Kennelijk onredelijk ontslag | Ontslag advocaat

Kennelijk onredelijke opzegging. Hoewel bedrijfseconomische noodzaak om tot reorganisatie over te gaan, toch een kennelijk onredelijke opzegging omdat de gevolgen voor de werknemer te ernstig zijn in vergelijking met het belang van werkgever bij de opzegging.

De kantonrechter overweegt daartoe als volgt.  De vraag is of de gevolgen van de opzegging voor [werkneemster] te ernstig zijn in vergelijking met het belang van Werkgever bij de opzegging, waarbij de voor [werkneemster] door werkgever getroffen voorzieningen en de voor [werkneemster] bestaande mogelijkheden in aanmerking genomen moeten worden. Behalve het aanbieden van een vergoeding ad € 2.028,– heeft werkgever voor [werkneemster] geen noemenswaardige voorzieningen getroffen. Dat aanbod is echter vervallen. Nu verder aannemelijk is dat de positie voor [werkneemster] op de arbeidsmarkt niet rooskleurig is, leidt dat tot het oordeel dat het gegeven ontslag kennelijk onredelijk is. Dat [werkneemster] langer loon heeft ontvangen dan in het geval een regeling was getroffen, maakt dat niet anders. Zij heeft in die periode immers ook gewerkt.  Bij de bepaling van de hoogte van de aan [werkneemster] toe te kennen schadevergoeding houdt de kantonrechter rekening met alle omstandigheden. Werkgever had voor het aanvragen van een ontslagvergunning via het UWV Werkbedrijf een vergoeding ad € 2.028,– aangeboden om teruggang in het inkomen zoveel mogelijk te compenseren voor een periode van één jaar na uitdiensttreding. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat er van een volstrekte onmogelijkheid tot het treffen van een afvloeiingsregeling aan de kant van Werkgever geen sprake was. Verder houdt de kantonrechter er rekening mee dat is gebleken dat [werkneemster] thans geen nieuw vast werk heeft en is aangewezen op seizoensarbeid. Nu [werkneemster] verder geen schadecomponenten heeft aangevoerd, zal de kantonrechter haar schade begroten op een bedrag van € 2.028,–. Het gevorderde wordt tot dat bedrag toegewezen.

Mocht u op arbeidsrechtelijk gebied en/of kennelijk onredelijk ontslag verdere vragen hebben kunt u altijd kosteloos contact opnemen met onze advocaten arbeidsrecht / ontslagrecht. Bel ons nu op 030 252 35 20 of – tot 22.00 uur – op 030 252 35 20. Daarvoor brengen wij u vanzelfsprekend geen kosten in rekening. Eerste telefonisch advies altijd kosteloos.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Kanton

Locatie Den Helder

Zaaknr/rolnr.: 301210 \ CV EXPL 09-1423
Uitspraakdatum: 7 januari 2010

Vonnis in de zaak van:

[naam] wonende aan de [adres]
eisende partij
verder ook te noemen: [werkneemster]
gemachtigde: mr. X

tegen

de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid B.V
gedaagde partij
verder ook te noemen: WERKGEVER
gemachtigde: mr. Y.

Het procesverloop

[werkneemster] heeft een vordering ingesteld, zoals omschreven in de dagvaarding d.d. 15 juni 2009.
WERKGEVER heeft bij antwoord verweer gevoerd.
Na beraad heeft de kantonrechter bij tussenvonnis d.d. 6 augustus 2000 een comparitie gelast.
De comparitie is gehouden op 2 november 2009, alwaar zijn verschenen: [werkneemster] in persoon en WERKGEVER bij [de], P&O Manager; partijen werden bijgestaan door hun gemachtigden.
De inhoud van de processtukken geldt als hier ingelast.
Ten slotte is heden uitspraak bepaald.

De vaststaande feiten

1.[werkneemster], geboren op [geboortedatum], is sedert 9 mei 2000 in dienst bij WERKGEVER, laatstelijk in de functie van Naaister B tegen een salaris van € 574,19 bruto per maand exclusief vakantietoeslag.

2.Bij brief d.d. 14 juli 2008 heeft WERKGEVER meegedeeld dat er over 2007 een fors verlies geleden was en dat er in 2008/2009 een drastische achteruitgang van werkzaamheden viel te verwachten. Daarbij heeft WERKGEVER een voorstel tot beëindiging van het dienstverband gedaan per 1 oktober 2008 onder toekenning van een vergoeding ad € 2.028,– bruto.

3.Het UWV Werkbedrijf heeft op 27 november 2008 toestemming verleend en WERKGEVER heeft de arbeidsovereenkomst met [werkneemster] tegen 1 februari 2009 opgezegd.

Het geschil

4.[werkneemster] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a)voor recht te verklaren dat het door gedaagde aan eiseres op 1 februari 2009 verleende ontslag kennelijk onredelijk is;
b)Gedaagde te veroordelen tot betaling aan eiseres van een bedrag ad € 8.836,85 bruto, althans een door Uw rechtbank, sector kanton in goede justitie te bepalen schadevergoeding ex artikel 7:681 BW die recht doet aan de omstandigheden van het geval, te vermeerderen met de hierover verschuldigde wettelijke rente vanaf 1 februari 2009, te weten de datum van uitdiensttreding, althans de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
c)Gedaagde te veroordelen tot betaling aan eiseres van de gemaakte buitengerechtelijke kosten ad € 768,– te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
d)Een en ander met veroordeling van gedaagde in de kosten van deze procedure, waaronder mede begrepen een bedrag aan salaris voor de gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag waarop het vonnis wordt gewezen tot aan de dag der algehele voldoening.

5.[werkneemster] stelt hiertoe, zakelijk samengevat, dat de opzegging door WERKGEVER per 1 februari 2009 kennelijk onredelijk is, gezien de gevolgen van de opzegging voor [werkneemster] te ernstig zijn in vergelijking met het belang van WERKGEVER bij de opzegging. Daar komt bij dat [werkneemster] ten onrechte voor ontslag in aanmerking is gebracht, nu het afspiegelingsbeginsel op onjuiste wijze is toegepast. Er is tevens sprake van een verboden onderscheid in arbeidsduur ex artikel 7:648 lid 1 BW.

6.WERKGEVER concludeert tot afwijzing van de vordering van [werkneemster] en voert hiertoe, zakelijk samengevat, aan dat er geen sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag. Daartoe heeft zij gesteld dat ten tijde van het ontslag de bedrijfseconomische situatie van het bedrijf erg slecht was, om welke reden zij groot belang had bij beëindiging van de arbeidsovereenkomsten met [werkneemster] en een andere medewerker. WERKGEVER heeft daarbij gewezen op de beslissing van het CWI waaruit de noodzaak van het vervallen van arbeidsplaatsen blijkt en door het vervallen van beide arbeidsplaatsen van ‘Productiemedewerker’ komt derhalve het afspiegelingsbeginsel niet aan de orde.

De beoordeling

7.Hoewel [werkneemster] per 1 mei 2004 de functie van Naaister B heeft gekregen, is zij feitelijk werkzaam geweest als productiemedewerkster en heeft zij zelden de functie Naaister B uitgeoefend. [werkneemster] heeft ook jarenlang daartegen niet geprotesteerd. Althans van dergelijke protesten is niet gebleken. Het afspiegelingsbeginsel is daarom niet aan de orde.

8.De kantonrechter is van oordeel dat het belang van WERKGEVER bij opzegging van de arbeidsovereenkomst met [werkneemster] evident is. De financiële cijfers laten een fors verlies zien van meer dan 1 miljoen euro in 2006, meer dan 1 miljoen euro in 2007, en een verlies van € 775.795,– over de eerste zes maanden van 2008. Daaruit kan worden afgeleid dat het verlies bij ongewijzigd beleid alleen maar groter zal worden. WERKGEVER heeft de bedrijfseconomische noodzaak om tot reorganisatie over te gaan ten gevolge waarvan de arbeidsplaats van [werkneemster] komt te vervallen, voldoende aannemelijk gemaakt. Dat de bedrijfseconomische redenen in de risicosfeer van WERKGEVER liggen, maakt het belang van WERKGEVER bij de opzegging van de arbeidsovereenkomst met [werkneemster] niet minder evident.

9.Vraag is dus nu, of de gevolgen van de opzegging voor [werkneemster] te ernstig zijn in vergelijking met het belang van WERKGEVER bij de opzegging, waarbij de voor [werkneemster] door WERKGEVER getroffen voorzieningen en de voor [werkneemster] bestaande mogelijkheden in aanmerking genomen moeten worden. Behalve het aanbieden van een vergoeding ad € 2.028,– heeft WERKGEVER voor [werkneemster] geen noemenswaardige voorzieningen getroffen. Dat aanbod is echter vervallen. Nu verder aannemelijk is dat de positie voor [werkneemster] op de arbeidsmarkt niet rooskleurig is, leidt dat tot het oordeel dat het gegeven ontslag kennelijk onredelijk is. Dat [werkneemster] langer loon heeft ontvangen dan in het geval een regeling was getroffen, maakt dat niet anders. Zij heeft in die periode immers ook gewerkt.

10.Bij de bepaling van de hoogte van de aan [werkneemster] toe te kennen schadevergoeding houdt de kantonrechter rekening met alle omstandigheden. WERKGEVER had voor het aanvragen van een ontslagvergunning via het UWV Werkbedrijf een vergoeding ad € 2.028,– aangeboden om teruggang in het inkomen zoveel mogelijk te compenseren voor een periode van één jaar na uitdiensttreding. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat er van een volstrekte onmogelijkheid tot het treffen van een afvloeiingsregeling aan de kant van WERKGEVER geen sprake was. Verder houdt de kantonrechter er rekening mee dat is gebleken dat [werkneemster] thans geen nieuw vast werk heeft en is aangewezen op seizoensarbeid. Nu [werkneemster] verder geen schadecomponenten heeft aangevoerd, zal de kantonrechter haar schade begroten op een bedrag van € 2.028,–. Het gevorderde wordt tot dat bedrag toegewezen.

11.Ter beoordeling resteren tenslotte nog de gevorderde buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente. Deze onderdelen van de vordering zijn eveneens (op na te melden wijze) toewijsbaar. In dit verband wordt nog overwogen dat ten aanzien van de namens [werkneemster] verrichte buitengerechtelijke incassowerkzaamheden voldoende is gesteld en gebleken om toewijzing van een vergoeding als gevorderd (welk bedrag in overeenstemming is met de landelijke richtlijnen) te rechtvaardigen.

12.WERKGEVER dient als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten te worden veroordeeld.

De beslissing

De kantonrechter:

Verklaart voor recht dat het door WERKGEVER aan [werkneemster] op 1 februari 2009 verleende ontslag kennelijk onredelijk is.

Veroordeelt WERKGEVER om aan [werkneemster] tegen kwijting te betalen een bedrag van € 2.028,–, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 februari 2009 tot de dag van betaling.

Veroordeelt WERKGEVER om aan [werkneemster] te betalen een bedrag ad € 768,– voor de gemaakte buitengerechtelijke kosten.

Veroordeelt WERKGEVER in de proceskosten, die tot heden voor [werkneemster] worden vastgesteld op een bedrag van
€ 780,25 [inclusief BTW indien en voor zover door WERKGEVER verschuldigd], waaronder begrepen een bedrag van € 500,– voor salaris van de gemachtigde van [werkneemster] [waarover WERKGEVER geen BTW verschuldigd is].

Verklaart deze veroordeling(en) uitvoerbaar bij voorraad.

Wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf, kantonrechter, bijgestaan door de griffier en op 7 januari 2010 in het openbaar uitgesproken.
(bron: wwe.rechtspraak.nl)

Mocht u op arbeidsrechtelijk gebied en/of kennelijk onredelijk ontslag verdere vragen hebben kunt u altijd kosteloos contact opnemen met onze advocaten arbeidsrecht / ontslagrecht. Bel ons nu op 030 252 35 20 of – tot 22.00 uur – op 030 252 35 20. Daarvoor brengen wij u vanzelfsprekend geen kosten in rekening. Eerste telefonisch advies altijd kosteloos.