Ontslag op staande voet – kort geding – belediging werkgever

Kort geding; arbeidsrecht, ontslag op staande voet.

Levert het uitmaken van werkgever voor “racist” een dringende reden op voor ontslag op staande voet? Ja. De arbeidsovereenkomst wordt voorwaardelijk ontbonden op grond van verstoorde arbeidsrelatie, onder toekenning van een vergoeding van € 5.000,00 bruto

De kantonrecht als voorzieningenrechter oordeelt als volgt:

Vooropgesteld dient te worden dat voor toewijzing van een vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening alleen dan aanleiding is, indien op grond van de thans gebleken feiten en omstandigheden aannemelijk is dat in een bodemprocedure de beslissing gelijkluidend zal zijn.

Partijen zijn het eens over het feit dat werknemer zijn directeur ten overstaan van zijn collega’s diverse keren heeft uitgemaakt voor “racist” en dat hij “moest opdonderen”. De Werkgever stelt weliswaar dat werknemer de term “dikke racist” meermalen heeft gebezigd, doch een en ander wordt op geen enkele wijze door De Werkgever nader onderbouwd. De ontslagbrief maakt ook enkel melding van “racist”, zodat bij de beoordeling van dit geschil wordt uitgegaan dat werknemer op 11 maart 2011 [F] heeft uitgescholden voor “racist”.

Partijen verschillen van mening wat de oorzaak is geweest van de escalatie op 11 maart 2011. werknemer stelt dat het voorval met de gehaktballen, of maaltijden zoals hij verwoordt, de spreekwoordelijke druppel is geweest die de emmer bij hem deed overlopen. werknemer wil doen laten geloven dat de allochtone werknemer bij De Werkgever dagelijks door met name [F] stelselmatig worden gediscrimineerd hetgeen zich uit in pesterijen en vernederingen. Op geen enkele wijze heeft werknemer ook maar een begin van bewijs van deze stelling geleverd. Indien het daadwerkelijk zo is zoals werknemer stelt, had het op de weg van werknemer gelegen verklaringen van (allochtone) collega’s in het geding te brengen. Deze heeft de kantonrechter niet in het dossier aangetroffen. Een en ander betekent voor de onderhavige procedure dat de “bekende druppeltheorie” zoals werknemer voorstaat niet opgaat en het voorval van 11 maart 2011 als een op zichzelf staand feit dient te worden beoordeeld en niet als onderdeel van een gedurende jarenlange stelselmatige vernedering en pesterijen van de allochtone werknemer.

Ter mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat de aanleiding tot de escalatie op 11 maart 2011 de “gehaktballenkwestie” is geweest en niet zoals werknemer wil doen laten geloven de verdeling van de door de directie aangeschafte maaltijden aan enkel de blanke medewerkers van De Werkgever. Onweersproken is gesteld dat het een weddenschap betrof met betrekking tot een 10-tal gehaktballen die [S] had verloren aan collega [L].
De wijze waarop werknemer vervolgens zijn directeur [F], ten overstaan van zijn collega’s in de fabriekshal, al dan niet met een dreigende houding heeft uitgemaakt voor racist hoeft [F] als werkgever niet te accepteren en levert naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter een dringende reden op als bedoeld in artikel 7:678 lid 2 aanhef sub e BW. Desalniettemin heeft [F] aan werknemer, na een afkoelperiode van een twintigtal minuten, geheel onverplicht de mogelijkheid geboden zijn woorden terug te nemen en excuses aan te bieden. Onduidelijk is of werknemer de afkoelperiode heeft gebruikt om de “gehaktballenkwestie” bij [L] te verifiëren, te meer nu de emoties zo hoog waren opgelopen en hij wist dat de gevolgen van zijn uitlatingen voor hem desastreus zouden uitpakken, te weten een ontslag op staande voet. Wat daarvan ook zij, werknemer is ten overstaan van de directie niet teruggekomen op zijn eerdere uitlatingen jegens [F]. Hiermee heeft hij het onheil over zichzelf afgeroepen. Dat werknemer de volgende dag alsnog -tevergeefs- zijn excuses aan [F] heeft willen aanbieden kan hem thans niet meer baten.

Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de kantonrechter vooralsnog van oordeel is dat in de bodemprocedure het op 11 maart 2011 aan werknemer gegeven ontslag op staande voet in stand zal blijven. Een en ander heeft tot gevolg dat de vordering van werknemer zal worden afgewezen.

werknemer zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten van deze procedure worden veroordeeld.

Mocht u omtrent ontslag op staande voet vragen hebben dan wel behoefte hebben aan direct advies of bijstand, kunt u altijd kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Dit gaat snel en u krijgt direct een van onze arbeidsrecht advocaten aan de telefoon. Wij zijn specialist op dit terrein. Bel onze advocaten op 030 252 35 20. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector Kanton
Locatie Enschede

Zaaknummer  : 372953 CV EXPL 4257/11
Uitspraak  : 12 mei 2011

Vonnis in kort geding in de zaak van:

werknemer
wonende te [plaats]
eisende partij
hierna ook wel te noemen: werknemer
gemachtigde: mr. X
advocaat

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
gevestigd en kantoorhoudende te Hengelo (O)
gedaagde partij
hierna ook wel te noemen: De Werkgever
gemachtigde: mr. Y
advocaat

1.  procedure

1.1  werknemer heeft bij dagvaarding van 19 april 2011 De Werkgever opgeroepen in kort geding te verschijnen ter zitting van donderdag 28 april 2011 om 9:30 uur.
Ter zitting verschenen werknemer vergezeld van zijn advocaat. De Werkgever is verschenen bij haar directeuren [S] en [F], bijgestaan door haar advocaat.
Beide partijen hebben hun respectievelijke standpunten mondeling weergegeven, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

1.2  Vonnis is bepaald op heden.

2.  feiten

2.1  Bij de beoordeling van dit geschil wordt uitgegaan van de hierna opgesomde feiten. Deze worden voorshands als vaststaand beschouwd omdat zij door een van partijen zijn gesteld en door de andere partij zijn erkend dan wel niet of onvoldoende zijn bestreden.

2.2  werknemer is met ingang van 21 mei 2001 in dienst van De Werkgever getreden. Hij was laatstelijk vrijwel uitsluitend als lasser werkzaam tegen een loon van € 2076,45 bruto per maand, exclusief 8% vakantiegeld.

2.3  In het jaar 2008 verandert de samenstelling van de directie. De heren [S] en [F], hierna ook [S] en [F], vormen de nieuwe directie.

2.4  Op 11 maart 2011 is werknemer door [S] op staande voet ontslagen. Dit ontslag is door De Werkgever bevestigd bij brief van 11 maart 2011, waarin het navolgende is aangevoerd, voor zover hier van belang:
Hedenmiddag rond 13.05 uur hebt u [… .] de heer [F] luid schreeuwend uitgescholden voor racist. Dit gebeurde op uw werkplek in de fabriek. Tevens schreeuwde u dat de heer [F] moest “opdonderen”, en dat de heer [F] zich discriminerend gedroeg. Deze uitspraken heeft u meerdere keren luid schreeuwend gedaan aan het adres van de heer [F].
De heer [F] heeft u aangesproken dat dergelijke toon onacceptabel is, en dat dit een reden voor ontslag op staande voet is. U was echter niet bereid om op uw uitspraken terug te komen, waarop de heer [F] met u afgesproken heeft om een gesprek om 13.30 uur op kantoor te voeren.
Om 13.30 uur heeft de heer [F] u vervolgens opgehaald uit de fabriek, en heeft er een vervolggesprek plaatsgevonden tussen u, de heer [F] en ondergetekende [ktr.: [S]] in de ontvangstkamer.
Tijdens dit gesprek hebt u de uitspraken die u gedaan heeft aan het adres van de heer [F] in de fabriek nogmaals herhaald.
Hierop heeft zowel de heer [F] als ondergetekende u nog de kans gegeven om uw uitspraken in te trekken of te herzien, en uw excuus aan te bieden, echter hiervan wilde u niets weten.
Daarop hebben we u met onmiddellijke ingang ontslagen.
[… .]

2.5   Bij brief van zijn gemachtigde d.d. 16 maart 2011 heeft werknemer zich beroepen op de vernietigbaarheid van het ontslag op staande voet.

3.  geschil

3.1  werknemer vordert De Werkgever te veroordelen tot betaling van een bedrag groot € 2.076,45 bruto, zijnde het loon over de maand maart 2011, vermeerderd met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW ad 50%. werknemer vordert voorts De Werkgever te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 2.076,45 bruto per maand vanaf 1 april 2011 tot aan de dag waarop de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd.
werknemer legt aan zijn vordering de hiervoor opgenomen vaststaande feiten ten grondslag en stelt voorts dat sinds [S] en [F] de directie vormen de verhouding tussen de directie en een deel van het personeel is verslechterd. Dit is te wijten aan [F] die het personeel op de werkvloer aanstuurt. Hij meent een kleine groep van ongeveer vijf werknemers van buitenlandse komaf anders te moeten behandelen en hij hanteert tegen deze werknemers ruw taalgebruik. Dagelijks moeten de allochtone werknemers pesterijen en vernederingen ondergaan.
Op vrijdag 11 maart 2011 is het weer eens goed raak met het vernederen van een allochtone werknemer. Wetende dat werknemer, van Syrisch-Orthodoxe komaf, om 13:00 uur pauze heeft, komt [F] met veel kabaal bevelen om aan het werk te gaan. [F] blijft verbaal op hem aan het inhakken, totdat een collega hem te hulp schiet. Tijdens diezelfde pauze moet werknemer aanzien hoe de warme maaltijden, die door de directie zijn bezorgd, alleen onder de blanke werknemers worden verdeeld. Een en ander wordt werknemer te veel en hij spreekt [F] daarop aan. Tijdens de verhitte discussie die daarop volgt maakt werknemer [F] uit voor racist. Na afloop van zijn pauze is werknemer op kantoor geroepen voor een gesprek met beide directeuren. werknemer stelt door de directie niet opgeroepen te zijn om zijn verhaal te doen, maar louter met de bedoeling dat hij [F] onmiddellijk zijn excuses aanbiedt. Een en ander heeft hij geweigerd, waarop hij op staande voet is ontslagen.
werknemer stelt zich op het standpunt dat je werkgever uitmaken voor racist geen dringende reden oplevert in de zin van de wet. Zijn uitlating was geen daad die op zichzelf stond, maar vormde een reactie op racistisch en schokkende gedrag van [F] gedurende een lange periode. Het gebeuren op 11 maart 2011 was de druppel die de emmer deed overlopen. Het is [F] zelf die ruw taalgebruik tegen het personeel hanteert en wie de bal zo vaak kaatst kan ‘m een keer terug verwachten.
werknemer is voorts van mening dat het ontslag niet onverwijld is gegeven. Hij is niet ontslagen omdat hij zijn werkgever voor racist heeft uitgemaakt, maar omdat hij een uur later tijdens een gesprek bleef weigeren zijn excuses daarover aan te bieden.

3.2  De Werkgever betwist de vordering van werknemer en concludeert tot afwijzing daarvan. Zij voert daartoe aan dat zij er alles aan doet om haar autochtone en allochtone werknemers gelijk te behandelen. Om haar allochtone werknemers het in alle opzichten naar hun zin te maken worden zij in staat gesteld langer op vakantie te gaan, middels extra werkonderbrekingen te bidden en bij niet christelijke feestdagen vrijaf te nemen. Bij ziekte of overlijden van een kennis/familielid mogen zij direct naar het land van herkomst afreizen. Tevens wordt er door De Werkgever rekening gehouden met de samenstelling van de maaltijden bij overwerk, bedrijfsuitjes, barbecues en het kerstpakket.
Met betrekking tot hetgeen is voorgevallen op 11 maart 2011 stelt De Werkgever het volgende. [S] had een weddenschap verloren van een van de werknemers, genaamd [L], met als inzet 10 gehaktballen. Deze gehaktballen zijn op 11 maart 2011 bezorgd om 12:50 uur waarna [S] deze heeft overhandigd aan [L}. [L] heeft deze gehaktballen onder zijn collega’s verdeeld. [L] heeft daarop negen van de medewerkers die op dat moment in de hal waren voorzien van een gehaktbal. Niet voor alle medewerkers in de hal waren gehaktballen beschikbaar omdat er meer dan tien medewerkers aanwezig waren. Geen van de vier aanwezige allochtone werknemers hebben van [L] een gehaktbal gekregen. Van deze vier waren er drie van Turkse komaf die geen varkensvlees eten en werknemer, die vrijdag geen vlees mag eten. De directie heeft zich op geen enkele wijze bemoeid met de verdeling van de gehaktballen. [S] is naar het inlossen van zijn schuld weer naar zijn eigen werkplek gegaan. Kort daarna, om 13.05 uur, komt [F] de bedrijfshal binnen. Hem wordt uitgelegd dat de consumptie van de gehaktballen een gevolg was van een verloren weddenschap van [S]. Vervolgens wordt [F] aangehouden door werknemer die beklag doet over het feit dat noch hij noch zijn Turkse collega’s iets hebben gekregen. Daarop heet [F] uitgelegd dat het ging om een weddenschap en dat hij niet verantwoordelijk was voor de verdeling van de gehaktballen. Het was aan [L] om zijn gehaktballen te verdelen. werknemer begon [F] vervolgens te beledigen door hem meermalen “dikke racist” te noemen en dat hij zou moeten opdonderen. Daarbij nam werknemer een intimiderende en dreigende houding aan ten aanzien van [F]. [F] gaf aan niet van dergelijke beschuldigingen en beledigingen en van zijn intimiderende houding en taalgebruik gediend te zijn en dat dit een reden voor ontslag op staande voet zou zijn. [F] heeft werknemer verzocht zijn woorden terug te nemen en verontschuldigingen aan hem aan te bieden, hetgeen door werknemer pertinent werd geweigerd ook als dit hem zijn baan zou kosten.
[F] heeft daarop een time-out ingelast. Hij gaf werknemer te kennen dat hij hem op 13:30 uur zou ophalen om in de aanwezigheid van [S] hetgeen was voorgevallen nogmaals te bespreken op kantoor. Om 13.30 uur heeft [F] werknemer opgehaald. Hij was rustig en tot zichzelf gekomen. Vervolgens heeft er een gesprek tussen [S], [F] en werknemer plaatsgevonden. [F] werd in dat gesprek door werknemer wederom ernstig geschoffeerd en beledigd. [S] heeft werknemer tot drie maal toe duidelijk gemaakt hoe het zat met de gehaktballen en dat hij zijn woorden diende terug te nemen en zijn verontschuldigingen diende aan te bieden. werknemer weigerde dit pertinent, waarna hij op staande voet is ontslagen.
De Werkgever stelt zich op het standpunt dat het herhaaldelijk roepen van “dikke racist” een grove belediging is en daarmee een dringende reden oplevert voor een ontslag op staande voet. werknemer heeft deze beledigingen diverse malen herhaald in het bijzijn van zijn collega’s.

4.  beoordeling

4.1  Vooropgesteld dient te worden dat voor toewijzing van een vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening alleen dan aanleiding is, indien op grond van de thans gebleken feiten en omstandigheden aannemelijk is dat in een bodemprocedure de beslissing gelijkluidend zal zijn.

4.2  Partijen zijn het eens over het feit dat werknemer zijn directeur ten overstaan van zijn collega’s diverse keren heeft uitgemaakt voor “racist” en dat hij “moest opdonderen”. De Werkgever stelt weliswaar dat werknemer de term “dikke racist” meermalen heeft gebezigd, doch een en ander wordt op geen enkele wijze door De Werkgever nader onderbouwd. De ontslagbrief maakt ook enkel melding van “racist”, zodat bij de beoordeling van dit geschil wordt uitgegaan dat werknemer op 11 maart 2011 [F] heeft uitgescholden voor “racist”.

4.3  Partijen verschillen van mening wat de oorzaak is geweest van de escalatie op 11 maart 2011. werknemer stelt dat het voorval met de gehaktballen, of maaltijden zoals hij verwoordt, de spreekwoordelijke druppel is geweest die de emmer bij hem deed overlopen. werknemer wil doen laten geloven dat de allochtone werknemer bij De Werkgever dagelijks door met name [F] stelselmatig worden gediscrimineerd hetgeen zich uit in pesterijen en vernederingen. Op geen enkele wijze heeft werknemer ook maar een begin van bewijs van deze stelling geleverd. Indien het daadwerkelijk zo is zoals werknemer stelt, had het op de weg van werknemer gelegen verklaringen van (allochtone) collega’s in het geding te brengen. Deze heeft de kantonrechter niet in het dossier aangetroffen. Een en ander betekent voor de onderhavige procedure dat de “bekende druppeltheorie” zoals werknemer voorstaat niet opgaat en het voorval van 11 maart 2011 als een op zichzelf staand feit dient te worden beoordeeld en niet als onderdeel van een gedurende jarenlange stelselmatige vernedering en pesterijen van de allochtone werknemer.

4.4  Ter mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat de aanleiding tot de escalatie op 11 maart 2011 de “gehaktballenkwestie” is geweest en niet zoals werknemer wil doen laten geloven de verdeling van de door de directie aangeschafte maaltijden aan enkel de blanke medewerkers van De Werkgever. Onweersproken is gesteld dat het een weddenschap betrof met betrekking tot een 10-tal gehaktballen die [S] had verloren aan collega [L].
De wijze waarop werknemer vervolgens zijn directeur [F], ten overstaan van zijn collega’s in de fabriekshal, al dan niet met een dreigende houding heeft uitgemaakt voor racist hoeft [F] als werkgever niet te accepteren en levert naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter een dringende reden op als bedoeld in artikel 7:678 lid 2 aanhef sub e BW. Desalniettemin heeft [F] aan werknemer, na een afkoelperiode van een twintigtal minuten, geheel onverplicht de mogelijkheid geboden zijn woorden terug te nemen en excuses aan te bieden. Onduidelijk is of werknemer de afkoelperiode heeft gebruikt om de “gehaktballenkwestie” bij [L] te verifiëren, te meer nu de emoties zo hoog waren opgelopen en hij wist dat de gevolgen van zijn uitlatingen voor hem desastreus zouden uitpakken, te weten een ontslag op staande voet. Wat daarvan ook zij, werknemer is ten overstaan van de directie niet teruggekomen op zijn eerdere uitlatingen jegens [F]. Hiermee heeft hij het onheil over zichzelf afgeroepen. Dat werknemer de volgende dag alsnog -tevergeefs- zijn excuses aan [F] heeft willen aanbieden kan hem thans niet meer baten.

4.5  Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de kantonrechter vooralsnog van oordeel is dat in de bodemprocedure het op 11 maart 2011 aan werknemer gegeven ontslag op staande voet in stand zal blijven. Een en ander heeft tot gevolg dat de vordering van werknemer zal worden afgewezen.

4.6  werknemer zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten van deze procedure worden veroordeeld.

5.  rechtdoende

5.1  Wijst de vordering af.

5.2  Veroordeelt werknemer in de kosten van dit geding tot op heden aan de zijde van De Werkgever gevallen en begroot op € 400,00 aan gemachtigde salaris.

(bron: www.rechtspraak.nl)