Concurrentiebeding – wijziging van de functienaam

De zaak handelt over het concurrentiebeding en de vraag of een wijziging van de functienaam en standplaats maakt dat sprake is van een andere functie waarvoor het concurrentiebeding dan niet meer geldt. De kantonrechter oordeelde dat de enkele omstandigheid dat de naam van functie is gewijzigd en dat werknemer een andere standplaats heeft gekregen nog niet maakt dat er sprake is van een andere functie.
Hebt u met betrekking tot een concurrentiebeding vragen of behoefte aan direct advies of rechtsbijstand, kunt u altijd direct en kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Dit gaat snel en u krijgt direct een van onze arbeidsrecht advocaten aan de telefoon. Bel ons nu op 030 252 35 20 – of tot 22.00 uur tegen lokaal tarief – op 030 252 35 20. Daarvoor brengen wij u vanzelfsprekend geen kosten in rekening. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector kanton

Locatie Groningen

Zaak\rolnummer: 400925 \ VV EXPL 09-42

Vonnis d.d. 24 april 2009

inzake

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ABC B.V.,
statutair gevestigd te Meppel en onder andere kantoorhoudende te Wolvega,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie, hierna ABC te noemen,
gemachtigde mr. X,

tegen

Q.,
wonende te [adres],
gedaagde in conventie, eiser in reconventie, hierna Q. te noemen,
gemachtigde mr. Y.

PROCESGANG

Op de in de inleidende dagvaarding genoemde gronden heeft ABC (zakelijk weergegeven) gevorderd Q., bij wijze van voorlopige voorziening:
I. te verbieden op enigerlei wijze werkzaamheden te verrichten voor of betrokken te zijn bij F. Westbroek en Zoon B.V. (hierna: Westbroek);
II. te verbieden op enigerlei wijze in strijd te handelen met het bepaalde in het concurrentiebeding zoals hij dat met ABC is overeengekomen in 2001;
III. te veroordelen tot betaling aan ABC van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag, een gedeelte van een dag als geheel te nemen dat hij in strijd handelt met dit vonnis;
IV. te veroordelen in de kosten van deze procedure, daaronder begrepen het salaris van de gemachtigde en van een eventuele executie.

In (voorwaardelijke) reconventie heeft Q. gevorderd dat, bij wijze van voorlopige voorziening, het concurrentiebeding tussen partijen wordt geschorst, met veroordeling van ABC in de kosten van de procedure in (voorwaardelijke) reconventie.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 april 2009. Partijen (ABC vertegenwoordigd door H. van Bochove, business unit directeur en J. Helms, HRM) en hun gemachtigden zijn ter zitting verschenen, waar zij hun wederzijdse standpunten (nader) uiteen hebben gezet, mede aan de hand van de door de gemachtigde van Q. opgestelde pleitaantekeningen. Van het verhandelde is door de griffier aantekening gehouden.
Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

in conventie en in reconventie

1. De feiten

1.1 Als gesteld en erkend, dan wel niet (gemotiveerd) weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud van de overgelegde producties staat het volgende vast.

1.2 Op 16 februari 1968 is Q. bij een van de rechtsvoorgangers van ABC in dienst getreden. Laatstelijk was Q. werkzaam in de functie van Key Account Manager Trade bij ABC Benelux met als standplaats Nijkerk. ABC Benelux is een onderdeel van ABC. Daarvoor vervulde Q. de functie van Account Manager Handel te Wolvega.

1.3 Het salaris van Q. bedraagt thans € 5.875,42 bruto te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en 3% eindejaarsuitkering.

1.4 Partijen zijn in 2001 een concurrentiebeding overeengekomen. Lid 1 van dat beding luidt als volgt: “De werknemer verbindt zich om zowel tijdens de overeenkomst als gedurende de periode van één jaar na beëindiging daarvan, direct noch indirect, noch voor zichzelf, noch voor anderen, in enigerlei vorm werkzaam of betrokken te zijn in of bij enige onderneming met activiteiten op een terrein, gelijk aan of anderszins concurrerend met dat van de werkgever, noch daarbij zijn bemiddeling, in welke vorm dan ook, direct of indirect te verlenen. Deze verplichting geld uitsluitend voor enige werkzaamheid of betrokkenheid van de werknemer als hiervoor bedoeld binnen Nederland.” Voorts is in de overeenkomst opgenomen: “Deze overeenkomst is geldig zolang de betrokken werknemer zijn huidige functie uitoefent”.

1.5 Partijen zijn in mei 2008 overeengekomen dat Q. tot 1 maart 2010 bij ABC in dienst zou blijven met behoud van salaris (inclusief vakantiegeld en eindejaarsuitkering) en met vrijstelling van werkzaamheden. De in dit kader gemaakte afspraken zijn vastgelegd in een brief van 20 mei 2008 die door beide partijen is ondertekend. In deze brief van 20 mei 2008 is (onder meer) ook opgenomen dat alle overige uit de arbeidsovereenkomst voortvloeiende verplichtingen, waaronder het concurrentiebeding, hun rechtsgeldigheid behouden en dat Q. tot 1 maart 2010 na overleg incidenteel beschikbaar is voor het verrichten van passende arbeid.

1.6 Eind 2008 heeft Q. ABC verzocht hem uit het concurrentiebeding te ontheffen. Dit verzoek heeft ABC niet ingewilligd.

1.7 Op 15 december 2008 heeft Q. de kantonrechter te Wageningen verzocht de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. Bij beschikking van 25 februari 2009 heeft de kantonrechter dit verzoek afgewezen.

1.8 Bij brieven van 16 januari 2009 en 2 februari 2009 heeft ABC Q. erop gewezen dat zij Q. verplicht zich te houden aan het concurrentiebeding. Tevens heeft ABC Q. verzocht en voor zover nodig gesommeerd zijn betrokkenheid bij Westbroek met onmiddellijke ingang te staken.

2. Het standpunt van ABC

2.1 Het is voor ABC van groot belang dat Q. gebonden blijft aan zijn concurrentiebeding. Het is ook om die reden dat ABC in mei 2008 expliciet met Q. is overeengekomen dat hij tot het einde van zijn arbeidsovereenkomst gebonden zal blijven aan onder andere dat beding. Uit onderzoek is naar voren gekomen dat Q. bij de Kamer van Koophandel stond in geschreven als statutair directeur bij Westbroek en dat hij actief betrokken was bij de kaashandelactiviteiten van Westbroek. Dat de inschrijving bij de Kamer van Koophandel per ongeluk zou zijn geschied, acht ABC niet aannemelijk. Q. heeft bovendien erkend dat hij Westbroek zo nu en dan adviezen geeft.

2.2 Het feit dat Westbroek een deel van haar kaas van ABC betrekt, heeft geenszins tot gevolg dat het voor ABC niet bezwaarlijk is dat Q. werkzaamheden verricht voor Westbroek. Het is voor ABC voordeliger om haar producten rechtstreeks te verkopen en daarnaast betrekt Westbroek haar kaas ook voor een deel van concurrenten van ABC.

2.3 Dat de functie van Q. in 2006 is gewijzigd van Senior Account Manager naar Key Account Manager maakt niet dat het concurrentiebeding niet meer zou gelden. Het betreft dezelfde functie met dezelfde werkzaamheden, zij het met een andere standplaats. Q. bleef dezelfde producten van ABC aan dezelfde klanten verkopen en behield hetzelfde salaris. Daar komt bij dat in de brief van 20 mei 2008 expliciet is vastgelegd dat Q. gebonden blijft aan het concurrentiebeding. Het verweer van Q. dat ABC haar toezegging om hem passende arbeid aan te bieden niet is nagekomen gaat niet op, omdat ABC deze toezegging niet heeft gedaan.

2.4 Omdat Q. nog steeds in dienst is bij ABC is het hem voorts op grond van goed werknemerschap niet toegestaan tijdens het dienstverband met ABC werkzaamheden te verrichten voor, of anderszins betrokken te zijn bij, een concurrerende onderneming.

2.5 De (voorwaardelijke) reconventionele vordering dient te worden afgewezen.

3. Het standpunt van Q.

3.1 Op het moment dat Q. in 2001 het concurrentiebeding ondertekende was hij werkzaam als Senior Account Manager te Wolvega. In 2006 werd hij Key Account Manager te Nijkerk. Dat zijn twee geheel verschillende functies en het concurrentiebeding is daarom thans niet meer geldig.

3.2 Nadat Q. te kennen had gegeven dat hij ontevreden was met het door ABC gehanteerde beleid is ABC met hem in overleg getreden. Dit heeft geresulteerd in de afspraken zoals die zijn neergelegd in de brief van 20 mei 2008. Q. had bij de gevoerde overleggen echter niets in te brengen en had geen andere keuze dan de brief van 20 mei 2008 te ondertekenen. Bovendien is ABC de toezegging om Q. passende arbeid aan te bieden niet nagekomen.

3.3 Voor zover het concurrentiebeding al geldig zou zijn, overtreedt Q. dit niet door bij Westbroek te gaan werken. Westbroek betrekt haar kaas voornamelijk van ABC. Van concurrerende werkzaamheden is dan ook geen sprake. Bovendien exporteert Westbroek de kaas naar het buitenland en ziet het concurrentiebeding alleen op werkzaamheden binnen Nederland. Overigens betwist Q. dat hij reeds werkzaamheden verricht voor Westbroek. De inschrijving bij de Kamer voor Koophandel berust op een misverstand en is inmiddels ongedaan gemaakt.

3.4 Het concurrentiebeding ziet op de periode na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Nu dat nog niet aan de orde is, betreft het een boetebeding. ABC kan daarom niet de handhaving van het beding vorderen en boetes in de vorm van dwangsommen.

3.5 Q. is inmiddels 61 jaar. Hij wordt door ABC niet meer tewerkgesteld terwijl hij recht op en belang bij werk heeft binnen de kaasbranche waarbinnen hij al meer dan 40 jaar werkzaam is, waarbinnen hij aanzien geniet, waaraan hij zijn (professionele) identiteit ontleent en waarbinnen hij zichzelf kan ontplooien. Realiter duurt het werkzame leven van Q. relatief kort en is een lange gebondenheid aan een beperkend concurrentiebeding daarom niet redelijk te achten. Het (niet aangetoonde) belang van ABC bij handhaving van dit beding dient daarvoor redelijkerwijs te wijken.

4. De beoordeling

4.1 Gelet op de onderlinge samenhang zullen de vorderingen in conventie en in reconventie hierna gezamenlijk worden behandeld.

4.2 Naar het oordeel van de kantonrechter hebben partijen voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorzieningen, zodat zij in zoverre ontvankelijk zijn in hun vorderingen.

4.3 Voor toewijzing van de door ABC gevorderde voorziening is van belang het antwoord op de vraag of er een gerede kans bestaat dat de bodemrechter zal oordelen dat het door partijen in 2001 overeengekomen concurrentiebeding nog steeds geldig is zo ja, of Q. dat beding schendt of zal schenden door werkzaamheden te verrichten voor Westbroek. Deze vragen dienen te worden beantwoord op basis van de thans gepresenteerde feiten en omstandigheden. De kantonrechter overweegt daaromtrent als volgt.

4.4 Tussen partijen is niet in geschil dat zij in 2001 een concurrentiebeding zijn overeengekomen.

4.5 Q. stelt dat dit beding niet meer geldig is omdat hij sinds het overeenkomen van dat beding een andere functie bij ABC is gaan vervullen. De kantonrechter is van oordeel dat hij dit verweer onvoldoende heeft onderbouwd. De enkele omstandigheid dat de naam van functie is gewijzigd en dat Q. een andere standplaats heeft gekregen maakt nog niet dat er sprake is van een andere functie. Dat klemt temeer omdat ABC heeft gesteld – en Q. onvoldoende gemotiveerd heeft betwist – dat Q. dezelfde producten is blijven verkopen aan dezelfde klanten en tegen hetzelfde salaris. Daar komt bij dat in de brief van 20 mei 2008, die door Q. mede is ondertekend, expliciet melding wordt gemaakt van het feit dat (onder meer) het concurrentiebeding zijn rechtsgeldigheid blijft behouden tot aan 1 maart 2010. Q. heeft weliswaar gesteld dat de afspraken die zijn neergelegd in de brief van 20 mei 2008 onder druk tot stand zijn gekomen en dat hij zich gedwongen voelde die brief te ondertekenen, doch die stelling heeft hij op geen enkele wijze onderbouwd. Het voorgaande brengt de kantonrechter tot de conclusie dat er een gerede kans bestaat dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat het door partijen overeengekomen concurrentiebeding nog immer geldig is. Nu Q. te kennen heeft gegeven dat hij weer in “de kaas” wil gaan werken ondanks dat zijn dienstverband doorloopt en hij van zijn werkzaamheden is vrijgesteld, zal de vordering om Q. te verbieden om in strijd te handelen met dat beding daarom worden toegewezen.

4.6 Dat brengt de kantonrechter bij de beantwoording van de vraag of Q. het concurrentiebeding schendt door werkzaamheden te verrichten voor Westbroek. Q. stelt dat dit niet geval is omdat Westbroek niet als concurrent van ABC kan worden aangemerkt en omdat Westbroek zich bezighoudt met de export van kaas, terwijl het concurrentiebeding alleen ziet op (betrokkenheid bij) werkzaamheden in Nederland. De kantonrechter is voorshands van oordeel dat dit standpunt onjuist is.
De omstandigheid dat Westbroek een (naar verhouding veel) kleinere speler is op de kaasmarkt, maakt niet dat ABC geen concurrentie zou kunnen ondervinden van Westbroek. Ook het argument dat Westbroek de kaas die zij verhandelt voornamelijk betrekt van Friesland Food kan Q. niet baten. Naar ABC heeft gesteld en Q. niet heeft betwist, betrekt Westbroek immers ook kaas van concurrenten van Friesland Food.
De kantonrechter stelt voorts vast dat Westbroek een in Nederland gevestigd Nederlands bedrijf is dat vanuit Nederland activiteiten verricht op dezelfde markt waar ABC activiteiten verricht. Dat betekent dat ook indien Q. in Kuala Lumpur kaas voor Westbroek zou verkopen, dat in strijd met het concurrentiebeding is. Er bestaat dan ook een gerede kans dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat, hoewel de activiteiten van Westbroek de export naar het buitenland betreffen, deze activiteiten wel onder de werkingssfeer van het concurrentiebeding vallen. De vordering om Q. te verbieden op enigerlei wijze werkzaamheden te verrichten voor of betrokken te zijn bij Westbroek zal daarom worden toegewezen.

4.7 Ingevolge artikel 611a Rv kan de kantonrechter op vordering van een der partijen de wederpartij veroordelen tot betaling van een geldsom, dwangsom genaamd, voor het geval dat aan de hoofdveroordeling niet wordt voldaan. Het verweer van Q. dat dit in casu niet zou kunnen zal de kantonrechter daarom passeren. De gevorderde dwangsom zal daarom worden toegewezen, met dien verstande dat deze met toepassing van artikel 611b Rv zal worden gemaximeerd als in het dictum van dit vonnis bepaald.

4.8 Q. zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure in conventie. Het gevorderde nasalaris zal echter worden afgewezen omdat niet zeker is dat die kosten gemaakt zullen moeten worden.

4.9 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de (voorwaardelijke) vordering in reconventie worden afgewezen. De stelling van Q. dat ABC hem geen (passend) werk heeft aangeboden treft geen doel, omdat ABC hem dit – anders dan Q. heeft betoogd – in de brief van 20 mei 2008 niet heeft toegezegd.

BESLISSING IN KORT GEDING

De kantonrechter:

in conventie

verbiedt Q. op enigerlei wijze te handelen in strijd met het bepaalde in het concurrentiebeding zoals hij dat met ABC is overeengekomen in 2001;

verbiedt Q. op enigerlei wijze werkzaamheden te verrichten voor of betrokken te zijn bij F. Westbroek en Zoon B.V.;

veroordeelt Q. tot betaling aan ABC van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 5.000,00 – met een maximum van € 100.000,00 – voor iedere dag, een gedeelte van een dag als geheel te nemen, dat hij in strijd handelt met dit vonnis;

veroordeelt Q. in de kosten van het geding, aan de zijde van ABC tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 78,13 aan explootkosten, € 208,00 aan griffierecht en € 400,00 voor salaris van de gemachtigde;

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het meer of anders gevorderde;

in reconventie.

wijst de vordering af.
(bron: www.rechtspraak.nl)

Hebt u met betrekking tot een concurrentiebeding vragen of behoefte aan direct advies of rechtsbijstand, kunt u altijd direct en kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Dit gaat snel en u krijgt direct een van onze arbeidsrecht advocaten aan de telefoon. Bel ons nu op 030 252 35 20 – of tot 22.00 uur tegen lokaal tarief – op 030 252 35 20. Daarvoor brengen wij u vanzelfsprekend geen kosten in rekening. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.