Loonaanspraak per oproep ex artikel 7:628a BW

Casus
Werkneemster was tot 2007 met een overeengekomen arbeidsduur van 12 uur per week als taxichauffeur in dienst van werkgever. Zij reed kinderen van en naar school en kreeg in dat kader voorafgaand aan de aanvang van het schooljaar een schoolroute toebedeeld voor het brengen naar en het halen van de kinderen. Naast deze schoolritten, waarmee globaal één uur per rit gemoeid was, werd de werkneemster opgeroepen voor wisselende ritten.

Na beëindiging van het dienstverband vorderde werkneemster achterstallig loon. Zij stelde daarbij dat zij recht had op uitbetaling over drie uur over alle keren dat zij in het kader van een oproep minder dan drie uur had gewerkt

Artikel 7:628a BW
Lid 1. Indien een arbeidsomvang van minder dan 15 uur per week is overeengekomen en de tijdstippen waarop de arbeid moet worden verricht niet zijn vastgelegd, dan wel indien de omvang van de arbeid niet of niet eenduidig is vastgelegd, heeft de werknemer voor iedere periode van minder dan drie uur waarin hij arbeid heeft verricht, recht op het loon waarop hij aanspraak zou hebben indien hij drie uur arbeid zou hebben verricht.
Lid 2. Van dit artikel kan niet ten nadele van de werknemer worden afgeweken.

Oordeel van het Hof
Schoolritten
In eerste aanleg oordeelde het Hof Leeuwarden dat werkneemster ten aanzien van de schoolritten geen beroep toekwam op de minimale loonaanspraak van art. 7:628a BW, omdat deze plaatsvonden op basis van het schoolrooster en daardoor sprake was van een duidelijk arbeidspatroon.

Wisselende ritten
Dat gold naar het oordeel van het hof niet voor de wisselende ritten, ook niet wanneer deze aansloten op een schoolrit. Hier diende per rit minimaal drie uur te worden uitbetaald. Het hof volgde de werkneemster echter niet in haar uitleg van art. 7:628a BW op basis waarvan zij voor iedere wisselende rit, ook wanneer daarop binnen drie uur een nieuwe rit volgde, aanspraak had op drie uur loon. Dan zou namelijk voor bepaalde delen van de dag ‘dubbel’ moeten worden betaald door de werkgever. Naar het oordeel van het hof kon dat niet de bedoeling van de wetgever zijn geweest. Het hof overwoog dat een redelijke wetsuitleg van art. 7:628a BW hier meebracht dat indien een wisselende rit binnen drie uur na de aanvang van deze rit werd opgevolgd door een nieuwe rit, voor die nieuwe rit slechts een aanspraak op loon bestond over de tijd waarmee deze rit die periode van drie uur overschreed.
Wanneer een wisselende rit bijvoorbeeld startte om 11:35 uur en eindigde om 12:05 uur en om 14:05 uur werd opgevolgd door een nieuwe rit die eindigde om 14:50 uur, had de werkneemster voor deze ritten samen een loonaanspraak van drie uur en 15 minuten en niet twee keer drie uur.

Oordeel Hoge Raad
Wisselende ritten
De Hoge Raad oordeelde anders dan het Hof en maakt korte metten met de redelijke wetsuitleg van het Hof. Gelet op de tekst en strekking van artikel 7:628a BW brengt die bepaling mee dat de werknemer wiens arbeidsvoorwaarden voldoen aan de in dit artikel genoemde voorwaarden en die meerder malen per dag wordt opgeroepen werk te verrichten, over elke afzonderlijke periode van arbeid recht heeft op loon over een periode van minimaal drie uur. Die uitleg strookt met de bedoelding van de wetgever om de situatie na een werkonderbreking, niet zijnde een reguliere pauze, aan te merken als een nieuwe periode van arbeid die aanspraak geeft op de door artikel 7:628a BW gegarandeerde beloning. Dit wordt niet anders doordat dan de mogelijkheid ontstaat dat de werknemer die meerdere malen per dag wordt opgeroepen, over bepaalde tijdvakken van die dag ‘dubbel’ wordt beloond.
Niet alleen verzet de tekst van artikel 7:628a BW zich niet tegen zodanige dubbele beloning, ook strookt dit met de beschermende strekking van de bepaling, omdat op deze wijze wordt bevorderd dat de werkgever het werk zodanig inricht dat de werknemer niet meerdere malen per dag voor telkens een korte periode wordt opgeroepen, dan wel dat de werknemer wordt gecompenseerd door de daarmee gepaard gaande onzekerheid. Daarnaast is gekozen voor een forfaitaire vergoeding van drie uur over periodes waarin minder dan drie uur is gewerkt. De wetgever heeft dus de gedachte aanvaard dat in die situaties werknemers meer loon ontvangen dan de duur van de arbeidsprestatie.

Deze uitspraak van de Hoge Raad heeft er dus voor gezorgd dat onder meer de mogelijkheid bestaat dat werknemers meer uren betaald kunnen krijgen dan er in een werkdag zitten.

Werkgevers die veel met oproepkrachten werken, opletten geblazen dus.

Bron: Hoge Raad, 3 mei 2013 (JAR 2013/140)