Ontbinding arbeidsovereenkomst – verzoek afgewezen

Deze zaak draait om het volgende.

Werknemer, geboren op 2 juni 1955 en mitsdien thans 55 jaar, is op 1 augustus 2004 in dienst getreden als docent natuur- en scheikunde aan de onder de Werkgever ressorterende [X], tegen een salaris van € 4.224,00 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag en 6,3% eindejaarsuitkering. De Werkgever is in 2008 bekend geworden met het feit dat Werknemer, ontuchtige handelingen heeft gepleegd met een minderjarige leerlinge van het Penta College, de school waar hij voorheen als docent werkzaam was; Werknemer heeft van meet af aan erkend dat hij aan deze feiten schuldig was; de Werkgever heeft Werknemer toen onverkort in zijn functie gehandhaafd. Bij vonnis van 1 februari 2010 van de rechtbank Rotterdam is Werknemer veroordeeld tot drie maanden voorwaardelijke gevangenisstraf, een taakstraf van veertig uren en een behandeling door de reclassering wegens een ingeschat gemiddeld recidiverisic. De Werkgever heeft Werknemer per 1 februari 2010 geschorst; Werknemer heeft tegen voornoemd vonnis hoger beroep ingesteld.

De Werkgever heeft aan haar verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst , samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. De Werkgever is van mening dat zij Werknemer, gezien zijn strafrechterlijke veroordeling, niet kan handhaven, het vertrouwen is verloren.

De kantonrechter wijst het verzoek af en overweegt als volgt. De Werkgever heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd gewichtige redenen, bestaande uit veranderingen in de omstandigheden als bedoeld in artikel 7:685 BW. Deze veranderingen in de omstandigheden zijn volgens haar gelegen in het verlies van vertrouwen in Werknemer, maar ook in het dreigend verlies van vertrouwen in [X] indien Werknemer zou worden gehandhaafd. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is hiervan naar het oordeel van de kantonrechter niet gebleken. De door de Werkgever gestelde verandering van omstandigheden bestaat uit de veroordeling van Werknemer door de strafrechter voor feiten die hij tien jaar eerder heeft begaan, tengevolge waarvan de Werkgever het vertrouwen in Werknemer zou hebben verloren. De kantonrechter kan de Werkgever hier niet in volgen. Immers toen de feiten in 2008 bekend werden heeft Werknemer deze zonder enig voorbehoud als juist erkend. De Werkgever noch leerlingen, ouders of collega’s van [X] hebben hierin een bezwaar gezien om Werknemer op de oude voet als docent verder te laten functioneren. De Werkgever heeft, zoals Werknemer ook zelf aanvoert, toen niet alleen het – op zichzelf moedige – besluit genomen om Werknemer in zijn functie te handhaven, maar ook besloten om hem op alle mogelijke manieren te ondersteunen. De strafrechtelijke veroordeling terzake van deze aan alle betrokkenen bekende, door Werknemer erkende feiten, verandert op zich zelf niets aan de feiten noch aan de ernst van die feiten. Derhalve valt niet in te zien waarom het vertrouwen in Werknemer nu zou zijn verloren, indien dit in 2008, na het bekend worden van de feiten, niet het geval was. De Werkgever heeft haar stelling dat het personeel en ouders hebben aangedrongen op ontslag van Werknemer op geen enkele wijze onderbouwd. Voorts is niet gebleken dat er klachten zijn (geweest) jegens Werknemer. Uit de bij het verweerschrift overgelegde stukken blijkt juist dat Werknemer de steun en het vertrouwen geniet van ouders, leerlingen en collega’s. Uit de overgelegde stukken kan de kantonrechter evenmin afleiden dat er sprake zou zijn van recidivegevaar, zoals door de Werkgever wordt gesteld. Het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal worden afgewezen, nu niet is gebleken van de door de Werkgever aan het verzoek ten grondslag gelegde veranderingen in de omstandigheden als bedoeld in artikel 7:685 BW.

Mocht u omtrent een ontbinding arbeidsovereenkomst vragen hebben dan wel behoefte hebben aan direct advies of bijstand, kunt u altijd kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Telefonisch contact gaat snel en u spreekt direct een van onze ontslag en arbeidsrecht advocaten. Bel ons nu op 030 252 35 20. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
team kanton Bergen op Zoom

zaak/rolnr.: 595483 AZ VERZ 10-97

beschikking d.d. 2 juni 2010

inzake

de Werkgever,
gevestigd te Schiedam,
verzoekende partij, hierna te noemen ‘de Werkgever’,
gemachtigde: mr. X, advocaat.

tegen:

Werknemer,
wonende te [adres],
verwerende partij, hierna te noemen ‘Werknemer’,
gemachtigde: mr. Y, advocaat

1. Het verloop van het geding

1.1 De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. het op 8 april 2010 ter griffie ontvangen verzoekschrift;
b. het daarop ontvangen verweerschrift, met producties;
c. de op 11 mei 2010 nagezonden producties van de Werkgever;
d. de aantekeningen van de griffier met betrekking tot de mondelinge behandeling ter zitting van 12 mei 2010 met bijbehorend audiëntieblad, alsmede de door gemachtigden van partijen ter zitting overgelegde pleitnotities.

2. Het geschil

2.1 De Werkgever verzoekt de arbeidsovereenkomst tussen haar en Werknemer te ontbinden per 1 mei 2010, althans zo vroeg mogelijk, op grond van gewichtige redenen, bestaande uit veranderingen in de omstandigheden als bedoeld in artikel 7:685 BW, met compensatie van de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

2.2 Werknemer verzoekt primair om het ontbindingsverzoek af te wijzen, subsidiair bij toewijzing van het verzoek aan Werknemer ten laste van de Werkgever een vergoeding van € 61.585,92 toe te kennen, berekend op basis van de kantonrechtersformule met toepassing van een correctiefactor 1,5, dan wel een in goede justitie te bepalen vergoeding.

3. De beoordeling

3.1 Tussen partijen staan de navolgende feiten in rechte vast:
a. Werknemer, geboren op 2 juni 1955 en mitsdien thans 55 jaar, is op 1 augustus 2004 in dienst getreden als docent natuur- en scheikunde aan de onder de Werkgever ressorterende [X], tegen een salaris van € 4.224,00 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag en 6,3% eindejaarsuitkering;
b. De Werkgever is in 2008 bekend geworden met het feit dat Werknemer, ontuchtige handelingen heeft gepleegd met een minderjarige leerlinge van het College, de school waar hij voorheen als docent werkzaam was; Werknemer heeft van meet af aan erkend dat hij aan deze feiten schuldig was; de Werkgever heeft Werknemer toen onverkort in zijn functie gehandhaafd;
c. Bij vonnis van 1 februari 2010 van de rechtbank Rotterdam is Werknemer veroordeeld tot drie maanden voorwaardelijke gevangenisstraf, een taakstraf van veertig uren en een behandeling door de reclassering wegens een ingeschat gemiddeld recidiverisico;
d. De Werkgever heeft Werknemer per 1 februari 2010 geschorst;
e. Werknemer heeft tegen voornoemd vonnis hoger beroep ingesteld.

3.2 De Werkgever heeft aan haar verzoek, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. De Werkgever is van mening dat zij Werknemer, gezien zijn strafrechterlijke veroordeling, niet kan handhaven. De Werkgever heeft namelijk de verantwoordelijkheid voor een onderwijsorganisatie, waaraan leerlingen door hun ouders en/of verzorgers zijn toevertrouwd. Nu bij Werknemer recidivegevaar is vastgesteld en behandeling door de reclassering is aanbevolen, rust op de Werkgever een beschermingsplicht. Het langer handhaven van Werknemer brengt niet alleen risico’s voor leerlingen met zich mee, het draagt ook niet bij aan het vertrouwen in de school. Dit leidt niet alleen tot reputatieschade, maar ook tot afname van leerlingen en daarmee van werkgelegenheid. De Werkgever wist bij de aanname van Werknemer in augustus 2004 niet wat zich op de vorige school had afgespeeld; pas in 2008 is zij bekend geworden met de feiten. De Werkgever heeft niet in de situatie berust, maar uit respect voor Werknemer heeft zij hem gehandhaafd tot het moment waarop hij strafrechterlijk werd veroordeeld. Zij heeft zich hiermee als een goed werkgeefster willen betonen. Op 19 maart 2009 is met Werknemer een gesprek gevoerd, waarin concreet is afgesproken dat ontslag zou volgen bij een veroordeling. De Wet op het Voortgezet Onderwijs stelt voorts aan de benoembaarheid/tewerkstelling van een docent de eis van een verklaring omtrent het gedrag. De huidige situatie van en rond Werknemer staat hiermee op gespannen voet. Personeel, ouders bij monde van de ouderraad en het bestuur van de Werkgever hebben op ontslag aangedrongen. Werknemer werkt niet meer sinds 1 februari 2010, maar heeft zijn non-activiteit ook niet echt aangevochten. Hij heeft zijn advocaat vanaf 17 februari 2010 schikkingsvoorstellen laten doen, welke voor de Werkgever onaanvaardbaar waren. De veroordeling is weliswaar nog niet onherroepelijk, maar gezien de bekentenis van Werknemer valt in hoger beroep geen vrijspraak te verwachten. Daarnaast is de vertrouwensrelatie tussen [X] en Werknemer zodanig geschaad, dat alleen al daarom ontbinding moet volgen. Het feit dat geen beroepsverbod door de strafrechter is uitgesproken, maakt dit niet anders en vormt geen conditio sine qua non voor ontbinding. Bij een belangenafweging komt de Werkgever tot de conclusie dat zij een maatschappelijk belang dient dat groter is dan het individuele belang van Werknemer. Het ontbindingsverzoek houdt voorts geen verband met een opzegverbod. De ziekte van Werknemer, zo al aanwezig, hetgeen nog niet is vastgesteld, is in feite situatief. Gezien het vorengaande acht de Werkgever toekenning van een vergoeding niet aan de orde.
3.3 Werknemer voert samengevat het volgende aan. De Werkgever heeft ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzocht wegens een verandering van omstandigheden. Zij heeft haar verzoek gebaseerd op de veronderstelling dat ouders en/of leerlingen door de strafrechterlijke veroordeling het vertrouwen in Werknemer en/of [X] verliezen. Daarvan is echter geen enkele sprake en de Werkgever heeft dit op geen enkele wijze onderbouwd. Er zijn nimmer klachten van ouders of leerlingen bij de Werkgever binnengekomen en dat zal ook niet gebeuren, aangezien de ouders en de leerlingen al sinds 2008 zijn op de hoogte zijn van de feiten. Werknemer geniet juist het volste vertrouwen van ouders en leerlingen, zo blijkt onder meer uit de petitie waar leerlingen het initiatief toe hebben genomen. De feiten dateren voorts van tien jaar geleden en Werknemer is sindsdien van onbesproken gedrag. Hij heeft zich al zevenentwintig jaar bewezen als een goede docent. Toen de Werkgever bekend werd met de feiten in 2008, was dit voor haar geen aanleiding om maatregelen te nemen. Niet alleen is aan Werknemer geen enkele beperking in de uitoefening van zijn werk opgelegd, [X] heeft hem ook gesteund door lovende verklaringen af te leggen in de strafzaak. Alleen al hierom zou het ontbindingsverzoek afgewezen moeten worden. Daar komt bij dat de strafrechterlijke veroordeling nog niet onherroepelijk is. Momenteel is er nog een hoger beroep aanhangig. Volgens vaste jurisprudentie zou in ieder geval afgewacht moeten worden wat de inhoud is van een onherroepelijk geworden strafuitspraak. Voorts is Werknemer genoeg gestraft. Een ontbinding van de arbeidsovereenkomst zou dan ook disproportioneel zijn. Werknemer heeft zich bovendien ziek moeten melden, omdat de zaak hem heeft aangegrepen. De reflexwerking van het opzegverbod brengt met zich mee dat het ontbindingsverzoek dient worden afgewezen. De gevolgen van ontbinding zijn voorts te ingrijpend voor Werknemer. Omdat Werknemer niet meer over een Verklaring Omtrent het Gedrag beschikt, zal het voor hem feitelijk onmogelijk zijn om een nieuwe baan te vinden in het onderwijs. Dit is niet wat de strafrechter heeft gewild: die heeft Werknemer immers geen beroepsverbod willen opleggen. De kansen voor Werknemer op de arbeidsmarkt zijn gering, gezien zijn eenzijdige arbeidsverleden in het onderwijs, zijn leeftijd, de reputatieschade die hij heeft opgelopen en het feit dat hij momenteel ziek is. Werknemer verzoekt primair om afwijzing van het ontbindingsverzoek. Hij wil graag bij [X] in dienst blijven en hij kan rekenen op de steun van leerlingen en ouders. Ook zijn collega’s zien hem graag terugkeren. Voor het geval toch wordt geoordeeld dat een ontbinding aan de orde is, verzoekt Werknemer – met alle omstandigheden rekening houdende – een vergoeding van € 61.585,92 toe te kennen, berekend op basis van de kantonrechtersformule met toepassing van een correctiefactor 1,5.

3.4 Naar het oordeel van de kantonrechter houdt het verzoek van de Werkgever geen verband met een verbod tot opzegging van de arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:685 BW.

3.5 De eerste vraag die ter beoordeling voorligt, is of de arbeidsovereenkomst al dan niet moet worden ontbonden. De Werkgever heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd gewichtige redenen, bestaande uit veranderingen in de omstandigheden als bedoeld in artikel 7:685 BW. Deze veranderingen in de omstandigheden zijn volgens haar gelegen in het verlies van vertrouwen in Werknemer, maar ook in het dreigend verlies van vertrouwen in [X] indien Werknemer zou worden gehandhaafd. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is hiervan naar het oordeel van de kantonrechter niet gebleken. De door de Werkgever gestelde verandering van omstandigheden bestaat uit de veroordeling van Werknemer door de strafrechter voor feiten die hij tien jaar eerder heeft begaan, tengevolge waarvan de Werkgever het vertrouwen in Werknemer zou hebben verloren. De kantonrechter kan de Werkgever hier niet in volgen. Immers toen de feiten in 2008 bekend werden heeft Werknemer deze zonder enig voorbehoud als juist erkend. De Werkgever noch leerlingen, ouders of collega’s van [X] hebben hierin een bezwaar gezien om Werknemer op de oude voet als docent verder te laten functioneren. De Werkgever heeft, zoals Werknemer ook zelf aanvoert, toen niet alleen het – op zichzelf moedige – besluit genomen om Werknemer in zijn functie te handhaven, maar ook besloten om hem op alle mogelijke manieren te ondersteunen. De strafrechtelijke veroordeling terzake van deze aan alle betrokkenen bekende, door Werknemer erkende feiten, verandert op zich zelf niets aan de feiten noch aan de ernst van die feiten. Derhalve valt niet in te zien waarom het vertrouwen in Werknemer nu zou zijn verloren, indien dit in 2008, na het bekend worden van de feiten, niet het geval was. De Werkgever heeft haar stelling dat het personeel en ouders hebben aangedrongen op ontslag van Werknemer op geen enkele wijze onderbouwd. Voorts is niet gebleken dat er klachten zijn (geweest) jegens Werknemer. Uit de bij het verweerschrift overgelegde stukken blijkt juist dat Werknemer de steun en het vertrouwen geniet van ouders, leerlingen en collega’s. Uit de overgelegde stukken kan de kantonrechter evenmin afleiden dat er sprake zou zijn van recidivegevaar, zoals door de Werkgever wordt gesteld. Het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal worden afgewezen, nu niet is gebleken van de door de Werkgever aan het verzoek ten grondslag gelegde veranderingen in de omstandigheden als bedoeld in artikel 7:685 BW.

4. De proceskosten

Nu het onderhavige verzoek wordt afgewezen, zal de Werkgever worden veroordeeld in de kosten van de procedure, aan de zijde van Werknemer gevallen.

5. De beslissing

De kantonrechter:

wijst het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst af;

veroordeelt de Werkgever in de kosten van de procedure, aan de zijde van Werknemer gevallen, tot op heden begroot op € 400,00 aan salaris gemachtigde. (bron: www.rechtspraak.nl)