Mocht werknemer ongewijzigde instandhouding van regeling verwachten?

In de zaak die hier aan de orde is draait het om het volgende. Werknemer, of beter gezegd: ex-werknemer,  (hierna ‘X’) is met ingang van 1 mei 1998 gepensioneerd. Tijdens zijn dienstverband had X aanspraak op een bijdrage van gedaagde van 60% van de premie van zijn totale ziektekostenverzekering. In de van toepassing zijnde arbeidsvoorwaardenregeling is bepaald: “Na pensionering kan men gebruik blijven maken van de collectieve ziektekostenverzekering en zal uit dien hoofde ook de gebruikelijke werkgeversbijdrage worden verstrekt”. Met ingang van 1 januari 2006 is Werkgever, in verband met de inwerkingtreding van de Zorgverzekeringswet per die datum, opgehouden om de regeling toe te passen. Zij heeft een afbouwregeling toegepast. X maakt (primair) aanspraak op 60% van de te betalen premies ziektekostenverzekering na 1 januari 2006. De vraag is in deze zaak of X naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de bijdrageregeling heeft mogen verwachten. Werkgever heeft in deze zaak niet, althans onvoldoende, onderbouwd dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat X na 1 januari 2006 nog een gelijkwaardige bijdrage in de premie voor de zorgverzekering mocht verwachten. X heeft derhalve mogen verwachten dat Werkgever de regeling in aangepaste vorm zou voortzetten zodat de feitelijke bijdrage op hetzelfde niveau zou blijven. De vordering van X wordt dienovereenkomstig toegewezen.

Mocht u op arbeidsrechtelijk gebied vragen hebben kunt u altijd kosteloos contact opnemen met onze arbeidsrecht advocaten. Wij zijn specialist op terrein van arbeidsrecht en ontslagrecht. Bel ons nu op 030 252 35 20. Daarvoor brengen wij u vanzelfsprekend geen kosten in rekening. Eerste telefonisch advies van onze arbeidsrecht advocaten is kosteloos.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector Kanton, locatie ‘s-Hertogenbosch

Zaaknummer  : 675698
Rolnummer   : 10-1402
Uitspraak   : 30 september 2010

in de zaak van:

[X],
wonende te [adres],
eiser in conventie,
verweerder in voorwaardelijke reconventie,
gemachtigde: mr. X,

t e g e n :

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Werkgever B.V.,
gevestigd te ‘s-Hertogenbosch,
gedaagde in conventie,
eiseres in voorwaardelijke reconventie,
gemachtigde: mr. Y.

1. De procedure

Eiser heeft bij dagvaarding gesteld en gevorderd als na te melden. Gedaagde is in rechte verschenen en heeft een conclusie van antwoord genomen, waarbij een voorwaardelijke eis in reconventie is ingesteld. Vervolgens werden de conclusie van repliek in conventie, tevens conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie, de conclusie van dupliek, tevens conclusie van repliek in voorwaardelijke reconventie en de conclusie van dupliek in voorwaardelijke reconventie gewisseld. Ten slotte is vonnis bepaald.

Partijen zullen verder worden aangeduid als ‘[X]’ en ‘Werkgever’.

2. Het geschil in conventie en in reconventie

2.1. [X] vordert in conventie
– primair: voor recht te verklaren dat Werkgever jegens hem gehouden is om na 1 januari 2006 60% van door hem betaalde respectievelijk te betalen premies ziektekostenverzekering ten behoeve van hemzelf en zijn partner, voor haar rekening te nemen, een en ander tot en met de maand van zijn overlijden en na zijn overlijden tot en met de maand van het overlijden van zijn partner;
en Werkgever te veroordelen om binnen twee weken na toezending door [X] aan Werkgever van de ter zake relevante bescheiden, deze bijdrage aan hem te voldoen, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der verschuldigdheid;
– subsidiair: voor recht te verklaren dat Werkgever jegens [X] gehouden is om na 1 januari 2006 een door de kantonrechter naar normen van redelijkheid en billijkheid vast te stellen jaarlijkse bijdrage, ten titel van bijdrage in de premie ziektekostenverzekering, te betalen, een en ander tot en met de maand van zijn overlijden en na zijn overlijden tot en met de maand van het overlijden van zijn partner;
en Werkgever te veroordelen om binnen twee weken na toezending door [X] aan Werkgever van de ter zake relevante bescheiden, deze bijdrage aan hem te voldoen, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der verschuldigdheid;
– meer subsidiair: Werkgever te veroordelen tot betaling van een door de kantonrechter naar normen van redelijkheid en billijkheid vast te stellen afkoopsom in verband met het nadeel dat [X] ondervindt van de afschaffing van de werkgeversbijdrage in de premie ziektekostenverzekering.

[X] legt daaraan het volgende ten grondslag.
Hij is van 1 februari 1972 tot 1 mei 1995 in dienst van Werkgever geweest. In 1995 heeft hij gebruik gemaakt van de vervroegde uittredingsregeling. Met ingang van 1 mei 1998 is hij gepensioneerd.
Tijdens zijn dienstverband alsmede na afloop van het dienstverband had [X] aanspraak op een bijdrage van Werkgever ter zake van de premie ziektekostenverzekering. De aanspraak, welke 60% van de premie bedroeg, met inbegrip van de premie ten behoeve van zijn partner, was opgenomen in artikel 6.3 van de van toepassing zijnde arbeidsvoorwaardenregeling, het zogeheten ‘gele boekje’, welke regeling van toepassing was op het in dienst zijnde personeel dat niet viel onder de reikwijdte van de binnen Werkgever van toepassing zijnde CAO.
Met ingang van 1 januari 2006 is Werkgever opgehouden om de regeling toe te passen. Zij meent daartoe gerechtigd te zijn omdat zij in dit verband afspraken had gemaakt met de OR. Deze afspraken zijn gemaakt in verband met de inwerkingtreding van de Zorgverzekeringswet (hierna: “Zvw”) per 1 januari 2006. Werkgever heeft wel een afbouwregeling toegepast, welke er op neer kwam dat [X] in 2006 een bedrag ontving welk gelijk was aan het in 2005 ontvangen bedrag, in 2007 een bedrag ontving dat 2/3e bedroeg van het in 2005 ontvangen bedrag en in 2008 een bedrag ontving gelijk aan 1/3e van het in 2005 ontvangen bedrag. De afschaffing van de regeling heeft zonder enig overleg plaatsgevonden.
Op grond van het toepasselijke overgangsrecht moet worden geconcludeerd dat de onderhavige regeling niet vanwege de inwerkingtreding van de Zvw komt te vervallen.
Het besluit van Werkgever om [X] geen tegemoetkoming in de premie voor de ziektekostenverzekering te verstrekken, leidt tot een groot financieel nadeel voor hem. In vier jaar zijn zijn kosten gestegen met ruim € 4.100,- op jaarbasis, terwijl Werkgever een voordeel van jaarlijks € 2.695,- heeft.
Werkgever dient ook na inwerkingtreding van de Zvw haar afspraken na te komen. Subsidiair dient zij, met inachtneming van de inwerkingtreding van de Zvw, recht te doen aan die afspraken.

2.2. Werkgever heeft, kort weergegeven, het volgende verweer gevoerd.
Het moederbedrijf van Werkgever is ENCI. Voor de arbeidsvoorwaarden van het hogere personeel, waaronder de onderhavige ziektekostenregeling, werden de ENCI-arbeidsvoorwaarden en CAO gevolgd. De afspraken die door ENCI met de vakbonden zijn gemaakt omtrent de wijziging (stopzetting) van de bijdrage in de ziektekostenpremie na de inwerkingtreding van de Zvw worden om die reden, met instemming van de OR van Werkgever, doorgetrokken naar deze groep werknemers van Werkgever.
Uitleg van artikel 6.3 van de Arbeidsvoorwaarden conform de in de jurisprudentie ontwikkelde criteria brengt met zich dat de werkgeversbijdrage voor de gepensioneerden is gekoppeld aan de bijdrage die inzake de collectieve ziektekostenverzekering wordt verstrekt aan de actieve werknemers. De actieve werknemers van Werkgever ontvangen vanaf 1 januari 2006 geen bijdrage meer voor de premie van hun ziektekostenverzekering. Dat heeft voor gepensioneerden tot gevolg dat zij ook geen bijdrage daarvoor meer ontvangen. Voorts is de met de OR afgesproken afbouwregeling redelijk en wordt aldus voldoende rekening gehouden met de belangen van de gepensioneerde werknemers.
Subsidiair is Werkgever van mening dat zij bevoegd was de Arbeidsvoorwaarden te wijzigen in verband met de inwerkingtreding van de Zvw. De Arbeidsvoorwaarden bevatten een wijzigingsbeding. Mede gelet op het feit dat de OR akkoord is gegaan met de wijziging in de bijdrage in de ziektekostenpremie, moet worden geconcludeerd dat Werkgever een zwaarwichtig belang had bij het gebruik maken van haar wijzigingsbevoegdheid. Er is na inwerkingtreding van de Zvw een nieuwe situatie ontstaan met betrekking tot het ziektekostenverzekeringsstelsel en de werkgeversbijdrage in de premie daarvoor. Als de bijdrage voor gepensioneerden als oud particulier verzekerden zou blijven bestaan zou dat op gespannen voet staan met het gelijkheidsbeginsel, omdat voormalig ziekenfondsverzekerden deze bijdrage niet krijgen. Werkgever heeft ook rekening gehouden met de belangen van gepensioneerden als [X] door middel van de afbouwregeling. Daarbij moeten ook de flankerende maatregelen van de overheid worden betrokken.
Indien het beroep op het wijzigingsbeding niet opgaat dienen de vorderingen te worden afgewezen op grond van de normen van goed werknemerschap ex artikel 7:611 BW dan wel op grond van artikel 6:248 lid 2 BW dan wel op grond van artikel 6:258 BW.

2.3. In voorwaardelijke reconventie vordert Werkgever:
– [X] te veroordelen te dulden dat Werkgever ten opzichte van hem uitvoering geeft aan de per 1 januari 2006 gewijzigde premiebijdrageregeling
– de tot 1 januari 2006 geldende premiebijdrageregeling te vernietigen of te ontbinden althans op de voet van artikel
6:258 BW zodanig te wijzigen dat [X] vanaf 1 januari 2006 geen aanspraak meer kan maken op de werkgeversbijdrage in de ziektekostenverzekering.

Zij legt daaraan ten grondslag hetgeen in conventie als verweer is gevoerd, met name waar het de toepasselijkheid van de artikelen 6:248 lid 2 BW en 6:258 BW betreft.

2.4. [X] heeft gemotiveerd verweer in voorwaardelijke reconventie gevoerd.
Hetgeen partijen bij repliek en dupliek in conventie en bij repliek en dupliek in reconventie nog hebben aangevoerd zal, indien en voor zover relevant, in het navolgende aan de orde komen.

3. De beoordeling

In conventie en in reconventie

3.1. Tussen partijen staat het volgende vast.
[X] is van 1 februari 1972 tot 1 mei 1995 in dienst van Werkgever geweest. In 1995 heeft hij gebruik gemaakt van de vervroegde uittredingsregeling. Met ingang van 1 mei 1998 is hij gepensioneerd.
Tijdens zijn dienstverband alsmede na afloop van het dienstverband had [X], als een van de 15 oorspronkelijke medewerkers van de VerkoopAssociatie Nederlands Cement, aanspraak op een bijdrage van Werkgever van 60% van de premie van zijn totale ziektekostenverzekering (de standaardpremie alsmede de premie van de vrijwillige aanvullende verzekering), met inbegrip van de premie ten behoeve van zijn partner. Deze bijdrage is voor gepensioneerden opgenomen in artikel 6.3 van de van toepassing zijnde arbeidsvoorwaardenregeling, het zogeheten ‘gele boekje’, welke regeling van toepassing was op het in dienst zijnde personeel dat niet viel onder de reikwijdte van de binnen Werkgever van toepassing zijnde CAO.
Dit artikel 6.3 luidt:
“Na pensionering kan men gebruik blijven maken van de collectieve ziektekostenverzekering en zal uit dien hoofde ook de gebruikelijke werkgeversbijdrage worden verstrekt.”
In artikel 3 van de arbeidsvoorwaardenregeling is de premiebijdrage voor de werknemers (die niet verplicht verzekerd zijn ingevolge de ziekenfondswet) neergelegd.
Met ingang van 1 januari 2006 is Werkgever, in verband met de inwerkingtreding van de Zvw per die datum, opgehouden om de regeling toe te passen. Zij heeft een afbouwregeling toegepast, welke er op neer kwam dat [X] in 2006 een bedrag ontving welk gelijk was aan het in 2005 ontvangen bedrag, in 2007 een bedrag ontving dat 2/3e bedroeg van het in 2005 ontvangen bedrag en in 2008 een bedrag ontving gelijk aan 1/3e van het in 2005 ontvangen bedrag. De afschaffing van de regeling heeft zonder overleg met [X] plaatsgevonden.

3.2. Als niet betwist staat vast dat op de arbeidsovereenkomst die destijds tussen partijen heeft bestaan, geen CAO van toepassing was. De CAO die voor ENCI-werknemers geldt is niet van betekenis voor de onderhavige rechtsverhouding, ook al volgt Werkgever deze CAO sinds enige tijd.

3.3. Het standpunt van Werkgever dat uitleg van artikel 6.3 van de arbeidsvoorwaardenregeling conform de in de jurisprudentie ontwikkelde criteria met zich brengt dat de werkgeversbijdrage voor de gepensioneerden is gekoppeld aan de bijdrage die inzake de collectieve ziektekostenverzekering wordt verstrekt aan de actieve werknemers, moet worden verworpen.
Werkgever voert aan dat de woorden “uit dien hoofde” in artikel 6.3 van de arbeidsvoorwaarden met zich brengen dat alleen een bijdrage wordt verstrekt ten aanzien van de premie van de collectieve ziektekostenverzekering. Dat de actieve werknemers en [X] als voormalig werknemer na inwerkingtreding van de Zvw geen gebruik meer kunnen maken van de collectieve ziektekostenverzekering zoals deze bestond, is juist. Werkgever heeft echter niet weersproken dat de werkgeversbijdrage sinds de vervroegde uittreding van [X] in 1994 aan hem betaalbaar werd gesteld zonder dat de hoedanigheid van de verzekeraar daarbij een rol speelde. [X] kan derhalve geacht worden recht te hebben op een bijdrage in de premie die hij betaalt voor een ziektekostenverzekering, ongeacht welke dat is.
Daar komt bij dat in artikel 6.3 het deelnemen in de collectieve ziektekostenverzekering ook niet als voorwaarde is gesteld voor het verstrekken van de werkgeversbijdrage. Een redelijke uitleg van artikel 6.3 houdt in dat er twee dingen worden toegezegd: het gebruik kunnen blijven maken van de collectieve ziektekostenverzekering en het verstrekken van de bijdrage.
Ook de stelling van Werkgever dat de woorden “de gebruikelijke werkgeversbijdrage” in artikel 6.3 zien op de premiebijdrage die geldt voor de actieve werknemers, kan niet worden aanvaard. [X] heeft als werknemer van Werkgever deze woorden mogen opvatten als “de werkgeversbijdrage zoals deze gebruikelijk aan hem werd verstrekt”.

3.4. Werkgever heeft aangevoerd dat op de eerste pagina van de arbeidsvoorwaardenregeling een wijzigingsbeding als bedoeld in artikel 7:613 BW is opgenomen. De betreffende vermelding luidt:
“Wijzigingen zullen aan de werknemer door middel van het toezenden van nieuwe inlegbladen worden bekendgemaakt. Deze wijzigingen krijgen 1 maand na publicatie verbindende kracht.”
Deze tekst in de arbeidsvoorwaardenregeling kan echter niet worden aangemerkt als een beding als bedoeld in artikel
7:613 BW, op grond waarvan aan Werkgever de bevoegdheid zou toekomen om de overeenkomst eenzijdig te wijzigen. Hoe de in de tekst vermelde wijzigingen tot stand komen is immers niet aangegeven. Nergens uit blijkt dat de (voormalige) werkgever daartoe eenzijdig bevoegd zou zijn.

3.5. Werkgever heeft aangevoerd dat [X], wegens onvoorziene omstandigheden – namelijk de wijziging van het ziektekostenverzekeringsstelsel per 1 januari 2006 – naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen ongewijzigde instandhouding van de bijdrageregeling mag verwachten (het beroep op artikel 6:258 en artikel 6:248 lid 2 BW).
Juist is dat er sprake is van een relevante (onvoorziene) wijziging in de omstandigheden die tot gevolg heeft dat geheel ongewijzigde nakoming van de tussen partijen geldende bijdrageregeling niet meer mogelijk is. De bestaande bijdrageregeling van de arbeidsvoorwaardenregeling kan niet zonder meer worden ingepast in het nieuwe stelsel, onder meer omdat in het nieuwe stelsel het begrip “standaardpremie”, zoals dat in verband met de oude verzekering bestond, geen betekenis meer heeft, althans niet meer verwijst naar dezelfde premie, en derhalve de hoogte van de bijdrage niet meer daarop kan worden gebaseerd.

3.6. Dat betekent echter niet dat het Werkgever vrijstond om de bijdrageregeling – ook al geschiedde dat met een afbouwregeling en ook al was daarbij de OR betrokken – geheel te laten vervallen. Inwerkingtreding van de Zvw heeft niet zonder meer tot gevolg dat bestaande afspraken tussen Werkgever als voormalig werkgever en [X] als voormalig werknemer zijn komen te vervallen. [X] behoefde in beginsel ook niet te verwachten dat zijn bestaande aanspraak – waarop hij mogelijk ook zijn uitgavenpatroon heeft afgestemd – substantieel zou verminderen dan wel geheel zou komen te vervallen. In dat verband is van belang dat hij als gepensioneerde weinig tot geen mogelijkheden heeft om het wegvallen van de bijdrage te compenseren.
Daargelaten de verplichtingen die [X] als (voormalig) goed werknemer jegens Werkgever heeft (en waarop Werkgever een beroep doet), heeft het op de weg van Werkgever als (voormalig) goed werkgever gelegen, minst genomen, om met [X] overleg te voeren over een aanpassing van de bijdrageregeling.

3.7. Werkgever heeft aangevoerd dat de afschaffing van de premiebijdrage in combinatie met de overgangsregeling voor gepensioneerden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid aanvaardbaar is, en heeft daartoe een beroep gedaan op alle wijzigingen die samenhangen met de stelselwijziging en op het flankerende beleid dat de overheid voor gepensioneerden voert.
De vraag is echter niet of de afschaffing van de premiebijdrage met de overgangsregeling voor gepensioneerden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid aanvaardbaar is, maar of [X] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen ongewijzigde instandhouding van de bijdrageregeling mag verwachten.
Werkgever heeft niet althans onvoldoende onderbouwd dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [X] na 1 januari 2006 nog een gelijkwaardige bijdrage in de premie voor de zorgverzekering verwacht. De omstandigheid dat de OR met de afschaffing van de bijdrageregeling heeft ingestemd is hierbij niet van betekenis. Werkgever heeft niet aangevoerd en nergens uit blijkt dat voortzetting van een aangepaste, soortgelijke bijdrageregeling voor haar tot onaanvaardbaar hogere kosten leidt. Ook het beroep dat Werkgever heeft gedaan op het gelijkheidsbeginsel leidt niet tot een dergelijk ‘onaanvaardbaar’. Ziekenfondsverzekerden en particulier verzekerden zijn altijd al ongelijk behandeld geweest, ook waar het de werkgeversbijdrage in de ziektekostenpremie betreft, zodat het thans geen relevante ongelijke behandeling ten opzichte van voormalige ziekenfondsverzekerden oplevert als Werkgever de met [X] overeengekomen bijdrageregeling (in aangepaste vorm) voortzet.

3.8. Voor het handhaven van een premiebijdrage op (ongeveer) hetzelfde niveau is niet relevant wat precies de financiële positie van [X] is, zolang vaststaat – en dat staat ook vast – dat hij zelf een substantiële premie en inkomensafhankelijke bijdrage voor de zorgverzekering dient af te dragen. Of [X] er, met het handhaven van de bijdrageregeling op hetzelfde niveau, met de invoering van het nieuwe zorgverzekeringsstelsel en de tevens genomen flankerende maatregelen financieel op vooruit of op achteruit gaat, is een gevolg van die stelselwijziging die (buiten een aanpassing van de regeling waar dat nodig is om deze te laten aansluiten op de termen van de nieuwe situatie) in de rechtsverhouding tussen [X] en Werkgever niet van belang is. Dit nog daargelaten dat de flankerende maatregelen van de overheid niet strekken tot compensatie van het vervallen van de eventuele bijdrage van de voormalige werkgever in de ziektekostenpremie van de gepensioneerde.

3.9. De conclusie van het voorgaande is dat de bijdrageregeling niet zonder meer, ongewijzigd, kan worden nagekomen, maar dat [X] heeft mogen verwachten dat Werkgever de regeling in een aangepaste vorm zou voortzetten, zo dat de feitelijke bijdrage op hetzelfde niveau zou blijven.
De primaire vordering in conventie is daarom niet toewijsbaar. De subsidiaire vordering is wel toewijsbaar. De jaarlijkse bijdrage in de zorgverzekeringskosten zal worden vastgesteld op het niveau van de bijdrage in de ziektekostenverzekering in 2005. De bijdrage was in 2005 kennelijk, zo is bij dagvaarding gesteld en is niet door Werkgever betwist, € 2.695,-. Het is redelijk dit bedrag jaarlijks (voor het eerst per 1 januari 2007) te verhogen dan wel te verlagen met hetzelfde percentage als dat waarmee de premie voor de basisverzekering verhoogd of verlaagd wordt ten opzichte van het voorgaande jaar.
De termijn om de bijdrage over de afgelopen periode te voldoen zal worden gesteld op vier weken na betekening van het vonnis. Vanzelfsprekend zal daarbij verrekening kunnen plaatsvinden van hetgeen reeds aan [X] is betaald in het kader van de afbouwregeling.
De wettelijke rente is toewijsbaar als gevorderd.

3.10. Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen in voorwaardelijke reconventie dienen te worden afgewezen.

3.11. Werkgever zal, als de in conventie en in voorwaardelijke reconventie in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure in conventie en in voorwaardelijke reconventie.

4. De beslissing

De kantonrechter:

in conventie:

verklaart voor recht dat Werkgever jegens [X] is gehouden om vanaf 1 januari 2006, ten titel van bijdrage in de premie ziektekosten-/zorgverzekering, een jaarlijkse bijdrage van € 2.695,-, te betalen, jaarlijks (voor het eerst per 1 januari 2007) te verhogen dan wel te verlagen met hetzelfde percentage als dat waarmee de premie voor de basisverzekering verhoogd of verlaagd wordt ten opzichte van het voorgaande jaar, een en ander tot en met de maand van zijn overlijden en, na zijn overlijden, tot en met de maand van het overlijden van zijn partner;

veroordeelt Werkgever om binnen vier weken na betekening van dit vonnis deze bijdrage, voor zover thans verschuldigd, aan hem te voldoen, onder verrekening van hetgeen reeds is betaald in het kader van de afbouwregeling, en vermeerderd met de wettelijke rente over het verschil vanaf de dag der verschuldigdheid tot aan de dag van voldoening (met verstrekking van een specificatie);

wijst het meer of anders gevorderde af;

in voorwaardelijke reconventie:

wijst de vorderingen af;

in conventie en in voorwaardelijke reconventie:

veroordeelt Werkgever in de kosten van de procedure, aan de zijde van [X] tot op heden begroot op € 1.098,93, waarvan
€ 87,93 wegens explootkosten, € 111,- wegens griffierecht en € 900,- als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast);

verklaart dit vonnis waar het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad.

(bron:www:rechtspraak.nl)