordt verwezen naar de algemene voorwaarden voor het ter beschikking stellen van uitzendkrachten. In artikel 3 van de overeenkomst staan de fasen omschreven die kenmerkend zijn voor een uitzendovereenkomst en wordt verwezen naar artikel 7:691 BW, waarin bijzondere regels voor de uitzendovereenkomst zijn opgenomen. Voorts bepaalt artikel 4 dat de overeenkomst in eerste instantie voor 26 weken (fase 1) is aangegaan en dat geen opzegging nodig is voor de beëindiging en evenmin een termijnbepaling. Gelet op deze inhoud van de overeenkomst, die alle kenmerken heeft van een uitzendovereenkomst, acht de kantonrechter het aannemelijk dat de tussen partijen gesloten overeenkomst moet worden gekwalificeerd als een uitzendovereenkomst. Dat werknemer het niet zo begrepen heeft, doet hier niet aan af. De overeenkomst is in het Duits opgesteld en het ligt op zijn weg om, als hij bepalingen in de overeenkomst niet begrijpt, hierover navraag te doen bij Euroselect. Ook de door werknemer aangehaalde brief van 7 februari 2008 kan niet tot een ander oordeel leiden. Deze brief is afgegeven ten behoeve van de aanvraag van een financiering en is niet aan werknemer gericht, maar aan de financieringsmaatschappij. Het bevat een antwoord op de vraag of sprake is van een “unbefristeten” overeenkomst. Tijdens de mondelinge behandeling heeft Werkgever uitgelegd dat in haar ogen geen sprake is van een overeenkomst voor bepaalde tijd, omdat in de uitzendovereenkomst geen termijn of einddatum is opgenomen en dat zij daarom de verklaring zo heeft afgegeven. De kantonrechter is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat Werkgever met deze verklaring heeft beoogd een nadere kwalificatie te geven van de overeenkomst. De kantonrechter gaat bij de verdere beoordeling dan ook uit van het bestaan van een uitzendovereenkomst. Tijdens de mondelinge behandeling is vast komen te staan dat werknemer op het moment van zijn ziekmelding 59 weken bij Werkgever werkzaam is geweest. werknemer was derhalve werkzaam in fase twee.

4.6.  Hoewel in de uitzendovereenkomst niet uitdrukkelijk is bepaald dat de NBBU CAO Uitzendkrachten (hierna: de CAO) van toepassing is, begrijpt de kantonrechter de in de uitzendovereenkomst opgenomen ontvangstbevestiging van de betreffende CAO wel als een van toepassing verklaring. Bovendien heeft werknemer niet weersproken dat hij een exemplaar van de CAO heeft ontvangen.

4.7.  Uit artikel 6 van de uitzendovereenkomst volgt dat de overeenkomst eindigt in geval van ziekte. Deze bepaling komt overeen met artikel 13 lid 3 van de CAO. Hierin is onder andere bepaald dat de uitzendovereenkomst ten einde komt doordat de uitzendkracht om welke reden dan ook, daaronder begrepen arbeidsongeschiktheid, de bedongen arbeid niet langer wil of kan verrichten. In geval van ziekte of ongeval van de uitzendkracht wordt de terbeschikkingstelling in fase 1 en 2 direct na de melding hiervan aan de uitzendonderneming en de inlener geacht met onmiddellijke te zijn beëindigd op verzoek van de inlener. Op grond van artikel 7 van de uitzendovereenkomst wordt alleen salaris uitbetaald over de daadwerkelijk gewerkte uren. In artikel 29 lid 1 onder a van de CAO is het volgende bepaald: “De uitzendkracht werkzaam in fase 1 en 2 heeft in geval van ziekte of ongeval recht op een uitkering van de Uitvoering Werknemersverzekeringen (UWV) ingevolge de bepalingen van de Ziektewet, mits de daartoe strekkende voorschriften in acht worden genomen”. In lid 5 van dit artikel is bepaald dat de uitzendonderneming er zorg voor draagt dat de wettelijke uitkering wordt aangevuld tot 90%.

4.8.  Nu in het onderhavige geval sprake is van een uitzendovereenkomst is deze door de ziekmelding van werknemer op 26 maart 2009 geëindigd. Vanaf dat moment had werknemer recht op ziekengeld van UWV met een aanvulling van 20% door Werkgever. Tijdens de mondelinge behandeling is vast komen te staan dat werknemer ziekengeld heeft aangevraagd bij UWV en dat dit aan hem is toegekend en uitgekeerd. Werkgever heeft gedocumenteerd aangevoerd dat zij tot en met juli 2009 het ziekengeld met 20% heeft aangevuld. Omdat Werkgever vanaf augustus 2009 geen dagloonstaten meer ontving, op grond waarvan zij wist dat en tot welk bedrag zij het ziekengeld moest aanvullen, is zij gestopt met het uitbetalen van de aanvulling van het ziekengeld. Werkgever heeft toegezegd dat zij bij ontvangst van de dagloonstaten de betaling zal hervatten.

4.9.  werknemer heeft tot 4 juli 2010 – het moment dat hij zich beter heeft gemeld – recht op aanvulling van het ziekengeld met 20%. Echter teneinde dit te verkrijgen is hij gehouden dagloonstaten over te leggen op grond waarvan het voor Werkgever duidelijk is dat werknemer nog steeds ziekengeld van UWV ontvangt en recht heeft op de aanvulling van het ziekengeld. werknemer heeft niet betwist dat hij vanaf augustus 2009 geen dagloonstaten meer aan Werkgever heeft toegestuurd. Gelet hierop heeft Werkgever naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter terecht de uitbetaling van de aanvulling op het ziekengeld stopgezet. Aangezien Werkgever heeft toegezegd dat zij bij ontvangst van de dagloonstaten alsnog over zal gaan tot uitbetaling, ligt het op de weg van werknemer om de betreffende dagloonstaten aan Werkgever te doen toekomen. Uit de dagloonstaten blijkt vervolgens of werknemer recht heeft op een aanvulling op het ziekengeld. De vordering van werknemer tot doorbetaling van het loon zal gelet op het voorgaande worden afgewezen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft Werkgever de salarisspecificaties overgelegd tot en met juli 2009. Nu Werkgever terecht sinds augustus 2009 geen loon of aanvulling van het ziekengeld aan werknemer heeft uitbetaald, hoeft zij ook geen salarisspecificaties te verstrekken. De vordering van werknemer tot het verstrekken van de salarisspecificaties zal dan ook worden afgewezen. De kantonrechter gaat er van uit dat Werkgever alsnog salarisspecificaties aan werknemer zal verstrekken indien zij tot betaling van een aanvulling zoals hiervoor bedoeld overgaat.

4.10.  Dat werknemer zich met ingang van 4 juli 2010 beter heeft gemeld, heeft niet tot gevolg dat Werkgever vanaf dat moment gehouden is om het loon door te betalen of werknemer weder te werk te stellen. De uitzendovereenkomst is immers met ingang van 26 maart 2009 geëindigd. Vanaf dat moment bestaat er evenmin aanspraak op vakantiegeld.

4.11.  Voor toewijzing van het loon in de vorm van schadevergoeding als gevolg van het door werknemer gestelde arbeidsongeval, waarvoor Werkgever aansprakelijk zou zijn, ziet de kantonrechter geen aanleiding. Om vast te stellen of Werkgever hiervoor aansprakelijk moet worden geacht, is nadere bewijsvoering nodig, waarvoor een kort gedingprocedure zich niet leent.

4.12.  Voorgaande leidt ertoe dat de vordering terzake de wettelijke verhoging eveneens zal worden afgewezen.

4.13.  De door werknemer gevorderde € 4.000,00 terzake het restant van een door Werkgever toegezegde bonus wordt wegens gebrek aan onderbouwing afgewezen. Het is in de onderhavige procedure niet aannemelijk geworden dat werknemer recht heeft op deze bonus.

4.14.  werknemer zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.

5.  De beslissing

De kantonrechter

rechtdoende als voorzieningenrechter

5.1.  wijst de vorderingen af;

5.2.  veroordeelt werknemer tot betaling van de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van Werkgever begroot op € 400,00 aan salaris voor de gemachtigde.
(bron:www:rechtspraak.nl)