Ontslag op staande voet – te ingrijpende maatregel

Ontslag op staande voet – te ingrijpende maatregel. In deze zaak is Werknemer op staande voet ontslagen wegens het zonder toestemming wegnemen van vlaggenmast en vlag van terrein van werkgever. Werknemer stelt dat hij in het kader van het WK voetbal een grap wilde uithalen door vlag en mast oranje te kleuren en weer voor het bedrijf te zetten. De kantonrechter gaat daarin mee en acht ontslag op staande voet, mede gelet op het langdurige dienstverband, een te ingrijpende maatregel.

De kantonrechter overweegt daartoe het volgende.

Voor de werkgever worden krachtens het bepaalde in artikel 7:678 BW als dringende redenen in de zin van artikel 7:677 lid 1 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.

Volgens vaste jurisprudentie moet de rechter bij de beoordeling van de gerechtvaardigdheid van het ontslag de omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking nemen. Hij moet hierbij de aard en de ernst van de dringende reden afwegen tegen de door de werknemer aangevoerde persoonlijke omstandigheden. Relevant zijn de aard en de duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer de dienstbetrekking heeft vervuld en zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder de gevolgen van het ontslag. In het licht van deze uitgangspunten overweegt de kantonrechter als volgt.

Vast staat dat WERKNEMER de ten processe bedoelde vlag en mast zonder toestemming van Werkgever heeft meegenomen en dat hij daarvoor blijkens de door hem op 5 juli 2010 afgelegde verklaring, geen plausibele reden heeft gegeven. Daarmee heeft WERKNEMER op zijn minst de ernstige verdenking van diefstal c.werknemer verduistering in dienstbetrekking op zich geladen, te meer nu hij heeft nagelaten reeds aanstonds zijn beweegredenen aan Werkgever kenbaar te maken. Dergelijk gedrag rechtvaardigt in beginsel een ontslag op staande voet wegens een dringende reden.

Voormeld beginsel kan evenwel uitzondering lijden indien zich bijzondere omstandigheden voordoen, ook als deze eerst in een later stadium aan het licht treden. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter is het laatste hier het geval. Daartoe wordt nader het volgende overwogen.

Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter is voldoende aannemelijk geworden dat WERKNEMER een ludieke actie voor ogen stond. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat de gewraakte handeling plaatsvond in een tijd dat complete straten oranje kleurden in verband met het wereldkampioenschap voetbal in Zuid-Afrika. Kennelijk heeft ook de politie een en ander niet opgevat als een normale betrapping op heterdaad, aangezien WERKNEMER niet is aangehouden en voor verhoor is meegenomen naar het bureau. Overigens is gesteld noch gebleken dat Werkgever aangifte heeft gedaan van een strafbaar feit. Daarnaast moet rekening worden gehouden met de aard van het object. Indien WERKNEMER zich ten koste van Werkgever had willen verrijken had de verduistering van andere in het bedrijf aanwezige, economisch aantrekkelijker zaken meer voor de hand gelegen. Voorts overweegt de kantonrechter in dit verband dat WERKNEMER geen bijzondere kunstgrepen heeft gehanteerd om zijn handelen te verheimelijken. Vlag en mast lagen immers open en bloot op zijn aanhanger, reden waarom de politie zo snel kon ingrijpen. Dat WERKNEMER des nachts heeft geacteerd doet aan voormelde overwegingen niet af, aangezien zulks heel goed kan passen in het scenario van de voorgenomen practical joke.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, alsmede de (enigszins naïeve) indruk die WERKNEMER ter zitting heeft gemaakt en in het bijzonder tegen de achtergrond van het feit dat WERKNEMER al meer dan dertig jaar tot wederzijdse tevredenheid bij Werkgever in dienst is, komt de kantonrechter tot de gevolgtrekking dat de rechter ten gronde met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal oordelen dat het ontslag op staande voet nietig moet worden geacht.

Het voorgaande leidt ertoe dat de vorderingen van WERKNEMER zullen worden toegewezen, met dien verstande dat de gevorderde wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW zal worden afgewezen. Ook de vordering met betrekking tot de vakantietoeslag wordt afgewezen, aangezien thans geen vakantiegeld opeisbaar is.

Mocht u omtrent een ontslag op staande voet vragen hebben dan wel behoefte hebben aan direct advies of bijstand, kunt u altijd kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Dit gaat snel en u krijgt direct een van onze ontslag advocaten aan de telefoon. Wij zijn specialist op dit terrein. Bel ons nu op 030 252 35 20. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN

Sector kanton

Locatie Winschoten

Zaak\rolnummer: 470480 VV EXPL 10-40

Vonnis in kort geding d.d. 11 oktober 2010

inzake

WERKNEMER, wonende te [adres],
eiser, hierna WERKNEMER te noemen,
gemachtigde mr. X, advocaat

tegen

de besloten vennootschap Werkgever Triton B.V.,
gedaagde, hierna Werkgever te noemen,
gemachtigde mr. Y.

PROCESGANG

Op de in de inleidende dagvaarding genoemde gronden heeft WERKNEMER gevorderd dat Werkgever bij wijze van voorlopige voorziening wordt veroordeeld:

a. tot betaling aan hem van het salaris ad € 2.167,38 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en overige emolumenten vanaf 6 juli 2010 tot de datum dat de dienstbetrekking rechtsgeldig is beëindigd;
b. tot betaling van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW;
c. tot betaling van de wettelijke rente over hetgeen hiervoor is gevorderd, te rekenen vanaf de vervaldatum tot de dag der algehele voldoening;
d. tot betaling van de proceskosten.

De mondelinge behandeling is gehouden op 5 oktober 2010, tegelijk met de behandeling van het door Werkgever aanhangig gemaakt voorwaardelijk ontbindingsverzoek. Partijen – Werkgever daartoe deugdelijk vertegenwoordigd – en hun gemachtigden zijn ter zitting verschenen, waar zij hun wederzijdse standpunten (nader) uiteen hebben gezet.

Van het verhandelde is door de griffier aantekening gehouden. Het vonnis is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De feiten

1.1 Als gesteld en erkend, dan wel niet (gemotiveerd) weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud van de overgelegde producties staat het volgende vast.

1.2 WERKNEMER is sedert 2 april 1979 bij Werkgever in dienst, laatstelijk in de functie van heftruckchauffeur productie bns. tegen een salaris van € 2.167,38 bruto per maand exclusief vakantiegeld en overige emolumenten.

1.3 In de nacht van 5 juli 2010 omstreeks 1.30 uur heeft WERKNEMER tijdens werktijd een de Werkgever in eigendom toebehorende vlaggenmast van 8 à 9 meter en vlag gedemonteerd en op zijn aanhangwagen geladen. Deze aanhangwagen had hij diezelfde nacht van huis opgehaald. Onderweg naar huis is WERKNEMER door de politie staande gehouden aangezien de mast te ver uitstak. Op het moment van staandehouding heeft de desbetreffende agent de melding ontvangen dat de vlaggenmast ontvreemd was bij Werkgever. Daarop is WERKNEMER onder politiebegeleiding weer teruggereden naar Werkgever.

1.4 Naar aanleiding van dit incident is WERKNEMER in de middag van 5 juli 2010 gehoord door A. en B., respectievelijk plantmanager en HR adviseur van Werkgever. Van het gesprek is een schriftelijk verslag opgemaakt. Hierin staat – voor zover van belang – het volgende vermeld:
“Ik was aan het werk in de expeditie aan de blauwe band. Toen ik om 01.30 uur ging eten dacht ik in een opwelling “Wat een leuk ding”. Voordat ik het wist had ik hem op de auto. Ik was zonder aanhangwagen gekomen en ben eerst naar mijn huis in Bellingwolde gereden om de aanhangwagen op te halen. Toen heb ik uit het kastje bij de plakkerij een aantal ringsleutels gepakt om de bouten waar de mast mee vast zit los te draaien. Vervolgens heb ik de mast met vlag op de aanhangwagen geplaatst met de bedoeling om ermee naar huis te rijden (….). Bij de fabriek trof ik de ploegleider aan die zei dat ik de mast weer terug moest plaatsen en dat ik daarna naar huis kon gaan in afwachting van nadere instructies. Ik vind dat ik stom ben geweest en weet niet waarom ik hem meenam.”

1.5 Aansluitend is WERKNEMER door Werkgever geschorst met behoud van salaris.

1.6 Bij brief van 6 juli 2010 is WERKNEMER op staande voet ontslagen. Als (dringende) ontslagreden is aangevoerd dat WERKNEMER op 5 juli 2010 de vlaggenmast en vlag van Werkgever heeft ontvreemd.

1.7 In het kader van het wereldkampioenschap voetbal diende Nederland op 6 juli 2010 tegen Uruguay te spelen.

1.8 Bij brief van 10 augustus 2010 heeft de gemachtigde van WERKNEMER de nietigheid van het ontslag ingeroepen waarbij aanspraak is gemaakt op doorbetaling van loon. Voorts heeft WERKNEMER zich beschikbaar gehouden om zijn werkzaamheden te hervatten. In dat schrijven is tevens gesteld dat WERKNEMER niet het oogmerk had om te stelen maar een grap wilde uithalen. Hij was, zo wordt geponeerd, voornemens om vlag en mast oranje te schilderen en dan weer terug te plaatsen.

1.9 Bij brief van 16 augustus 2010 heeft de gemachtigde van Werkgever aan WERKNEMER meegedeeld dat het ontslag op staande voet wordt gehandhaafd.

Het standpunt van WERKNEMER

2.1 WERKNEMER legt – kort weergegeven – naast de vaststaande feiten het volgende aan de vordering ten grondslag. Hij stelt dat er slechts sprake is geweest van een poging tot het uitvoeren van een ludieke actie tijdens het wereldkampioenschap voetbal. Hij was voornemens om de mast bij hem thuis oranje te schilderen en vervolgens weer terug te plaatsen. Hij heeft nimmer de intentie gehad om deze zaken te verduisteren. Tijdens het gesprek op 5 juli 2010 heeft hij de reden van het wegnemen van de vlag en mast niet meegedeeld aangezien hij bang was dat er sancties zouden volgen. WERKNEMER stelt zich derhalve op het standpunt dat zijn handelen in deze een ontslag op staande niet rechtvaardigt. Daarbij dient tevens in aanmerking te worden genomen de duur van het dienstverband en de wijze van functioneren.

Het standpunt van Werkgever

3.1 Werkgever concludeert tot afwijzing van de vordering. Kort samengevat voert zij aan dat het ontvreemden van de vlaggenmast en vlag door WERKNEMER een dringende reden voor een ontslag op staande voet oplevert. Tijdens het gesprek op 5 juli 2010 heeft WERKNEMER bovendien geen plausibele verklaring voor zijn onacceptabele handelwijze gegeven. Eerst bij brief van zijn gemachtigde d.d. 10 augustus 2010 heeft WERKNEMER de gestelde ludieke actie aan haar kenbaar gemaakt.

De beoordeling

4.1 Naar het oordeel van de kantonrechter heeft WERKNEMER voldoende aannemelijk gemaakt dat hij een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorzieningen. In zoverre is hij ontvankelijk in zijn vorderingen.

4.2 Voor toewijzing van de door WERKNEMER gevorderde voorzieningen is van belang het antwoord op de vraag of er een gerede kans bestaat dat de bodemrechter later zal oordelen dat het ontslag op staande voet geen stand kan houden. Deze vraag dient te worden beantwoord op basis van de thans gepresenteerde feiten en omstandigheden. De kantonrechter overweegt daaromtrent als volgt.

4.3 Voor de werkgever worden krachtens het bepaalde in artikel 7:678 BW als dringende redenen in de zin van artikel 7:677 lid 1 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.

4.4 Volgens vaste jurisprudentie moet de rechter bij de beoordeling van de gerechtvaardigdheid van het ontslag de omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking nemen. Hij moet hierbij de aard en de ernst van de dringende reden afwegen tegen de door de werknemer aangevoerde persoonlijke omstandigheden. Relevant zijn de aard en de duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer de dienstbetrekking heeft vervuld en zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder de gevolgen van het ontslag. In het licht van deze uitgangspunten overweegt de kantonrechter als volgt.

4.5 Vast staat dat WERKNEMER de ten processe bedoelde vlag en mast zonder toestemming van Werkgever heeft meegenomen en dat hij daarvoor blijkens de door hem op 5 juli 2010 afgelegde verklaring, geen plausibele reden heeft gegeven. Daarmee heeft WERKNEMER op zijn minst de ernstige verdenking van diefstal c.werknemer verduistering in dienstbetrekking op zich geladen, te meer nu hij heeft nagelaten reeds aanstonds zijn beweegredenen aan Werkgever kenbaar te maken. Dergelijk gedrag rechtvaardigt in beginsel een ontslag op staande voet wegens een dringende reden.

4.6 Voormeld beginsel kan evenwel uitzondering lijden indien zich bijzondere omstandigheden voordoen, ook als deze eerst in een later stadium aan het licht treden. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter is het laatste hier het geval. Daartoe wordt nader het volgende overwogen.

4.7 Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter is voldoende aannemelijk geworden dat WERKNEMER een ludieke actie voor ogen stond. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat de gewraakte handeling plaatsvond in een tijd dat complete straten oranje kleurden in verband met het wereldkampioenschap voetbal in Zuid-Afrika. Kennelijk heeft ook de politie een en ander niet opgevat als een normale betrapping op heterdaad, aangezien WERKNEMER niet is aangehouden en voor verhoor is meegenomen naar het bureau. Overigens is gesteld noch gebleken dat Werkgever aangifte heeft gedaan van een strafbaar feit. Daarnaast moet rekening worden gehouden met de aard van het object. Indien WERKNEMER zich ten koste van Werkgever had willen verrijken had de verduistering van andere in het bedrijf aanwezige, economisch aantrekkelijker zaken meer voor de hand gelegen. Voorts overweegt de kantonrechter in dit verband dat WERKNEMER geen bijzondere kunstgrepen heeft gehanteerd om zijn handelen te verheimelijken. Vlag en mast lagen immers open en bloot op zijn aanhanger, reden waarom de politie zo snel kon ingrijpen. Dat WERKNEMER des nachts heeft geacteerd doet aan voormelde overwegingen niet af, aangezien zulks heel goed kan passen in het scenario van de voorgenomen practical joke.

4.8 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, alsmede de (enigszins naïeve) indruk die WERKNEMER ter zitting heeft gemaakt en in het bijzonder tegen de achtergrond van het feit dat WERKNEMER al meer dan dertig jaar tot wederzijdse tevredenheid bij Werkgever in dienst is, komt de kantonrechter tot de gevolgtrekking dat de rechter ten gronde met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal oordelen dat het ontslag op staande voet nietig moet worden geacht.

4.9 Het voorgaande leidt ertoe dat de vorderingen van WERKNEMER zullen worden toegewezen, met dien verstande dat de gevorderde wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW zal worden afgewezen. Ook de vordering met betrekking tot de vakantietoeslag wordt afgewezen, aangezien thans geen vakantiegeld opeisbaar is.

4.10 Werkgever zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.

BESLISSING IN KORT GEDING

De kantonrechter:

veroordeelt Werkgever om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan WERKNEMER te voldoen:

het bedongen loon van € 2.167,38 bruto per maand en overige emolumenten te rekenen vanaf 6 juli 2010 tot de datum dat de dienstbetrekking tussen partijen rechtsgeldig zal zijn geëindigd;

veroordeelt Werkgever in de kosten van deze procedure, die aan de zijde van WERKNEMER worden vastgesteld op € 208,00 aan vastrecht, € 98,93 aan dagvaardingskosten en € 400,00 aan salaris gemachtigde;

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

ontzegt het meer of anders gevorderde.
(bron: www.rechtspraak.nl)