Ontbinding arbeidsovereenkomst – dringende reden onvoldoende aannemelijk

Ontbinding arbeidsovereenkomst lid van de directie. Aangevoerde dringende reden, te weten het lekken van gevoelige bedrijfsinformatie naar mogelijke investeerders met wie werd onderhandeld onvoldoende aannemelijk. Het enkel onderhouden van prive-contacten met één van die mogelijke investeerders is van onvoldoende gewicht, gelijk het weinig diplomatiek communiceren door werknemer in emails en brieven aan mede-bestuurders. Verstoring van de arbeidsrelatie in hoge mate gecreeerd door werkgever. Habe wenig van werkgever onvoldoende onderbouwd. Vergoeding op basis van C = 1,4.

Hebt u betreffende een ontbinding arbeidsovereenkomst vragen of behoefte aan direct advies of rechtsbijstand, kunt u altijd direct en kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Dit gaat snel en u krijgt direct een van onze arbeidsrecht advocaten aan de telefoon. Bel ons nu op 030 252 35 20 – of tot 22.00 uur tegen lokaal tarief – op 030 252 35 20. Daarvoor brengen wij u vanzelfsprekend geen kosten in rekening. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Zwolle

zaaknr.  : 478517 Ha Verz 09-416
datum  : 3 februari 2010

Beschikking op een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst

in de zaak van:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NN FACILITAIRE DIENSTEN B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Zwolle,
verzoekende partij, verder te noemen werkgeefster,
gemachtigde mr. X, advocaat te Utrecht,

tegen

[VERWERDENDE PARTIJ],
wonende te [woonplaats],
verwerende partij, verder te noemen werkneemster,
gemachtigde mr. Y, advocaat te Groningen.

De procedure

De kantonrechter heeft kennis genomen van:

–  het verzoekschrift
–  het verweerschrift, tevens houdende een zelfstandig tegenverzoek tot ontbinding
– de door de gemachtigden van partijen nagezonden producties.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 januari 2010.
Verschenen zijn:
–  namens werkgeefster: [M] (statutair directeur), [F] (interim-directeur), [A] (manager bij werkgeefster) alsmede haar gemachtigde voornoemd;
– werkneemster en haar gemachtigde voornoemd.

Het geschil

Het verzoek van werkgeefster strekt tot ontbinding van der partijen arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen, primair gelegen in omstandigheden die een dringende reden als bedoeld in artikel 7:677 lid 1 BW zouden hebben opgeleverd als de arbeidsovereenkomst onverwijld zou zijn opgezegd, en subsidiair in veranderingen in de omstandigheden die van dien aard zijn dat het billijk is dat de arbeidsovereenkomst op korte termijn wordt beëindigd, zulks zonder toekenning van een vergoeding aan werkneemster, met veroordeling van werkneemster in de proceskosten.

Werkneemster heeft de door werkgeefster aan haar ontbindingsverzoek ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden bestreden en heeft harerzijds verzocht om ontbinding van der partijen arbeidsovereenkomst op grond van veranderingen in de omstandigheden, die van dien aard zijn dat het billijk is dat de arbeidsovereenkomst op korte termijn wordt beëindigd, zulks onder toekenning aan haar ten laste van werkgeefster van een vergoeding van € 468.850,00 bruto.

De vaststaande feiten

Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken -mede op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van de overgelegde producties- onder meer het volgende vast:
1.1
Werkneemster, [X] jaren oud, is op [datum] bij (de rechtsvoorgangster van) werkgeefster in dienst getreden. Laatstelijk was zij daar werkzaam als (titulair) directeur tegen een salaris van € 8.641,00 bruto per vier weken, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag.
1.2
De onderneming van werkgeefster behoort tot de zgn. NN Bouwgroep (verder: NN Bouwgroep), bestaande uit NN Holding B.V. en diverse werkmaatschappijen. NN Bouwgroep wordt geleid door het Directieteam. De voorzitter daarvan was tot 12 oktober 2009 de algemeen statutair-directeur [B]. Hij is opgevolgd door [M]. Verder bestaat het Directieteam uit de directeuren van de verschillende werkmaatschappijen, waaronder werkneemster, [B], [T] en [W]. Werkneemster is verantwoording verschuldigd aan de statutair directeur.
1.3
De aandelen in NN Holding zijn voor 95% in handen van de bij NN Bouwgroep werkzame werknemers. De aandelen zijn gecertificeerd. De belangen van de certificaathouders worden behartigd door de Stichting Administratiekantoor NN Holding (verder “de SAMH” te noemen). De voorzitter van het bestuur van de SAMH is [N] en de secretaris is [B]. Tot 1 maart 2009 was onder meer [V] bestuurslid. [V] is tevens financieel manager bij werkgeefster.
1.4
NN Bouwgroep heeft een Raad van Commissarissen. De voorzitter daarvan is [M]. Daarvoor was zij gewoon lid.
1.5
Werkgeefster verleent facilitaire diensten aan de andere vennootschappen van NN Bouwgroep. Als directeur van werkgeefster houdt werkneemster zich bezig met het personeels- en sociale beleid, waaronder het beloningsbeleid, van NN Bouwgroep. Tevens is werkneemster in 2004 benoemd tot toezichthouder van de zgn. NN-code, een code die werknemers van NN Bouwgroep verplicht tot, kort gezegd, integer en zorgvuldig handelen, zowel binnen de onderneming als naar buiten.
1.6
In 2002/2003 is de onderneming van de NN Bouwgroep ingrijpend gereorganiseerd. Dit is gebeurd onder leiding van het bedrijf [K] van onder meer [D] en [V]. Als toenmalig hoofd P&O heeft werkneemster in het kader van die reorganisatie intensief samengewerkt met [D]. [D] is na voltooiing van de reorganisatie in 2003 bij NN Bouwgroep vertrokken.
1.7
Vanaf begin juli 2009 tot 14 oktober 2009 is er overleg geweest tussen, kort gezegd, NN Bouwgroep en [B] Groep B.V. (van [D] en [V] voornoemd) over een investering/participatie van [B] Groep B.V. in NN Bouwgroep. Hetgeen in de betreffende besprekingen aan de orde kwam, was geheim. De Raad van Commissarissen heeft zich in de investeringsbesprekingen laten bijstaan door een adviseur, [L].
1.8
Werkneemster heeft in 2006 en in 2007 met [M] als toenmalig lid van de Raad van Commissarissen onder de bescherming van de bij NN Bouwgroep vigerende Klokkenluidersregeling vertrouwelijke gesprekken gevoerd over door werkneemster geconstateerde financiële misstanden, waarbij [B] betrokken zou zijn. Ook op 28 april 2008 heeft zij tezamen met [V] een dergelijk gesprek met [M] gevoerd. In juli 2008 heeft werkneemster het functioneren van [B] onder de bescherming van de Klokkenluidersregeling aangekaart bij de voorzitter van de SAMH.
1.9
Tussen werkneemster en de voorzitter van de SAMH is in de loop van 2008 een dispuut gerezen aangaande een door die voorzitter gedaan voorstel om door de SAMH ingekochte certificaten te verwerken in het beloningssysteem van NN Bouwgroep. Werkneemster heeft over dat voorstel op 9 januari 2009 een memo naar het bestuur van de SAMH gestuurd. [B] heeft daarop (namens het bestuur van de SAMH) bij schrijven van 20 januari 2009 gereageerd.
1.10
Op 21 januari 2009 heeft werkneemster per e-mail, voor zover van belang, aan [B] bericht:
“Naar aanleiding van jouw, overigens niet inhoudelijke toelichting op de brief die nu waarschijnlijk bij mij thuis ligt, heb ik besloten de brief niet te openen voor zover {L] dat niet gedaan heeft. Ik zal hem ongeopend retour sturen naar [N].
……
Mocht de brief wel door mijn thuisfront worden gelezen, dan verzoek ik jou bij deze om voor de komende maanden jullie voorzitter te vragen om op mijn stoel te gaan zitten.”
1.11
Op 22 januari 2009 heeft werkneemster per e-mail, voor zover van belang, aan [B] bericht:
“Ik ben nog thuis en weet niet of ik nog wel kom. Dus, vraag [H] maar voor mijn plek. De functie is voor hem bekend, weliswaar met wisselend succes zoals ik op internet lees. Jammer dat ik nog geen antwoord op mijn vraag heb gekregen. Misschien moet ik dan wel concluderen dat alle SAMH leden een bloed hekel aan me hebben (op grond van???)
Ik heb in ieder geval besloten de activiteiten van Facilitair voor SAMH per direct te staken.”
1.12
Bij schrijven van 12 februari 2009 aan het bestuur van de SAMH heeft werkneemster alsnog gereageerd op voormeld schrijven van 20 januari 2009.
1.13
Op 19 februari 2009 heeft werkneemster per e-mail, voor zover van belang, aan [B] bericht:
“Ik heb net [H] gesproken en begrijp dat je toch voornemens bent om de correspondentie tussen mij en [N] (SAMH) te versturen. Ik vraag me af waar je nu toch mee bezig bent. Dit dient NN niet !!! Je broodheer.
Ik zal de OR formeel in kennis stellen en heb voor morgen een afspraak met een jurist van Dommerholt en Van Dijk gemaakt om te kijken wat mijn rechten zijn.

Krijg ik trouwens geen reactie op mijn laatste schrijven ? Of kan ik weer zo’n aardig schrijven verwachten waarvan ik 3 maal door het plafond ga ? Daarnaast vraag ik mij af waarom de heer [N] zich moet “indekken”met betrekking tot de brief. Wellicht is het aardig als ik de correspondentie eens naar de Eerste Kamer stuur. Dan weten ze daar ook waar hun voorzitter zich mee bezig houdt.”
1.14
Op 21 februari 2009 heeft werkneemster per e-mail, voor zover van belang, aan [B] bericht:
“Ik hoop voor je dat je de correspondentie nog niet hebt verzonden.
Ik heb gisteren contact gehad met mijn advocaat en zoals het er nu voorstaat denk ik dat ik een juridische zaak ga beginnen tegen [N] en SAMH. En reken erop dat het een van de beste juristen in Zwolle is.”
1.15
Op 18 maart 2009 heeft werkneemster per e-mail, voor zover van belang, aan [B] bericht:
“Kun jij me, als secretaris van de SAMH, vertellen hoe [H] nu weer aan mijn laatste e-mail aan de SAMH komt ?Houden jullie nou nooit op ? ik krijg geen antwoord en HIJ krijgt mijn e-mail! Misschien moet ik de correspondentie maar eens op Extranet zetten of de Stentor benaderen! Ik ga morgen mijn advocaat informeren. Je hoort wel wat het vervolg is. Ik word hier een beetje heeeeel erg moe van!”
1.16
Op 31 maart 2009 heeft werkneemster aan [B] bericht:
“Daar ben ik weer. Ik heb inmiddels je brief ontvangen voor de vergadering van 29 mei. Willen jullie oorlog op de 29e of zo ?
……
Ik vraag me af waar jullie mee bezig zijn ?
……
1.17
Op 18 september 2009 heeft werkneemster aan [B] bericht:
“……
Mag ik trouwens nu ook al commentaar geven op het verslag of moet dat in de vergadering ? Ik mis nl. het verhaal van de gevangenisstraf van [N].”
1.18
Op 30 september 2009 (9:26 uur) heeft werkneemster aan de leden van het Directieteam bericht:
“Helaas gaat het met mij nog niet veel beter. Ik heb nog koorts en voel me niet lekker.
Ik kom dus niet vanavond. Ik wens jullie erg veel succes en sterkte. Laat je er niet onder krijgen door die lul. (sorry)
Ik ben in ieder geval van mening dat [N] een dictator is gezien de manier waarop hij de vergadering voorzit. Hij laat mensen niet uitspreken, manipuleert en geeft niet de juiste antwoorden ALS hij al antwoordt. De anderen zitten er als zoutzakken bij. Ik ben van mening dat hij weg moet.
……”
1.19
Op 30 september 2009 (11:45 uur) heeft werkneemster, voor zover van belang aan [T] bericht:
“……
Hoe staat het met [XX] ?Zijn er nog contacten en door wie ?
……
…Die [N] voert toch het hoogste woord en laat er niemand tussen.”
1.20
Op 30 september 2009 heeft een vergadering plaatsgevonden van het Directieteam en het bestuur van de SAMH.
1.21
Op 1 oktober 2009 heeft werkneemster bij e-mail, voor zover van belang, aan de leden van het Directieteam bericht:
“Jullie begrijpen uiteraard dat ik het er niet bij laat zitten met betrekking tot het verhaal [XX]. Ik heb [V] vanavond gebeld. Hij is zachtjes gezegd ZEER VERBOLGEN over het feit dat er gisteravond tegen jullie is gezegd dat hij heeft afgehaakt. Hij heeft 29/9 nog een mailtje gestuurd naar [D] en [K] en aangegeven nog steeds geïnteresseerd te zijn. Hierop heeft hij 30/9 (gister) gevraagd aan het bestuur van SAMH, RvC en [D] graag in gesprek te willen om zaken verder af te handelen en in te vullen.”
1.22
Op 2 oktober 2009 heeft [B] bij e-mail aan werkneemster en het Directieteam in reactie op de laatst gemelde e-mail van werkneemster bericht:
“Dame,Heren, ik ben het er absoluut niet mee eens.
[R], ik vind het belachelijk dat een van ons buiten de formele weg om contact zoekt met [V], dit doet ons uiteindelijk helemaal geen goed.”
1.23
In reactie op laatstgemeld e-mailbericht heeft werkneemster op 2 oktober 2009 aan [B] en het Directieteam bericht:
“Ik begrijp je niet helemaal. De exclusiviteit is opgeheven, dus wat dat betreft kan er met iedereen gebeld worden. Daarnaast gaat het mij om de werkgelegenheid en niet om het wel of niet luisteren naar de PVDA. Jij past precies in het straatje.”.
1.24
Op 7 oktober 2009 heeft een overleg van het Directieteam plaatsgevonden. Daar is werkneemster niet bij geweest.
1.25
In een vergadering op 12 oktober 2009 is [B] uit zijn functie van statutair bestuurder ontheven. Tijdens een schorsing van die vergadering is werkneemster gebeld door [D].
1.26
Op 14 oktober 2009 heeft [V] namens [B] Groep B.V. bij e-mail aan de Raad van Commissarissen, het bestuur van SAMH en het Directieteam, voor zover van belang, bericht:
“Zoals in ons e-mailbericht van 9 oktober jl. aangegeven was het ons bekend dat op maandagavond 12 oktober 2009 een vergadering van de aandeelhouders en certificaathouders van NN zou gaan plaatsvinden. Voor zover wij weten was enig agendapunt van deze vergadering het voorstel tot ontslag van de huidige statutaire directeur, de heer [B].
……
Tot op heden hebben wij van uw colleges, noch uw adviseurs, niets meer mogen vernemen. Wel hebben vele werknemers ons benaderd en ons daarbij deelgenoot gemaakt van hun grote zorg omtrent de continuïteit van NN in het algemeen en de bestuurlijke situatie in het bijzonder.
Wij zijn hierover niet in gesprek gegaan en hebben hen uitsluitend aangehoord.
Op grond van de ons verstrekte informatie hebben wij het volgende beeld gekregen. De voorzitter van de SAMH was verhinderd en de vergadering werd voorgezeten door mevrouw [M], lid van de RvC. Aan de orde werd gesteld het ontslag van de huidige statutair directeur. Voorts zou mevrouw [M] tijdelijk met het bestuur worden belast. Tijdens de vergadering zou op deze voornemens zijn teruggekomen, waardoor de heer [B] in functie zou blijven.
……
Er bereiken ons echter volstrekt andere berichten, die aangeven dat een niet-statutair directeur (mevrouw [B]) gisteren door de adviseur (de heer [D]) ontslag zou zijn aangezegd, dat door mevrouw [M] het standpunt wordt ingenomen dat de heer [B] wel als bestuurder is ontslagen en er zijn 2 interim managers aangesteld.
……”
1.27
Bij schrijven van 16 oktober 2009 is werkneemster door [M]
op non-actief gesteld op de grond dat het sterke vermoeden bestaat dat werkneemster vertrouwelijke informatie heeft verstrekt aan medewerkers en aan derden.
1.28
Bij schrijven van 18 oktober 2009 aan [M] heeft werkneemster op voormeld schrijven gereageerd.
1.29
Bij schrijven van 6 november 2009 is werkneemster door [M] bericht, kort samengevat, dat werkgeefster zich vanwege de in dat schrijven genoemde redenen genoodzaakt ziet de arbeidsovereenkomst met werkneemster te beëindigen.

De beoordeling van het geschil

2.1
Werkgeefster heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat er gewichtige redenen bestaan op grond waarvan de arbeidsovereenkomst dient te worden beëindigd. Die bestaan primair uit een dringende reden en subsidiair uit veranderingen in de omstandigheden. Volgens werkgeefster heeft werkneemster het vertrouwen van werkgeefster ernstig geschonden door op cruciale momenten ten tijde van de investeringsbesprekingen met [B] Groep B.V. contacten te onderhouden met [D] en [V]. Deze bleken op de hoogte te zijn van zeer gevoelige bedrijfsinformatie, die alleen binnen het Directieteam bekend was. Ook heeft werkneemster informatie met betrekking tot de voorgenomen investering gelekt naar een ex-werknemer, te weten [H]. Verder is er sprake van een ernstige vertrouwensbreuk, gezien de gebrekkige wijze waarop werkneemster communiceert met de betrokken directieleden, de Raad van Commissarissen en de SAMH, hoewel zij op die communicatiewijze is aangesproken. Zij heeft zich volgens werkgeefster negatief en polariserend opgesteld. In haar communicatie heeft zij gekozen voor een bedreigende, onprofessionele toonzetting, waarbij zij zeer hard op de persoon speelde en suggestieve publieke beschuldigingen niet uit de weg ging.
Gezien haar functie, haar jarenlange ervaring alsmede in aanmerking nemende, dat zij als toezichthouder van de NN-code uiterst integer en zorgvuldig dient te handelen, rekent werkgeefster werkneemster haar handelwijze zwaar aan en valt aan ontbinding van de arbeidsovereenkomst, zonder toekenning van enigerlei vergoeding aan werkneemster, niet te ontkomen, aldus werkgeefster.

2.2
Werkneemster heeft betwist dat zij tijdens de loop van de investeringsbesprekingen vertrouwelijke bedrijfsinformatie heeft doorgegeven aan [D] en [V]. De beschuldiging is vals en gezocht. Weliswaar heeft werkneemster contact gehad met [V], maar dat was op verzoek van [B] en [D] en betrof het verschaffen van bedrijfsinformatie waar de investeerders om hadden gevraagd. Ook heeft zij tijdens de duur van de investeringsbesprekingen contact gehad met [D]. Met [D] is zij echter een vriendschappelijke relatie blijven onderhouden na diens vertrek in 2003. Sedertdien lunchen en bellen ze wel eens met elkaar en worden privé en zakelijke aangelegenheden besproken. Volgens werkneemster heeft zij echter nimmer vertrouwelijke bedrijfsinformatie aan [D] verschaft. Naar werkneemster heeft betoogd is haar ook nimmer verboden om contact te hebben met [D]. Zij heeft evenmin bedrijfsinformatie gelekt naar [H].
Wat betreft de haar verweten gebrekkige wijze van communiceren is werkneemster van mening dat haar e-mails, waar deze [N] betreffen, bezien dienen te worden in de juiste context. [N] was immers zijn bevoegdheden te buiten gegaan door zich met het beloningsbeleid te bemoeien en daarvoor personeel van werkneemster in te zetten, terwijl hij bovendien vertrouwelijke gesprekken, die werkneemster met de Raad van Commissarissen en [N] had gevoerd onder bescherming van de Klokkenluidersregeling, openbaar wilde maken en dat ook heeft gedaan. Overigens wordt het door werkgeefster volgens werkneemster zwaar overtrokken dat zij slecht communiceert. Bezien in het licht van de wijze waarop men binnen de NN Bouwgroep in het algemeen met elkaar communiceert, is de toonzetting en woordkeuze van de e-mails van werkneemster waarop werkgeefster zich beroept geen uitzondering. Werkneemster is, naar zij heeft betoogd, behoudens één keer op informele wijze door [B], ook nimmer aangesproken op haar wijze van communiceren.
Omdat werkneemster door werkgeefster ten onrechte in een kwaad daglicht wordt gezet, zij er van de ene op de andere dag wordt uitgezet als een fraudeur, is er volgens haar door toedoen van werkgeefster een situatie ontstaan waardoor zij niet meer naar behoren kan functioneren. Werkneemster is daarom harerzijds eveneens van mening dat de arbeidsovereenkomst dient te worden ontbonden, zij het onder toekenning aan haar van een conform de kantonrechtersformule berekende vergoeding waarbij de correctiefactor 1,75 bedraagt.

2.3
Partijen zijn het er over eens dat hun onderlinge arbeidsverhouding inmiddels dermate verstoord is geraakt dat een verdere vruchtbare samenwerking geen reële optie meer is en dat daarom de tussen hen bestaande arbeidsovereenkomst op zo kort mogelijke termijn dient te worden ontbonden. De over en weer gedane verzoeken tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zullen wegens gewichtige redenen, gelegen in veranderingen in de omstandigheden, die van dien aard zijn, dat het billijk is dat de arbeidsovereenkomst op korte termijn eindigt, worden toegewezen.

2.4
Partijen verschillen van mening omtrent de vraag of het billijk is dat aan werkneemster ten laste van werkgeefster een vergoeding wordt toegekend. In dit verband rijst onder meer de vraag of en in hoeverre de door werkgeefster aan werkneemster gemaakte verwijten gegrond zijn. Werkgeefster zal die verwijten tenminste aannemelijk moeten maken.

2.5
Werkgeefster heeft zich onder meer op het standpunt gesteld -zo begrijpt de kantonrechter dit ten minste- dat werkneemster tijdens de duur van de investeringsbesprekingen vertrouwelijke bedrijfsaangelegenheden met betrekking tot NN Bouwgroep heeft verschaft aan [B] Groep B.V., in het bijzonder aan [D] en [V]. Dit standpunt van werkgeefster acht de kantonrechter echter onvoldoende aannemelijk gemaakt.
Ten eerste heeft werkgeefster in het geheel niet aangegeven welke vertrouwelijke bedrijfsinformatie precies werkneemster heeft gelekt naar [B] Groep B.V. Dat zou toch op zijn minst van werkgeefster verwacht hebben mogen worden; dit met name ook in het licht van het door werkneemster gevoerde betoog, dat als er al bedrijfsinformatie bij [B] Groep B.V. terecht gekomen mocht zijn, die daar niet had mogen komen, niet zij, maar mogelijk [B] daar debet aan is geweest. Is dit laatste naar het oordeel van de kantonrechter op zichzelf al niet ondenkbeeldig, steun voor dit betoog is ook te vinden in de door werkneemster overgelegde (door werkgeefster verder niet weersproken) verklaring van [V] van 30 november 2009 (haar productie 1). Hij heeft onder meer verklaard: “Gedurende ruim een jaar word ik geconfronteerd met allerlei verhalen die de ronde doen in [gemeente]e m.b.t. NN en haar eventuele overname kandidaat. De informatie bereikte mij via mijn buurman (bekend makelaar in [gemeente]) en via een oud-directeur van NN de heer[S]l. Uit deze informatie bleek dat de heer [B] via diverse kanalen vertrouwelijke informatie naar buiten heeft gebracht. Hij had ruzie met de RvC en de SAMH en zou, als hij er uit zou vliegen, binnen een half jaar terug zijn als [D] de baas zou zijn bij NN”.
Werkgeefster’s blote, verder niet onderbouwde stelling dat op de vergadering van 30 september 2009 aan de orde is gesteld dat de voorzitters van de SAMH en de Raad van Commissarissen in het bezit zijn van een aantal e-mails van werkneemster, waarin zij zaken aanroert waarvoor de zwijgplicht geldt, en die dus niet door haar mochten worden gecommuniceerd, legt geen enkel gewicht in de schaal. Evenzeer geldt dit voor haar blote, verder evenmin onderbouwde stelling dat in het overleg van 7 oktober 2009 door de Raad van Commissarissen werd medegedeeld dat uit gesprekken, die de Raad van Commissarissen met [D] had gevoerd, was gebleken dat ook na 2 oktober 2009 opnieuw informatie naar hem was gelekt.
Ook het beroep van werkgeefster op de inhoud van de e-mail van 14 oktober 2009 van [V] kan haar niet baten. Dat [V] zijn in die e-mail ontvouwde wetenschap met betrekking tot hetgeen op de vergadering van 12 oktober 2009 is voorgevallen, heeft ontleend aan mededelingen van werkneemster, blijkt niet uit die e-mail. Werkneemster heeft ook betwist dat [V] de betreffende informatie van haar heeft gekregen, terwijl dit laatste -anders dan werkgeefster heeft gesuggereerd- evenmin kan worden afgeleid uit het feit dat, zoals blijkt uit de door werkgeefster overgelegde telefoonlijst (haar productie 23), er op 13 oktober 2009 telefonisch contact is geweest tussen werkneemster en [D]. Daarbij komt dat [V] gewag maakt van de omstandigheid dat [B] Groep B.V. is bericht dat werkneemster “gisteren” (kantonrechter: dat is dus 13 oktober 2009) ontslag is aangezegd door [D], hetgeen evenmin het geval is geweest. Dit duidt er niet op dat [V] zijn door hem in die e-mail geventileerde informatie rechtsreeks dan wel via [D] van werkneemster heeft gekregen.
Ook de omstandigheid dat werkneemster gedurende de loop van de investeringsbesprekingen contact heeft gehad met [V] en [D] is in het licht van de door haar gegeven verklaring daarvoor van te weinig betekenis om daaraan de conclusie te kunnen verbinden dat zij vertrouwelijke bedrijfsinformatie heeft verschaft aan [B] Groep B.V.
Wat betreft de contacten tussen werkneemster en [V] heeft werkneemster betoogd dat zij door [D] is verzocht om informatie aan [V] te leveren. Volgens haar had [V] een lijst van op te vragen stukken in het kader van de due diligence gemaakt. Een onderdeel van die vragen ging volgens haar over arbeidscontracten etc., hetgeen haar verantwoordelijkheid was. Naar zij heeft betoogd, heeft zij daarover een aantal malen telefonisch contact gehad met [V], terwijl zij met hem en [B] daarover ook een bespreking heeft gevoerd op 29 juli 2009 in het Mercure-hotel in Zwolle. De kantonrechter heeft geen redenen om te twijfelen aan dit betoog, met name ook nu [V] dit betoog gaaf bevestigt in de door werkneemster overgelegde (door werkgeefster verder onweersproken gebleven) verklaring van zijn hand (productie 14 van werkneemster) en ook [B] dit bevestigt in zijn e-mail van 20 januari 2010 (productie 17 van werkneemster). Zo schrijft [B]: “NN heeft medewerking verleend aan [B] om een boekenonderzoek te laten uitvoeren. Een groot deel van mijn vakantie en die van onze controller [J], hebben wij daar tijd aan besteed. Daar hoorde ook bij informatie over pensioenen, ICT etc. Dit gesprek met jou heeft volgens mij op 27 juli 2009 plaatsgevonden. Daar is niets illegaals aan. Dus wat de heer [D] verklaart is niet terzake doende. Ikzelf ben, conform de afspraak, niet bij de onderhandelingen die later plaatsvonden, betrokken geweest. Het bedrijf NN heeft, volgens mij is dat ook beschreven, volledige medewerking gegeven aan het boekenonderzoek. Dat wist [D].” Voor de juistheid van het betoog van werkneemster zijn voorts ook aanknopingspunten te vinden in de overgelegde schriftelijke verklaring van [D] (productie 12 van werkneemster). De door werkgeefster geproduceerde verklaring van [D] (haar productie 36) legt hiertegenover onvoldoende gewicht in de schaal. Bovendien verklaart hij ook niet, althans niet specifiek, dat hij werkneemster niet heeft verzocht om bepaalde vragen van [V] te beantwoorden. Dat hem de bijeenkomst van 29 juli 2009 niet bekend is, is verder niet relevant, mede ook niet nu werkneemster heeft verklaard dat de betreffende bijeenkomst in opdracht van [B] is geïnitieerd. Ook de door werkgeefster overgelegde telefoonlijst, voor zover het de twee daarop prijkende telefoongesprekken in juli 2009 tussen werkneemster en [V] betreft, is tegen de achtergrond van het vorenstaande van geen betekenis.
Dat werkneemster bedrijfsinformatie aangaande NN Bouwgroep heeft verschaft aan [V] staat dus vast, maar niet dat het vertrouwelijke informatie was in die zin dat deze niet bij [B] Groep B.V. terecht mocht komen.
Wat betreft de contacten tussen werkneemster en [D] heeft werkneemster betoogd dat zij vanaf 2003 contact is blijven houden met [D] op vriendschappelijke basis. Volgens haar gingen de telefoongesprekken, die blijken uit de door werkgeefster overgelegde telefoonlijst, dan ook over privé aangelegenheden. Volgens werkneemster heeft zij gedurende de loop van het investeringstraject één keer zakelijk contact met [D] gehad en dat betrof haar vraag aan [D] of zij deeltijd-ww NNt aanvragen nu een mogelijke participatie aanstaande was. Ook dit betoog van werkneemster komt de kantonrechter niet onaannemelijk voor, temeer nu dit gaaf wordt bevestigd in de door haar in het geding gebrachte schriftelijke verklaring van [D]. Werkgeefster heeft dan wel aangegeven dat deze verklaring van [D] niet geloofwaardig is, maar bij gebreke van enige toelichting hierop vermag de kantonrechter dit niet in te zien. In het licht van het betoog van werkneemster aangaande haar contacten met [D] is de door werkgeefster overgelegde lijst van tussen werkneemster en [D] gevoerde telefoongesprekken van onvoldoende betekenis. Dit geldt temeer nu daarop slechts de data van door werkneemster met [D] in de maanden juli tot en met oktober 2009 gevoerde gesprekken prijken, terwijl werkneemster heeft betoogd dat zij veel meer telefoongesprekken -ook vóór juli 2009- met het betreffende telefoontoestel -en ook andere telefoontoestellen- met [D] heeft gevoerd. Volgens werkgeefster zijn er in het gehele jaar vóórdat [D] als participant in beeld kwam dan wel geen andere telefoongesprekken tussen [D] en werkneemster met het betreffende toestel gevoerd, maar bij gebreke van overlegging van overzichten van de door werkneemster met de betreffende telefoontoestel gevoerde telefoongesprekken in dat voorafgaande jaar kan daarvan niet zonder meer worden uitgegaan.
Ook op basis van de verder niet geadstrueerde stelling van werkgeefster dat werkneemster op 12 oktober 2009 op kantoor heeft gesproken met [D] en dat zij tijdens de schorsing van de vergadering met hem heeft gebeld, kan niet de conclusie worden getrokken dat zij vertrouwelijke bedrijfsinformatie heeft doorgespeeld. Werkneemster heeft voor die contacten een plausibele, en door werkgeefster bij gelegenheid van de mondelinge behandeling ook niet meer weersproken verklaring gegeven, te weten dat [D] op 12 oktober 2009 aanwezig was voor een bespreking met [B], dat [D] haar toen heeft medegedeeld later die dag nog een bespreking te hebben en dat zij elkaar later die dag mogelijk nog zouden treffen alsmede dat hij later heeft gebeld om door te geven dat die latere bespreking niet doorging. Deze verklaring van werkneemster wordt ook bevestigd door [D] in de overgelegde schriftelijke verklaring van hem.
De e-mail van 1 oktober 2009 van werkneemster aan het Directieteam, waaruit blijkt dat zij contact heeft gezocht met [D] naar aanleiding van de aan haar gedane mededeling dat [B] Groep B.V. was afgehaakt, is voor de beantwoording van de vraag of werkneemster vertrouwelijke bedrijfsinformatie heeft doorgegeven evenmin van betekenis. Niet is immers weersproken en het staat dus vast dat dit haar daadwerkelijk is medegedeeld door het Directieteam. Zij mocht er dan ook vanuit gaan dat [D] met die informatie bekend was. De kantonrechter vermag dan ook niet in te zien, althans niet zonder nadere toelichting, die echter niet gegeven is, dat werkneemster door bij [D] te verifiëren of die mededeling juist was, vertrouwelijke bedrijfsinformatie heeft prijsgegeven.
Nu ook overigens geen stukken in het geding zijn gebracht door werkgeefster waaruit in voldoende mate is op te maken dat werkneemster vertrouwelijke bedrijfsinformatie heeft verschaft aan [B] Groep B.V. en [D] dit bovendien ook weerspreekt in de overgelegde schriftelijke verklaring van zijn hand, komt de kantonrechter tot de conclusie dat voor zover werkgeefster werkneemster het verwijt heeft gemaakt dat zij vertrouwelijke bedrijfsinformatie heeft verschaft aan [B] Groep B.V. dit onvoldoende aannemelijk is geworden. Dit wordt haar naar het oordeel van de kantonrechter dan ook ten onrechte verweten.
Dit laatste geldt overigens ook voor het verwijt van werkgeefster dat [W] reeds kort na de Directieteam-vergadering begin juli 2009 van ex-werknemer [H] vernam dat deze van werkneemster had gehoord dat NN Bouwgroep in gesprek was met [D] over een eventuele overname. Dit is in het licht van de betwisting door werkneemster onvoldoende aannemelijk gemaakt. Als zich dit daadwerkelijk zou hebben voorgedaan, dan zou toch te verwachten zijn geweest dat [W] werkneemster direct op haar handelwijze zou hebben aangesproken. Dat hij dit heeft gedaan, is gesteld noch gebleken. Er is ook geen, het verwijt van werkgeefster bevestigende verklaring van [H] overgelegd. Dat hij in de e-mail van 24 november 2009 (productie 13 van werkneemster) niet ontkent dat hij informatie had gekregen van werkneemster, maakt dit niet anders. Hij stelt slechts, kort gezegd, dat hij niets met de zaak te maken wil hebben. De enkele overlegde verklaring van [W] (productie 35 van werkgeefster) is in het licht van het vorenstaande van te weinig betekenis.

2.6
Werkgeefster heeft werkneemster voorts verweten dat zij tijdens de duur van de investeringsbesprekingen contact heeft gehad met [D] en [V]. Dat werkneemster die contacten heeft gehad, staat vast.
Wat betreft de contacten die er zijn geweest met [V], is de kantonrechter van oordeel dat werkneemster, gelet op hetgeen omtrent die contacten is overwogen in rechtsoverweging 2.5, niets te verwijten valt. De kantonrechter gaat ervan uit dat die contacten er slechts zijn geweest, omdat [B] Groep B.V. in verband met de voorgenomen investering voorzien wenste te worden van specifieke bedrijfsinformatie en werkneemster was opgedragen die te verschaffen.
Wat betreft de contacten, die werkneemster heeft gehad met [D], heeft werkgeefster niet, althans onvoldoende betwist, dat die contacten -behoudens één enkele keer dat het om een vraag van werkneemster met betrekking tot de aanvraag van deeltijd-ww ging- privé aangelegenheden betroffen. De kantonrechter verwijst in dit verband naar hetgeen hij met betrekking tot die contacten heeft overwogen in rechtsoverweging 2.5.
Werkgeefster heeft voorts aangevoerd dat zij, althans de leden van het Directieteam en de externe adviseur [D], gedurende het traject van de investeringsbesprekingen werkneemster hebben verboden contacten te onderhouden met [D]. Wat daar verder ook van zij -werkneemster heeft dit betwist-, uit de e-mail van [B] van 2 oktober 2009, waarop werkgeefster zich in dit verband heeft beroepen, alsmede uit de ter adstructie overgelegde verklaring van [D] (productie 36 van werkgeefster), valt naar het oordeel van de kantonrechter hooguit af te leiden dat het haar verboden was zakelijke aangelegenheden met [D] te bespreken. Ook de verwijzing in dit verband door werkgeefster naar het door [A] opgemaakte verslag van de door hem gemaakte reconstructie van feiten en e-mails, is van te weinig betekenis. In dat verslag staat weliswaar dat [B] werkneemster op 2 oktober 2009 in een gesprek heeft aangegeven dat het contact met [D] onverstandig en ongepast is en voorts dat de directieleden op 1 oktober 2009 werkneemster hebben aangegeven dat zij geen contact NNt hebben met [D], maar hoe [A] aan die informatie komt, blijkt niet uit dat verslag en ook overigens niet. De juistheid van die informatie is dus niet verifieerbaar, reden waarom aan dat verslag door de kantonrechter geen gewicht kan worden toegekend. Dat het verslag is ondertekend door de leden van het Directieteam maakt dit niet anders. Ook overigens zijn in de door werkgeefster overgelegde stukken geen voldoende aanwijzingen te vinden dat het werkneemster verboden was om privé aangelegenheden met [D] te bespreken. Zelfs in het verslag van de bespreking van 30 oktober 2009 (productie 27 van werkgeefster), waar een dergelijk verbod, gelet op hetgeen volgens dat verslag toen besproken is, toch ongetwijfeld aan de orde gekomen zou moeten zijn, wordt daar niet van gerept. Bovendien heeft naar het oordeel van de kantonrechter te gelden dat, ook al zou werkneemster zijn opgedragen elk contact met [D] uit de weg te gaan, zij zich, voor zover het privé aangelegenheden betrof, daar niet aan hoefde te houden. Als een werkgever bekend is dat een van haar werknemers privé contacten onderhoudt met een potentiële investeerder en zij wenst te voorkomen dat de investeringsbesprekingen daardoor vertroebeld kunnen raken, dan dient zij andere maatregelen te nemen, bijvoorbeeld door die werknemer niet langer te informeren omtrent de inhoud en voortgang van de investeringsbesprekingen.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan werkneemster hooguit worden tegengeworpen dat zij er niet verstandig aan gedaan heeft om tijdens de duur van de investeringsbesprekingen privé zaken met [D] te bespreken, maar dit kan geen grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst vormen.
Kortom, ook de door werkgeefster aan werkneemster gemaakte verwijten dat zij op cruciale momenten tijdens de duur van de investeringsbesprekingen contacten heeft gehad met [V] en [D], en dat zij daarmee bovendien in strijd heeft gehandeld met het haar opgelegde verbod om contact te hebben met [D], houden naar het oordeel van de kantonrechter geen stand.

2.7
Ten aanzien van het door werkgeefster aan werkneemster gemaakte verwijt aangaande haar, kort gezegd, onheuse wijze van communiceren, dient voorop te worden gesteld dat werkgeefster daarbij slechts doelt op de inhoud van haar e-mails en brieven. Dat werkneemster haar collega’s binnen de NN Bouwgroep ook anderszins -in haar houding en gedrag op de werkvloer- onheus heeft bejegend, is gesteld noch gebleken.
Wat betreft de door werkneemster in de maanden januari en februari 2009 verstuurde e-mails en brieven met betrekking tot het tussen haar en de voorzitter van de SAMH gerezen dispuut aangaande de certificaten (haar e-mails van 21 en 22 januari 2009, haar brief aan het bestuur van de SAMH van 12 februari 2009 en haar e-mail van 19 februari 2009) moet enerzijds aan werkgeefster worden toegegeven dat de inhoud en toonzetting daarvan te wensen overlaat, maar anderzijds kunnen die negatieve inhoud en toonzetting niet los worden gezien van de context van het tussen de voorzitter van de SAMH en werkneemster bestaand hebbende dispuut. Zo is niet, althans onvoldoende betwist, dat de voorzitter van de SAMH zijn bevoegdheden te buiten ging en zich begaf op het werkterrein waarop bij uitsluiting werkneemster bevoegd was; dit door een medewerker van werkneemster op te dragen om beloningsbeleid-plannen uit te werken en deze rechtstreeks te laten rapporteren aan de SAMH, terwijl werkneemster de voorzitter bovendien juist had geïnformeerd dat er binnen de Ondernemingsraad en het Directieteam geen steun bestond voor dergelijke plannen. Dat werkneemster door deze handelwijze van de voorzitter in haar wiek geschoten was en dat zij zich in haar e-mails en brieven aan hem vervolgens negatief en polariserend opstelde, is dan ook niet geheel onbegrijpelijk. Bovendien staat vast dat de voorzitter van de SAMH in zijn brief van 20 januari 2009 aankondigde de met werkneemster gevoerde correspondentie -waarin ook naar voren komt dat werkneemster vertrouwelijke gesprekken had gevoerd met die voorzitter en een lid van de Raad van Commissarissen over het functioneren van [B]- openbaar te zullen maken bij onder meer [B] en de Raad van Commissarissen. Daarmee zou de bescherming die werkneemster genoot onder de Klokkenluidersregeling teniet worden gedaan. Het laat zich raden dat werkneemster op die aankondiging nogal emotioneel reageerde in haar schrijven van 12 februari 2009 en in haar e-mails van 19 en 21 februari 2009.
Niettemin gaf het naar het oordeel van de kantonrechter geen pas de voorzitter van de SAMH te blijven beschimpen (verwezen wordt naar de e-mails van werkneemster van 30 september 2009) nadat [B] het een en ander laconiek had opgenomen en daarmee voor werkneemster, naar zij zelf heeft betoogd, de kwestie definitief was afgewikkeld. Dit valt werkneemster -ongeacht de door haar gestelde wijze van communicatie in het algemeen binnen NN Bouwgroep- kwalijk te nemen, net zoals de weinig professionele reactie richting [B] in haar e-mail van 1 oktober 2009 en richting [M] in haar brief van 18 oktober 2009. Maar wat hier verder ook van zij, nu ten aanzien van de overige door werkgeefster ter adstructie overgelegde e-mails van werkneemster, hetzij bij gebreke van ook maar enige toelichting hetzij in het licht van de context waarin die e-mails blijkens de door partijen over en weer gegeven toelichtingen zijn geschreven, niet kan worden volgehouden, dat werkneemster onheus heeft gecommuniceerd, kan niet worden gezegd dat werkneemster wat betreft haar wijze van communiceren structureel tekort is geschoten. Dit in aanmerking nemende, en nu bovendien niet is gebleken dat werkneemster expliciet is aangesproken op haar communicatiewijze -dat [B] tegenover [A] heeft verklaard dat hij wel eens informeel een opmerking heeft gemaakt jegens werkneemster over haar ietwat emotionele manier van corresponderen met de SAMH (productie 28 van werkgeefster), maakt dit niet anders-, laat staan dat is gesteld en gebleken dat zij terzake is gewaarschuwd en in de gelegenheid is gesteld zich hierin te verbeteren, kan de haar verweten wijze van communiceren een verzoek tot ontbinding van der partijen arbeidsovereenkomst niet rechtvaardigen.

2.8
Gelet op hetgeen is overwogen in de rechtsoverwegingen 2.5 tot en met 2.7 moet de kantonrechter concluderen dat werkneemster hooguit kan worden tegengeworpen dat het niet verstandig is geweest om tijdens het traject van de investeringsbesprekingen privé kwesties met [D] te bespreken en voorts dat zij niet steeds heeft gecommuniceerd op een wijze zoals dat van haar in haar hoedanigheid van directeur en als toezichthouder op de naleving van de NN-code verwacht mocht worden, maar dat deze omstandigheden een ontbinding van de arbeidsovereenkomst in dit geval niet kunnen rechtvaardigen, laat staan een ontbinding gegrond op een dringende reden, zoals werkgeefster heeft bepleit.
Dit in aanmerking nemende, concludeert de kantonrechter dat de thans bestaande situatie, waarin van een terugkeer van werkneemster bij werkgeefster, met name gezien de zware verwijten die werkgeefster richting werkneemster heeft gemaakt, geen sprake meer kan zijn, in belangrijke mate door werkgeefster is gecreëerd.
De kantonrechter acht het dan ook billijk om aan werkneemster ten laste van werkgeefster een conform de kantonrechtersformule berekende vergoeding toe te kennen waarbij de correctie factor op 1,4 wordt bepaald. Dit brengt met zich dat werkneemster een vergoeding van (afgerond) € 375.080,00 bruto toekomt.
Het door werkgeefster bij gelegenheid van de mondelinge behandeling nog gevoerde, en door werkneemster betwiste, betoog dat haar onderneming nog steeds in zwaar weer verkeert, dat er op korte termijn een behoorlijk aantal ontslagen zullen vallen, en dat een hoge vergoeding (ook) daarom niet op zijn plaats is, kan haar niet baten.
Dat werkgeefster geen hoge vergoeding kan betalen heeft zij (volstrekt) onvoldoende onderbouwd. Zo had van haar redelijkerwijze verwacht mogen worden dat zij jaarstukken in de vorm van balansen en winst- en verliesrekeningen van de laatste boekjaren, vergezeld van behoorlijke toelichtingen, zou hebben overgelegd. Ook zou van werkgeefster verwacht hebben mogen worden dat zij inzicht zou hebben gegeven in de prognoses voor de komende maanden. Een en ander heeft zij echter nagelaten. Zij heeft slechts overgelegd één pagina van de geconsolideerde winst-en verliesrekening 2008 (haar productie 31). Daarop staat weliswaar een negatief resultaat na belastingen vermeld, maar in het licht van het door werkneemster daartegen gevoerde betoog -welk betoog zij heeft geadstrueerd met een schriftelijke verklaring van [B] (haar productie 17) en waarop werkgeefster bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in het geheel niet meer ingegaan is- dat, kort samengevat, in 2007 door NN Bouwgroep nog een aanzienlijk positief resultaat werd behaald, dat het verlies in 2008 met name veroorzaakt wordt door het treffen van substantiële voorzieningen (zonder welke voorzieningen NN Bouwgroep het boekjaar 2008 positief zou hebben afgesloten) en dat de verwachting bestaat dat over het boekjaar 2009 opnieuw een positief resultaat zal worden behaald, legt de betreffende productie van werkgeefster geen gewicht in de schaal.

2.9
Nu aan werkneemster een vergoeding zal worden toegekend, zullen partijen in de gelegenheid worden gesteld hun respectieve ontbindingsverzoeken in te trekken.

2.10
Er worden termen aanwezig geacht werkgeefster in de proceskosten te veroordelen, behoudens in het geval dat beide partijen hun respectieve verzoeken hebben ingetrokken.

De beslissing

De kantonrechter:

– stelt partijen in kennis van zijn voornemen de tussen hen bestaande
arbeidsovereenkomst te ontbinden per 23 februari 2010 onder toekenning
aan werkneemster ten laste van werkgeefster van een vergoeding van
€ 375.080,00 bruto;

–  stelt partijen in de gelegenheid hun verzoek in te trekken:
werkgeefster uiterlijk op 12 februari 2010 door middel van een schriftelijke verklaring ter griffie van de sector kanton, onder onverwijlde mededeling daarvan aan de wederpartij,
en, indien werkgeefster het verzoek intrekt zodat het tegenverzoek van werkneemster aan deze beslissing ten grondslag ligt:
werkneemster uiterlijk op 22 februari 2010 door middel van een schriftelijke verklaring ter griffie van de sector kanton, onder onverwijlde mededeling daarvan aan werkgeefster;

voor het geval werkgeefster haar verzoek niet intrekt:

–  ontbindt -op verzoek van werkgeefster- de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst en bepaalt dat deze eindigt op 23 februari 2010 onder toekenning aan werkneemster ten laste van werkgeefster van een vergoeding van € 375.080,00 bruto en veroordeelt werkgeefster tot betaling van dat bedrag aan werkneemster tegen bewijs van kwijting;

–  veroordeelt werkgeefster in de proceskosten. Deze kosten worden tot op heden aan de zijde van werkneemster gevallen, begroot op € 400,00;

–  wijst af wat meer of anders is verzocht;

voor het geval werkgeefster haar verzoek intrekt:

–  ontbindt -op verzoek van werkneemster- de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst en bepaalt dat deze eindigt op 23 februari 2010 onder toekenning aan werkneemster ten laste van werkgeefster van een vergoeding van € 375.080,00 bruto en veroordeelt werkgeefster tot betaling van dat bedrag aan werkneemster tegen bewijs van kwijting;

–  veroordeelt werkgeefster in de proceskosten. Deze kosten worden tot op heden aan de zijde van werkneemster gevallen, begroot op € 400,00;

–  wijst af wat meer of anders is verzocht;

voor het geval ook werkneemster haar verzoek intrekt:

–  compenseert in dat geval de kosten van het geding in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
(bron: www.rechtspraak.nl)
Hebt u betreffende een ontbinding arbeidsovereenkomst vragen of behoefte aan direct advies of rechtsbijstand, kunt u altijd direct en kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Dit gaat snel en u krijgt direct een van onze arbeidsrecht advocaten aan de telefoon. Bel ons nu op 030 252 35 20 – of tot 22.00 uur tegen lokaal tarief – op 030 252 35 20. Daarvoor brengen wij u vanzelfsprekend geen kosten in rekening. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.