Ontslag met wederzijds goedvinden – uitleg overeenkomst

Ontslag met wederzijds goedvinden – uitleg overeenkomst. In deze zaak hebben partijen overeenstemming bereikt over de voorwaarden waaronder een ontslag met wederzijds goedvinden zou gaan plaatsvinden. Zij verschillen echter van mening over de uitleg en de betekenis van de toen door hen gemaakte afspraken.

De rechtbank oordeelt dat de afspraken die partijen zonder voorbehoud hebben gemaakt voldoende duidelijk zijn over de verplichtingen over en weer en uitgevoerd te kunnen worden. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de afspraken die partijen in september 2008 hebben gemaakt voldoende duidelijk over de verplichtingen over en weer om uitgevoerd te kunnen worden. Uit de tekst van de draft van [X] blijkt dat partijen zijn overeengekomen dat Werknemer als tegenprestatie voor het vrijwillig neerleggen van het voorzitterschap van de raad van bestuur naast een geldbedrag, en erkenning voor zijn verdiensten voor Werkgever in de afgelopen zeven jaar, ook een nieuw dienstverband zou krijgen als speciaal adviseur bij Werkgever. Partijen zijn het er over eens dat de afspraken over het geldbedrag uitgevoerd konden worden. De rechtbank oordeelt dat ook het nieuwe dienstverband in de draft van [X] voldoende bepaald is. Partijen hebben immers vastgelegd dat Werknemer tegen een bepaald salaris in dienst zou treden bij Werkgever in de functie van speciaal adviseur en dat hij zou worden gedetacheerd bij ABC (“the Dutch Construction of detachering”). Dat partijen niet meteen hebben vastgelegd welke advieswerkzaamheden Werknemer zou gaan verrichten, maakt de overeenkomst niet onuitvoerbaar. Beide partijen hebben gesteld dat hun wil in september 2008 gericht was op het sluiten van een reële nieuwe arbeidsovereenkomst en dat Werknemer als adviseur een reële arbeidsprestatie zou gaan leveren waar tegenover een beloning zou staan. Op dat punt was dus sprake van wilsovereenstemming. Omdat sprake is van definitieve overeenstemming tussen partijen over een minnelijke regeling is Werknemer in beginsel gehouden de overeenkomst na te komen.

De primaire vordering wordt niet toegewezen nu de rechtbank Werknemer niet kan veroordelen om iets te doen wat feitelijk, zonder medewerking van werkgever, die ontbreekt, voor haar onmogelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank is Werkgever in beginsel gehouden de overeenkomst van september 2008 alsnog na te komen. Toch zal de rechtbank de primaire vordering niet toewijzen. De rechtbank kan Werkgever namelijk niet veroordelen om iets te doen wat feitelijk voor haar onmogelijk is. Partijen zijn overeengekomen dat Werknemer per 1 januari 2009 in een specifieke functie bij Werkgever in dienst zou treden en gedetacheerd zou worden in de functie van speciaal adviseur van ABC. Werkgever kan zonder medewerking van ABC, die ontbreekt, niet bewerkstelligen dat Werknemer als speciaal adviseur zinvolle werkzaamheden voor ABC kan verrichten. Daarom zal de rechtbank Werkgever veroordelen tot betaling van de subsidiair gevorderde schadevergoeding.

Tijdens het pleidooi heeft Werknemer de schade als gevolg van het niet nakomen van de septemberovereenkomst begroot. Werkgever heeft deze begroting erkend. De rechtbank neemt de begroting over. Dat betekent dat aan Werknemer kan worden toegewezen € 1.478.175,00 minus € 635.910,00 derhalve € 842.265,00 bruto. De wettelijke verhoging kan niet worden toegewezen omdat deze schadevergoeding niet valt onder het in geld vastgesteld loon als bedoeld in artikel 7:625 BW. De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de dag der dagvaarding, derhalve vanaf 17 februari 2009.

Mocht u op het terrein van een ontslag met wederzijds goedvinden en/of daarbij behorende overeenkomst (beëindigingsovereenkomst) vragen hebben kunt u altijd kosteloos contact opnemen met onze arbeidsrecht / ontslag advocaten. Wij zijn specialist op dit terrein. Bel ons nu op 030 252 35 20. Daarvoor brengen wij u vanzelfsprekend geen kosten in rekening. Eerste telefonisch advies van onze advocaten is kosteloos.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
263237 / HA ZA 09-51722 september 2010
Sector handels- en familierecht

zaaknummer / rolnummer: 263237 / HA ZA 09-517

Vonnis van 22 september 2010

in de zaak van

Werknemer,
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. X,

tegen

de naamloze vennootschap
WERKGEVER HOLDING N.V.,
statutair gevestigd te Utrecht en kantoorhoudende te Hilversum,
gedaagde,
advocaat mr. Y.

Partijen zullen hierna Werknemer en Werkgever genoemd worden.

1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 13 mei 2009,
het proces-verbaal van comparitie van 26 augustus 2009,
de brief van mr. X van 1 september 2009,
de conceptakte overlegging producties van 7 september 2009 die de rechtbank heeft aangetroffen bij de pleidooistukken,
de conclusie van repliek,
de conclusie van dupliek,
de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde pleitnota’s en
producties 72 en 73.

1.2. Tot slot is vonnis bepaald.

2. De feiten

2.1. Werknemer, geboren op [1950], is per 1 augustus 2001 in dienst getreden als directeur bij Werkgever. De raad van commissarissen van Werkgever heeft Werknemer bij besluit van 1 juli 2001 met ingang van 1 augustus 2001 benoemd tot lid van de raad van bestuur, tevens statutair directeur. Werknemer is sinds 2003 voorzitter van de raad van bestuur van Werkgever geweest.

2.2. In de arbeidsovereenkomst die Werkgever en Werknemer op 30 juli 2001 hebben gesloten is in artikel 13 een bepaling opgenomen met betrekking tot de schadeloosstelling die Werknemer toekomt bij einde dienstverband. Artikel 13 lid 2 bepaalt dat bij de vaststelling van de grootte van de schadeloosstelling alle dan relevante omstandigheden zoals leeftijd, diensttijd en kansen op de arbeidsmarkt in aanmerking worden genomen. Voorts is vastgelegd dat de schadeloosstelling zal worden gerelateerd aan hetgeen in de jurisprudentie in vergelijkbare gevallen gebruikelijk is, echter niet minder zal bedragen dan zes maal het bruto maandsalaris.

2.3. Op 1 mei 2005 zijn Werknemer en Werkgever een nieuwe arbeidsovereenkomst (hierna: de arbeidsovereenkomst) met elkaar aangegaan met gewijzigde arbeidsvoorwaarden. De schadeloosstelling waarop Werknemer aanspraak kon maken is op twee punten gewijzigd. In de eerste plaats is de minimale hoogte in artikel 13.2 bepaald op één bruto jaarsalaris. In de tweede plaats is in artikel 13.4 en 13.5 een zogenaamde “change of control” regeling opgenomen. Deze regeling geeft Werknemer naast de in artikel 13.2 opgenomen schadeloosstelling additioneel aanspraak op een supplementaire schadeloosstelling van twee bruto jaarsalarissen, verminderd met het bedrag gelijk aan het aantal maandsalarissen gelegen tussen het tijdstip van de change of control en het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst eindigt. Onder change of control wordt op grond van artikel 13.5 ook verstaan het aantreden van een nieuwe aandeelhouder met een aanmerkelijk belang.

2.4. De Staat der Nederlanden (hierna: de Staat) was meerderheidsaandeelhouder van Werkgever tot 12 oktober 2007. Bij overeenkomst van die datum heeft de Staat de meerderheid van de aandelen overgedragen aan ABC-BNG-Werkgever Holding B.V. ABC-BNG is een houdstervennootschap wier activiteit uitsluitend bestaat uit het houden van het gecombineerde belang van ABC en BNG in Werkgever. BNG behoort toe aan de Staat.

2.5. In de samenwerking tussen ABC als nieuwe (uiteindelijke) meerderheidsaandeelhouder en Werknemer zijn problemen ontstaan. ABC vond Werknemer niet langer de juiste persoon om Werkgever te leiden en heeft daarover overleg gevoerd met de Staat.

2.6. Op 26 augustus 2008 is Werknemer in een gesprek medegedeeld dat de algemene vergadering van aandeelhouders voornemens was hem te ontslaan. Bij brief van dezelfde datum is hij uitgenodigd voor een buitengewone vergadering van aandeelhouders van Werkgever te houden op 25 september 2008. Op de agenda stond het voorstel tot ontslag van Werknemer.

2.7. Bij e-mail van 29 augustus 2008 heeft Werknemer geprotesteerd. Hij heeft betwist dat er gegronde redenen voor ontslag waren.

2.8. ABC en de Staat hebben in samenspraak met de raad van commissarissen
dr. [X] aangewezen om met Werknemer te onderhandelen over een ontslag met wederzijds goedvinden. [X] was op voordracht van de Staat lid van de raad van commissarissen.

2.9. Het standpunt van de Staat in de onderhandelingen was dat bestuurders van staatsdeelnemingen conform de normen van de code Tabaksblat bij vertrek maximaal één jaarsalaris als vergoeding mee konden krijgen. Het standpunt van Werknemer in de onderhandelingen was dat de arbeidsovereenkomst van 1 mei 2005 recht gaf op betaling van een vergoeding op basis van de kantonrechtersformule, doch tenminste één jaar bruto salaris, vermeerderd met de restant periode van de change of control bepaling. Zwaarwegende aspecten voor Werknemer waren verder pensioenschade, het mislopen van vroegpensioen en de inkomensschade die hij zou leiden omdat de Staat per se alleen maar een vergoeding ineens wilde laten zien van één jaarsalaris.

2.10. [X] heeft een voorstel geformuleerd en per e-mail van 4 september 2008 verstuurd aan [Y] (tot 1 oktober 2008 President Directeur van ABC),
[Z] (tot 16 oktober 2008 voorzitter RvC van Werkgever), [A] (Directeur HRM bij Werkgever) en [B] (verantwoordelijk ambtenaar bij het Ministerie van Financiën ter zake het aandeelhouderschap van Werkgever). Het voorstel komt er op neer dat Werknemer per 1 januari 2009 zou aftreden als bestuurder van Werkgever, waarbij hem een ontslagvergoeding betaald zou worden van één jaarsalaris inclusief een gemiddelde korte termijn bonus over de laatste drie jaren. Daarnaast zou Werknemer tot 1 mei 2012, de datum van zijn vroegpensioen, in dienst bij Werkgever blijven tegen een salaris gelijk aan zijn laatstgenoten vaste jaarsalaris onder verrekening van de ontslaguitkering. Gedurende de periode tussen 1 januari 2009 en 1 mei 2012 zou Werknemer bij ABC worden gedetacheerd als speciaal adviseur van ABC. ABC zou de kosten daarvan dragen.

2.11. Het voorstel is verwoord in een bijlage bij de e-mail en luidt als volgt:

‘DRAFT
Summary PK

The letter by the shareholders of 26 August 1008 is withdrawn.
PK resigns as CEO per 01-01-2009; effectively his tasks are handed over immediately an PK is available for assisting a smooth transfer until 01-01-2009.
– The short bonus 2008 and long term bonus 2008 will be decided upon by the Remuneration Committee of the Supervisory Board; in doing so the contractual criteria will be applied in the usual way and fully in accordance with the remuneration policy of the company as approved by the shareholders.
Effective 01-01-2009 PK becomes a special advisor to ABC until 01-05-2012
During the period 01-01-2009 to 01-05-2012 PK stays on the payroll of CXX;
financially CXX will be fully compensated for all costs during this period (the dutch structure of ‘detachering’)
– 01-01-2009 PK will receive a lumpsum for stepping down as CEO which is fully in accordance with the Tabaksblat Code (i.e. 1 year base salary + bonus, where the bonus component is calculated as the average of the short term bonuses of the past 3 years
– As a special advisor PK will receive an annual salary equal to his current base salary minus 12/40 x the lumpsum payment under the Tabaksblat Code
– Ultimately 01-05-2012 ABC will pay the pension premiums for the remaining period from 01-05-2012 to PK’s 65th birthday.
– CXX ([A]) will arrange with the pension fund that PK’s base salary for pension purposes remains at its current level.
– MoF will defend the arrangements in Parlement and in doing so will explicitly mention PK’s merits for the company during the past seven years.

For all calculations the following data will be applied:

Premises
Date in sevice      01-08-2001
Date or birth      [1950]
Base salary      € 330.000,=
Notice period      6 months

Short term bonus (STB)
2005  € 127.050
2006  € 112.200
2007  € 102.300 (average 2005-2007: € 113.850)

Long term bonus (LTB)
2005  € 66.000
2006  € 99.000
2007  € 206.580 (average 2005-2007: € 123.860)

Therefore, to be received by PK (gross of taxes):
base salary remaining months of 2008
short term bonus 2008 and long term bonus 2008
effective 01-01-2009: 330.000 (1 year base salary) + 113.850 (average short term bonus) = 443.850
as of 01-01-2009: a monthly salary of 16.403,74 during 40 months (until 01-05-2012)
(calculation: 330.000/12 – 443.850/40 = 16.403,75)’

2.12. [Y] heeft op 5 september 2008 per e-mail bericht dat hij het voorstel accepteert indien de Staat het voorstel accepteert. [B] heeft op 8 september 2008 aan [X] bericht dat de Minister akkoord is. [X] heeft vervolgens aan [Y], [Z], [C] en [A] bericht dat zowel de Minister als Werknemer akkoord zijn en dat de volgende stap de uitwerking van de overeenkomst in een schriftelijk contract zou zijn. [X] heeft voorgesteld mr. Y als onafhankelijk advocaat namens Werkgever en mr. X namens Werknemer hierover te laten onderhandelen.

2.13. Werkgever heeft de bijzondere aandeelhoudersvergadering van 25 september 2008 bij e-mail van 15 september 2008 aan Werknemer afgezegd vanwege het met hem bereikte akkoord. Werknemer heeft bij e-mail van 16 september 2008 bevestigd dat de overeenstemming inderdaad vastligt in de draft van [X].

2.14. Op voorstel van [X] hebben mr. Y en mr. X de eerste concepten gemaakt voor de uitwerking van de septemberovereenkomst. Werkgever heeft deze concepten omstreeks 24 september 2008 door mr. Y laten toesturen aan de advocaten van de Staat en ABC. Het betreft:
een vaststellingsovereenkomst tussen Werkgever en Werknemer,
een arbeidsovereenkomst tussen Werkgever en Werknemer,
een detacheringsovereenkomst tussen Werkgever en ABC-BNG Holding B.V. en Werknemer,
een aanvullende overeenkomst tussen Werkgever en ABC-BNG Holding BV.
Deze concepten zijn overgelegd als productie 29 bij dagvaarding.

2.15. [X] heeft op 8 oktober 2008 aan mrs. Y en X bericht dat het overleg tussen de aandeelhouders is vastgelopen op de houding van de Staat, dat de Staat een eenmalige vergoeding van € 700.000,- heeft geboden, maar dat voor de overige partijen duidelijk was dat in dit voorstel geen basis voor een regeling gevonden zou kunnen worden.

2.16. ABC heeft op of omstreeks 8 oktober 2008 voorgesteld het bedrag dat gemoeid is met de adviseursovereenkomst ineens te betalen aan Werknemer. ABC heeft dit bedrag berekend op € 1.118.050,- bruto.

2.17. Werkgever heeft op 9 oktober 2008 een e-mail verstuurd aan mr. X waaruit blijkt dat Werkgever nog steeds wilde meewerken aan de uitwerking van de afspraken van september 2008. Werkgever heeft vervolgens de vaststellingsovereenkomst ondertekend en een bonusbrief opgesteld. De betreffende documenten zijn op 10 oktober 2008 aan Werknemer toegezonden.

2.18. De bonusbrief is ondertekend door de voorzitter van de raad van commissarissen. De korte termijn bonus 2008 is vastgesteld op € 100.000,- bruto. De lange termijn bonus 2006-2008 is vastgesteld op € 292.017,- bruto.

2.19. Op 10 oktober 2008 heeft [X] bericht dat hij met onmiddellijke ingang ontslag neemt als lid van de raad van commissarissen van Werkgever. De directe aanleiding vormde de weigering van ABC om mee te werken aan de uitwerking van de volgens [X] twee belangrijkste elementen van het septemberakkoord, te weten ‘a consultancy agreement and no lump sum payment’.

2.20. Daarna is op initiatief van [D], lid van de raad van bestuur van Werkgever, nog door partijen gesproken over een nieuwe uitwerking van de septemberovereenkomst. Dat heeft niet tot overeenstemming geleid.

2.21. Op 10 november 2008 heeft Werkgever Werknemer opgeroepen voor een nieuwe buitengewone vergadering van aandeelhouders (bava) op 27 november 2008. Op de agenda stond het voornemen tot ontslag van Werknemer. Voor wat betreft de gronden voor het voorstel werd verwezen naar de brief van 26 augustus 2008. Tijdens de bava is ondanks verweer van Werknemer besloten hem met onmiddellijke ingang te ontslaan als statutair directeur en als werknemer onder betaling van een bedrag van € 165.000,- bruto vanwege de niet genoten opzegtermijn van zes maanden.

2.22. Werkgever heeft na de datum van ontslag aan Werknemer betaald:
€ 443.850,00 bruto als ontslagvergoeding op grond van de door haar ondertekende vaststellingsovereenkomst,
€ 165.000,00 bruto als vergoeding voor de niet genoten opzegtermijn van zes maanden,
€ 27.060,00 bruto als vergoeding voor niet genoten pensioenpremies.

2.23. Bij brief van 29 april 2009 heeft de nieuwe voorzitter van de raad van commissarissen aan Werknemer bericht dat de korte termijn bonus over 2008 nihil bedraagt en dat de lange termijn bonus over de periode 2005-2008 € 78.650,00 bruto bedraagt. Laatstgenoemd bedrag is in mei 2009 betaald.

3. Het geschil

3.1. Werknemer vordert – samengevat – na wijziging van eis:
een verklaring voor recht dat er een rechtsgeldige overeenkomst tot stand is gekomen op 8 september 2008 die is omschreven in paragraaf 1.2 van de dagvaarding (punt 2.11. van dit vonnis),
Werkgever te veroordelen
I
primair:
uitvoering te geven aan de 5 september overeenkomst en deze onverkort na te komen onder verbeurte van een dwangsom ineens van € 100.000,00 en van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag dat Werkgever in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag dat Werkgever uitvoering geeft aan de 5 september overeenkomst;
subsidiair:
aan Werknemer een bedrag aan schadevergoeding te voldoen ten bedrage van
€ 1.478.175,00 bruto te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente, een en ander onder aftrek van hetgeen aan Werknemer reeds is uitbetaald;
meer subsidair:
aan Werknemer een bedrag te voldoen van € 1.813.655,80 bruto op grond van de artikelen 13.1, 13.2 en 13.4 van de arbeidsovereenkomst, te vermeerderen met wettelijke verhoging en wettelijke rente, onder aftrek van hetgeen reeds aan Werknemer is uitbetaald;
II
aan Werknemer een bedrag te voldoen in verband met de uitbetaling van de lange en korte termijn bonus 2006-2008 van € 313.367,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente,
III
aan Werknemer te voldoen de buitengerechtelijke kosten van € 74.728,93 voor zover deze kosten nog niet zijn voldaan, vermeerderd met wettelijke rente,
IV
aan Werknemer te voldoen de kosten van dit geding.

3.2. Werkgever voert verweer.

3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling

4.1. Partijen zijn het er over eens dat zij in september 2008 overeenstemming hebben bereikt over de voorwaarden waaronder een ontslag met wederzijds goedvinden zou gaan plaatsvinden. Die voorwaarden liggen vast in de hiervoor geciteerde draft van [X] bij zijn e-mail van 4 september. Zij verschillen van mening over de uitleg en de betekenis van de toen door hen gemaakt afspraken.

4.2. Volgens Werknemer is in september 2008 een overeenkomst tot stand gekomen die voldoende duidelijk was over de verplichtingen van partijen over en weer en die dus kon worden uitgevoerd. Hij vordert daarom primair nakoming van deze overeenkomst.

4.3. Volgens Werkgever was geen sprake van een partijen bindende overeenkomst die uitgevoerd kon worden, maar van een onderhandelingsakkoord dat nog op wezenlijke punten moest worden uitgewerkt om juridisch bindend te kunnen zijn. Werkgever stelt dat alleen de afspraken omtrent beëindigingsvergoeding en bonus voldoende duidelijk waren om uitgevoerd te kunnen worden. Zij stelt dat nu juist het element van ‘special advisor to ABC’ wel nadere uitwerking behoefde en dat bij die uitwerking dit element onuitvoerbaar is gebleken. Als gevolg hiervan hebben partijen volgens Werkgever geen rechtens perfecte overeenstemming bereikt.

4.4. Werkgever stelt dat bij de uitwerking van de septemberovereenkomst is gebleken dat de wil van Werknemer in werkelijkheid niet gericht was op het verrichten van werkzaamheden als adviseur voor ABC. Zij stelt dat dit blijkt uit de door Werknemer bij de uitwerking van het septemberakkoord voorgestelde bepalingen dat:
i) de adviseursovereenkomst niet tussentijds kon worden beëindigd,
ii) dat salarisbetalingen ook zouden plaatsvinden, indien in enige periode ongeacht de oorzaak daarvan geen werkzaamheden zouden worden verricht,
iii) dat Werknemer zou zijn toegestaan naast zijn adviseurswerkzaamheden andere betaalde en onbetaalde werkzaamheden te verrichten, en
iv) dat bij overlijden van Werknemer het nog niet betaalde salaris tot 1 mei 2012 als een lumpsum vordering aan diens erfgenamen zou toekomen.
Hiermee kwam volgens Werkgever vast te staan dat Werknemer een uitgewerkte afspraak voor ogen stond, die alle kenmerken van een bovenmatige beëindigingsvergoeding had. Daarmee kon de Staat in ieder geval niet akkoord gaan, omdat zij op generlei wijze betrokken wilde zijn bij een oplossing waarbij Werknemer van Werkgever als ontslagvergoeding materieel meer zou ontvangen dan één jaarsalaris. ABC was volgens Werkgever ook tegen een pro forma adviseurschap, mede in verband met strijd met het Franse strafrecht.

4.5. Werknemer betwist dat hij een pro forma adviseurschap voor ogen had en dat hij bij de uitwerking van de septemberovereenkomst voorstellen heeft gedaan die daarop wijzen. Werknemer voert aan dat zijn advocaat in overleg met de advocaat van Werkgever de concepten heeft opgesteld en dat Werkgever toen geen bezwaar heeft gemaakt. Hij erkent dat hij de hiervoor genoemde bepalingen onder i, ii en iii heeft voorgesteld. Dit zijn volgens Werknemer standaardbepalingen die zijn ingegeven door de wens om zeker te stellen dat hij betaald zou worden. Volgens Werknemer waren deze bepalingen nodig omdat in de overeenkomst niet was vastgelegd hoeveel uren hij ging werken. Werknemer stelt verder dat hij bereid was te onderhandelen, maar dat Werkgever, de Staat of ABC nooit enig overleg met hem hebben willen voeren over de inhoudelijke invulling van het adviseurschap. Werknemer ontkent dat hij de bepaling onder iv heeft voorgesteld. In feite komt het volgens Werknemer hier op neer: de Staat wilde – ondanks het door Minister Bos in september gegeven akkoord – later niet meer meewerken aan de uitvoering van de septemberovereenkomst. ABC wilde wel meewerken, maar niet als de Staat niet wilde meewerken. Werkgever kon vervolgens niet meewerken, omdat de achterliggende aandeelhouders niet meer wilden meewerken. Werknemer benadrukt dat partijen in september geen voorbehoud hebben gemaakt en dat zij ook niet zijn overeengekomen dat het akkoord achteraf nog kon worden ingetrokken.

4.6. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de afspraken die partijen in september 2008 hebben gemaakt voldoende duidelijk over de verplichtingen over en weer om uitgevoerd te kunnen worden. Uit de tekst van de draft van [X] blijkt dat partijen zijn overeengekomen dat Werknemer als tegenprestatie voor het vrijwillig neerleggen van het voorzitterschap van de raad van bestuur naast een geldbedrag, en erkenning voor zijn verdiensten voor Werkgever in de afgelopen zeven jaar, ook een nieuw dienstverband zou krijgen als speciaal adviseur bij Werkgever. Partijen zijn het er over eens dat de afspraken over het geldbedrag uitgevoerd konden worden. De rechtbank oordeelt dat ook het nieuwe dienstverband in de draft van [X] voldoende bepaald is. Partijen hebben immers vastgelegd dat Werknemer tegen een bepaald salaris in dienst zou treden bij Werkgever in de functie van speciaal adviseur en dat hij zou worden gedetacheerd bij ABC (“the Dutch Construction of detachering”). Dat partijen niet meteen hebben vastgelegd welke advieswerkzaamheden Werknemer zou gaan verrichten, maakt de overeenkomst niet onuitvoerbaar. Beide partijen hebben gesteld dat hun wil in september 2008 gericht was op het sluiten van een reële nieuwe arbeidsovereenkomst en dat Werknemer als adviseur een reële arbeidsprestatie zou gaan leveren waar tegenover een beloning zou staan. Op dat punt was dus sprake van wilsovereenstemming.

4.7. De rechtbank verwerpt de stelling van Werkgever dat zij uit de voorgestelde bepalingen onder i, ii en iii mocht opmaken dat de wil van Werknemer in werkelijkheid alleen gericht was op een fictief dienstverband. De tekst van deze bepalingen hoeft op zichzelf niet in strijd te zijn met het karakter van een arbeidsovereenkomst. Bovendien heeft Werkgever niet gesteld, en is ook niet gebleken, dat schrapping of wijziging van deze bepalingen voor Werknemer onaanvaardbaar was. Het had op de weg van Werkgever gelegen om te overleggen over de conceptcontracten en de volgens haar onaanvaardbare bepalingen daarin. Zij had zonodig zelf voorstellen kunnen doen voor een in haar visie betere schriftelijke uitwerking. Dat heeft zij niet gedaan. Zij heeft zelfs nooit met Werknemer gesproken over de feitelijke invulling van zijn adviseurschap. Ook de aandeelhouders hebben dat nooit gedaan. Werknemer heeft dit tijdens de comparitie van partijen onweersproken verklaard.

4.8. De rechtbank heeft de bepaling zoals hiervoor vermeld onder iv niet gevonden in de concepten die partijen aan de rechtbank hebben overgelegd (producties 29 en 68). De stelling dat Werknemer deze bepaling heeft voorgesteld moet bij gebreke van voldoende feitelijke onderbouwing dan ook worden verworpen. Overigens geldt ook voor deze bepaling dat niet is gesteld of gebleken dat Werkgever een poging heeft gedaan om met Werknemer tot overeenstemming te komen.

4.9. De Staat en ABC hebben in oktober 2008 voorstellen gedaan om alsnog tot een geheel andere ontslagregeling te komen. De Staat heeft een eenmalige vergoeding van
€ 700.000,00 voorgesteld. ABC heeft een afkoopsom van € 1.118.050,00 voorgesteld. De Staat en ABC hebben in september 2008 echter onvoorwaardelijk ingestemd met de door Werkgever en Werknemer getroffen regeling. Het stond hen niet meer vrij om daarop terug te komen. Dat wordt niet anders doordat de opstelling van de Staat, naar Werkgever stelt, is ingegeven door de wens haar breed gesteunde beleid door te voeren, om bezoldiging van bestuurders van staatsdeelnemingen of ondernemingen die (mede) met publiek geld gefinancierd zijn te beperken tot in de maatschappij aanvaardbare hoogtes.

4.10. Naar het oordeel van de rechtbank is Werkgever in beginsel gehouden de overeenkomst van september 2008 alsnog na te komen. Toch zal de rechtbank de primaire vordering niet toewijzen. De rechtbank kan Werkgever namelijk niet veroordelen om iets te doen wat feitelijk voor haar onmogelijk is. Partijen zijn overeengekomen dat Werknemer per 1 januari 2009 in een specifieke functie bij Werkgever in dienst zou treden en gedetacheerd zou worden in de functie van speciaal adviseur van ABC. Werkgever kan zonder medewerking van ABC, die ontbreekt, niet bewerkstelligen dat Werknemer als speciaal adviseur zinvolle werkzaamheden voor ABC kan verrichten. Daarom zal de rechtbank Werkgever veroordelen tot betaling van de subsidiair gevorderde schadevergoeding.

4.11. Tijdens het pleidooi heeft Werknemer de schade als gevolg van het niet nakomen van de septemberovereenkomst begroot. Werkgever heeft deze begroting erkend. De rechtbank neemt de begroting onder punt 10.7 van de pleitnota over. Dat betekent dat aan Werknemer kan worden toegewezen € 1.478.175,00 minus € 635.910,00 derhalve
€ 842.265,00 bruto. De wettelijke verhoging kan niet worden toegewezen omdat deze schadevergoeding niet valt onder het in geld vastgesteld loon als bedoeld in artikel 7:625 BW. De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de dag der dagvaarding, derhalve vanaf 17 februari 2009.

4.12. Werknemer vordert ook betaling van de bonus die hem bij brief van 10 oktober 2008 is toegekend. Werkgever betwist dat de brief van 10 oktober 2008 een zelfstandige en Werkgever bindende toezegging is. Volgens Werkgever heeft de toenmalige voorzitter van de raad van commissarissen in oktober 2008 de bonus geschat. Op basis van de werkelijke resultaten valt deze volgens Werkgever veel lager uit. Werkgever stelt voorts dat de brief van 10 oktober 2008 niet los kan worden gezien van de poging een minnelijke regeling te treffen. Zij stelt dat Werknemer tegen de achtergrond van zijn arbeidsovereenkomst en het onderhandelingsakkoord van september niet mocht vertrouwen op onvoorwaardelijke toekenning van de in de brief van oktober genoemde bonus, zonder een perfecte overeenstemming tussen partijen over een minnelijke regeling.

4.13. Hiervoor heeft de rechtbank al geoordeeld dat de afspraken die partijen in september 2008 zonder voorbehoud hebben gemaakt, voldoende duidelijk zijn over de verplichtingen over en weer om uitgevoerd te kunnen worden. Er is dus sprake van definitieve overeenstemming tussen partijen over een minnelijke regeling. Dat brengt mee dat het verweer van Werkgever op dit punt niet opgaat. De rechtbank zal Werkgever dus veroordelen tot betaling van € 392.017,00 minus € 78.650,00 derhalve € 313.367,00 bruto. De wettelijke rente kan als gevorderd worden toegewezen vanaf de eerste dag van verzuim. Voor wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 BW is in de omstandigheden van dit geval geen plaats.

4.14. Werknemer vordert verder veroordeling van Werkgever in de werkelijk gemaakt juridische (en fiscale) kosten groot € 74.728,93. Werknemer baseert zijn vordering op artikel 4 van de door Werkgever ondertekende vaststellingsovereenkomst. Daarin staat dat Werkgever aan Werknemer vergoedt de kosten van verleende juridische en fiscale advisering op basis van een rechtstreeks aan Werkgever gerichte gespecificeerde factuur. Volgens Werkgever gold deze afspraak slechts tot het moment dat de overeenstemming finaal was dan wel duidelijk was dat geen overeenstemming zou worden bereikt. Dat laatste was volgens Werkgever eind oktober 2008 het geval.

4.15. Het staat vast dat partijen in september 2008 overeenstemming hebben bereikt over een ontslag met wederzijds goedvinden. In dat kader heeft Werkgever blijkens de door haar ondertekende vaststellingsovereenkomst aan Werknemer toegezegd om de door hem gemaakte kosten voor juridische en fiscale advisering te betalen. Rond 10 november 2008 heeft Werknemer de oproep voor de buitengewone vergadering van aandeelhouders van 27 november 2008 ontvangen. Vanaf dat moment had voor hem duidelijk moeten zijn dat een ontslag met wederzijds goedvinden niet meer zou plaatsvinden. Naar het oordeel van de rechtbank mocht hij er vanaf dat moment dan ook niet meer in redelijkheid op vertrouwen dat Werkgever zijn juridische kosten voor haar rekening zou nemen. Een andere uitleg van de vaststellingsovereenkomst gaat te ver en is in ieder geval in strijd met redelijkheid en billijkheid. Werknemer heeft zijn vordering tot betaling van juridische kosten niet gespecificeerd in de tijd. Hij heeft ook niet gespecificeerd welk bedrag Werkgever reeds heeft betaald, terwijl uit de stukken wel blijkt dat Werkgever op deze post iets heeft betaald. Zijn vordering ter zake van buitengerechtelijke kosten kan daarom niet worden toegewezen.

4.16. In verband met de meer subsidiaire vorderingen zijn partijen uitvoerig ingegaan op de vraag of artikel 13 van de arbeidsovereenkomst, en dan in het bijzonder de change of control clausule in artikel 13.4 rechtsgeldig is. Volgens Werkgever is die clausule nietig omdat zij door de raad van commissarissen en Werknemer in strijd met het door de aandeelhouders vastgestelde bezoldigingsbeleid tot stand is gebracht. Zij verwijst naar artikel 2:135 BW. Volgens Werknemer is deze clausule wel rechtsgeldig tot stand gekomen en wisten de aandeelhouders eind 2008 dat de regeling uit de arbeidsovereenkomst van 2005 bij zijn ontslag zou moeten worden toegepast. De rechtbank komt niet toe aan de beslissing van hetgeen partijen op dit punt verdeeld houdt. Omdat de rechtbank oordeelt dat partijen met de 5 september overeenkomst een bindende ontslagregeling zijn overeengekomen behoeft zij de vraag naar de geldigheid van artikel 13.4 van de arbeidsovereenkomst niet te beantwoorden. Zij kan dus ook in het midden laten of Werknemer op grond van de arbeidsovereenkomst aanspraak zou hebben op een hogere ontslagvergoeding dan op grond van de septemberovereenkomst, hetgeen Werknemer gemotiveerd betoogt en Werkgever gemotiveerd betwist.

4.17. Werkgever zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Werknemer worden begroot op:
– dagvaarding    € 85,98
– vast recht      4.938,00
– salaris advocaat   16.055,00 (5 punten x tarief € 3.211,00)
Totaal    €  21.078,98

5. De beslissing

De rechtbank

5.1. verklaart voor recht dat er een rechtsgeldige overeenkomst tot stand is gekomen in september 2008 die is omschreven in punt 2.11 van dit vonnis,

5.2. veroordeelt Werkgever om aan Werknemer te betalen een bedrag van
– € 842.265,00 bruto vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dat bedrag vanaf 17 februari 2009 tot de dag van volledige betaling,
€ 313.367,00 bruto vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dat bedrag vanaf de eerste datum van verzuim tot de dag van volledige betaling,

5.3. veroordeelt Werkgever in de proceskosten, aan de zijde van Werknemer tot op heden begroot op € 21.078,98,

5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
(bron: www.rechtspraak.nl)