Kennelijk onredelijk ontslag – ontslag advocaat Utrecht

Kennelijk onredelijk ontslag. Verminderde employability kan onder omstandigheden de werkgever worden toegerekend en tot kennelijk onredelijke opzegging leiden als werkgever daarvoor geen compensatie biedt. In dit geval wordt de door werkgever geboden compensatie toereikend geacht zodat geen sprake is van kennelijk onredelijk.

Mocht u omtrent kennelijk onredelijk ontslag vragen hebben dan wel behoefte hebben aan direct advies of bijstand (hulp), kunt u altijd kosteloos contact opnemen met onze ontslag advocaat. Dit gaat snel en u krijgt direct een van onze ontslag advocaten aan de telefoon. Onze ontslag advocaten in Utrecht zijn specialist op dit terrein. Bel ons nu op 030 252 35 20. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector Kanton
Locatie Enschede

Zaaknummer  : 325601 CV EXPL 09-14244
Uitspraak  : 10 augustus 2010

Vonnis in de zaak van:
[werknemer]
wonende te [woonplaats]
werknemer
verder te noemen: [werknemer]
gemachtigde: mr. X

tegen

[werkgever]
h.o.d.n. [naam]
wonende te [woonplaats]
werkgever
verder te noemen: [werkgever]
gemachtigde: mr. Y
te Leusden

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de navolgende processtukken:
–  inleidende dagvaarding met producties;
–  de conclusie van antwoord;
–  de conclusie van repliek met productie;
–  de conclusie van dupliek met producties.

Na het nemen van de conclusie van dupliek is bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

Vaststaande feiten en standpunten van partijen.

1.1  [werkgever] exploiteert een [naam] aan de [adres en woonplaats]

1.2  [werknemer] is bij de rechtsvoorganger van [werkgever] in loondienst getreden per
9 juni 1987. Uit hoofde van overgang van de onderneming is zijn dienstverband met [werkgever] voortgezet vanaf 5 maart 2007. [werknemer] is geboren in 1966.. Zijn salaris omvatte laatstelijk € 3.224,- bruto per vier weken, te vermeerderen met vakantiegeld en overige emolumenten.
1.3  [werkgever] heeft op 12 januari 2009 een ontslagvergunning aangevraagd bij UWV Werkbedrijf te Hengelo, zulks wegens bedrijfseconomische omstandigheden. Na de schriftelijke stukkenwisseling in de vergunningprocedure, is op 18 februari 2009 een ontslagvergunning afgegeven. Met inachtneming van de aan [werknemer] toekomende opzegtermijn, is vervolgens de arbeidsovereenkomst opgezegd per 13 juni 2009.

1.4  [werknemer] is van oordeel dat deze opzegging kennelijk onredelijk is op de gronden als bepaald in artikel 7:681 lid 2 sub a en sub b BW. Er zou sprake zijn van een opzegging onder opgave van een voorgewende of valse reden, met name nu [werkgever] niet in alle gevallen heeft gehandeld zoals hij in de ontslagprocedure aan UWV Werkbedrijf heeft voorgehouden. Bovendien is sprake van een kennelijk onredelijke opzegging, omdat de gevolgen daarvan voor hem te ernstig zijn in vergelijking met het belang van [werkgever] bij die opzegging.

1.5   [werknemer] vordert in deze procedure dan ook een schadevergoeding, die hij berekent op een bedrag van € 43.378,92 dan wel op een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met buitengerechtelijke kosten ad € 1.500,–, met wettelijke rente en met proceskosten.

1.6   [werkgever] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Hij wijst er onder meer op dat hij ten behoeve van [werknemer] in het kader van de opzegging voldoende voorzieningen heeft getroffen, doordat hij aan [werknemer] een ontslagregeling heeft aangeboden en reeds betaald, bestaande uit de kosten van een outplacementprocedure en een suppletie gedurende één jaar op de WW-uitkering van [werknemer] dan wel een elders door hem te verdienen lager salaris, zulks tot 100% van het laatstverdiende salaris bij [werkgever]. [werkgever] verwijst onder meer naar de slechte financiële resultaten van zijn supermarkt en de openheid van zaken die hij dienaangaande heeft betracht ten overstaan van het UWV Werkbedrijf. [werkgever] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [werknemer].

2.  De beoordeling

2.1  [werknemer] baseert in deze procedure zijn vordering uit hoofde van kennelijk onredelijk ontslag, zowel op het gevolgencriterium (artikel 7:681 lid 2 sub b BW) als op de voorgewende of valse reden (artikel 7:681 lid 2 sub a BW). Voordat de kantonrechter toekomt aan een oordeel over de vraag of [werknemer] door de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst schade heeft geleden die ten laste van [werkgever] als werkgever zou moeten komen, zal eerst moeten komen vast te staan of de opzegging als zodanig kennelijk onredelijk is. Of een opzegging kennelijk onredelijk is, hangt af van alle vast te stellen omstandigheden, waaronder mede het al dan niet ontbreken van een vergoeding ter zake van het ontslag en het antwoord op de vraag of al dan niet is voldaan aan de in de wet neergelegde maatstaf die in de kern inhoudt dat het ontslag niet moet zijn gegeven in strijd met algemeen aanvaarde normen van goed werkgeverschap. De enkele en uitsluitende omstandigheid dat de werknemer – in afwijking van het onderhavige geval – zonder toekenning van een vergoedingssom is ontslagen, is in het algemeen geen grond voor een vordering wegens kennelijk onredelijk ontslag. Er moet van bijzondere omstandigheden sprake zijn die meebrengen dat de gevolgen van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst geheel of ten dele voor rekening van de werkgever dienen te komen.1

2.2  In de onderhavige zaak staat, als door [werkgever] gesteld en door [werknemer] niet betwist, vast dat [werkgever] wel degelijk in verband met de opzegging een voorziening ten behoeve van [werknemer] heeft getroffen. [werknemer] acht evenwel die voorziening (outplacement en suppletie gedurende een jaar) onvoldoende, in het licht van zijn persoonlijke situatie. Met name voert hij aan de lengte van zijn dienstverband (22 jaar), zijn leeftijd (ten tijde van het ontslag 43 jaar) en het feit dat sprake is van een eenzijdige werkervaring. Hij heeft, naar [werknemer] stelt, uitsluitend en alleen binnen de supermarktbranche gewerkt, waarbij hij zich op eigen kracht heeft opgewerkt van de laagste functie tot die van supermarktmanager. Aldus is er sprake van een eenzijdige werkervaring en een gebrek aan met diploma’s onderbouwde scholing, hetgeen beperkend werkt voor zijn positie op de arbeidsmarkt, en hetgeen een bijzondere omstandigheid oplevert, die meebrengt dat de nadelige gevolgen van de beëindiging van het dienstverband tot een zwaardere financiële verplichting ten laste van [werkgever] dient te leiden dan zich heeft gemanifesteerd in het aanbod dat [werkgever] aan hem heeft gedaan.

2.3  De kantonrechter overweegt dat noch de leeftijd van [werknemer], noch de lengte van het dienstverband leiden tot het oordeel dat voor hem de door [werkgever] getroffen voorziening onvoldoende is en dat derhalve het ontslag, gelet op de gevolgen daarvan, kennelijk onredelijk is. Door [werknemer] is geenszins gesteld – en naar het oordeel van de kantonrechter begrijpelijkerwijze – dat zijn leeftijd een belemmering op de arbeidsmarkt vormt, terwijl hij ook noch heeft gesteld en noch is gebleken dat er in zijn geval specifieke omstandigheden aanwezig zijn die niettemin toch een belemmering op die arbeidsmarkt zouden vormen. Bovendien is op geen enkele wijze gebleken van nadelige factoren binnen de arbeidsrelatie van [werknemer], die twijfel zouden kunnen oproepen aan het goed werkgeverschap van [werkgever] of zijn rechtsvoorganger.

2.4  De kantonrechter onderschrijft de stelling van [werknemer] dat de eenzijdigheid van zijn werkervaring een factor zou kunnen zijn bij de beantwoording van de vraag of het ontslag kennelijk onredelijk is. Als bij de opzegging moet worden verwacht dat de werknemer, bijvoorbeeld vanwege eenzijdige werkervaring en gebrek aan scholing, langer dan gemiddeld werkloos zal zijn, en de werkgever daarvoor geen compensatie biedt, zou die opzegging daarom kennelijk onredelijk geacht kunnen worden. Ook verminderde employability van de werknemer kan onder omstandigheden de werkgever worden toegerekend omdat van hem mag worden verwacht dat hij oog heeft voor de ontwikkeling van zijn werknemer. De kantonrechter overweegt dat in dit geval [werkgever] evenwel voor factoren als hier bedoeld een voorziening heeft getroffen door de suppletie gedurende een jaar en door outplacementbegeleiding, waarmee toch is beoogd om de mogelijkheden van [werknemer] op de arbeidsmarkt te vergroten. De kantonrechter acht geen omstandigheden in deze zaak aanwezig die zouden moeten leiden tot het oordeel dat die getroffen voorziening onvoldoende is.

2.5   De kantonrechter oordeelt derhalve dat geen gronden aanwezig zijn om de opzegging van de arbeidsovereenkomst als kennelijk onredelijk aan te merken op grond van het gestelde artikel 7:681 lid 2 sub b BW. De kennelijke onredelijkheid kan, naar de kantonrechter oordeelt, ook niet worden gegrond op het bepaalde artikel 7:681 lid 2 sub a BW. De financiële noodzaak van [werkgever] om ingrijpend in zijn supermarkt te bezuinigen, is door het UWV Werkbedrijf, blijkens de overgelegde stukken, grondig getoetst aan de hand van de in die procedure geproduceerde cijfers. De juistheid van die cijfers als zodanig is door [werknemer] ook niet betwist. Aannemelijk is, zoals door [werkgever] zowel in de procedure ten overstaan van UWV Werkbedrijf als in deze procedure betoogd, dat hij als eigenaar van de supermarkt zelf de taken van supermarktmanager is gaan uitvoeren, dat de functie van [werknemer] daardoor verviel en dat er, gelet op het niveau van zijn functie, ook geen alternatief binnen de supermarkt aanwezig was. [werknemer] heeft gewezen op het feit dat [werkgever], in tegenstelling tot hetgeen hij in de procedure bij het UWV Werkbedrijf aanvoerde, niet alle lopende contracten voor bepaalde tijd heeft beëindigd en zelfs een werknemer die ook werd ontslagen, weer heeft teruggenomen. Onbetwist is echter gebleven de stelling van [werkgever] dat het daarbij gaat om functies op het niveau van vakkenvullers, hetgeen op geen enkele wijze vergeleken kan worden met de voorheen door [werknemer] vervulde functie.

2.6  De kantonrechter oordeelt derhalve dat ten deze, hoezeer [werknemer] ook door het ontslag zal zijn geraakt, niet kan worden gezegd dat het aan hem verleende ontslag kennelijk onredelijk is zoals bedoeld in artikel 7:681 BW. De vorderingen van [werknemer], die van het tegendeel uitgaan, zijn dan ook niet voor toewijzing vatbaar. Als de in het ongelijk gestelde partij moet [werknemer] de kosten van deze procedure dragen.

De beslissing

De kantonrechter:

I.  Wijst af de vorderingen van [werknemer].

II.  Veroordeelt [werknemer] in de kosten van deze procedure tot op heden aan de zijde van [werkgever] gevallen en begroot op € 1.200,– aan salaris gemachtigde.

(bron:www.rechtspraak.nl)