Advocaat Reorganisatie / Instelling ondernemingsraad | Advocaat arbeidsrecht

Vordering tot instelling ondernemingsraad vóór afronding lopende reorganisatie bij notariskantoor met 60 werknemers. Veroordeling tot houden van personeelsvergadering.

Wilt u meer weten wat wij als advocaat voor u of voor uw zaak kunnen betekenen? Mail dan uw vraag of bel tegen lokaal tarief 030 252 35 20 of – tot 22.oo uur – 030 252 35 20. Daarvoor brengen wij u vanzelfsprekend geen kosten in rekening.

Uitspraak
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Kanton – Locatie Zutphen

Zaaknummer:  367331 VV EXPL 09-17
Grosse aan:  eisers
Afschrift aan:  gedaagde
Verzonden d.d.:  20 mei 2009

vonnis in kort geding van de kantonrechter d.d. 20 mei 2009

inzake

1. [eiseres A], wonende te [plaats],
2. [eiseres B], wonende te [plaats],
3. [eiseres C], wonende te [plaats],
4. [eiser D], wonende te [plaats],
5. [eiseres E], wonende te [plaats] en
6. [eiser F], wonende te [plaats],
eisers,
gemachtigde: mr. Y,

tegen

de burgerlijke maatschap [naam] Notarissen,
gevestigd en kantoorhoudende te [plaats],
gedaagde,
gemachtigde: mr. X.

Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
–  de dagvaarding in kort geding van 6 mei 2009;
–  het proces verbaal van de mondelinge behandeling van 19 mei 2009.

De feiten

1.1  De gedaagde maatschap houdt een notariële praktijk in stand en heeft in die praktijk de hoogste zeggenschap. In de praktijk zijn – naast de maten – circa 60 werknemers werkzaam. Er is geen ondernemingsraad.

1.2  Eisers zijn allen werkzaam in bovengenoemde notariële praktijk.

1.3  Het bedrijf van gedaagde verkeert in ernstige financiële problemen, met name door een sterk teruglopende omzet. Gedaagde heeft bij UWV Werkbedrijf ontslagvergunningen aangevraagd voor 14 of 15 werknemers, onder wie eisers. De beschikkingen worden nog deze maand verwacht.

De vordering en het verweer

2.1 Eisers vorderen dat de kantonrechter bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad,

a)  gedaagde gelast tot het instellen en in standhouden van een ondernemingsraad, het vaststellen van een voorlopig of definitief reglement van de ondernemingsraad, de kandidaatstelling voor en de verkiezing van leden van de ondernemingsraad, alsmede het (laten) bekendmaken van agenda’s en verslagen van vergaderingen, een en ander voor zover dit van gedaagde als ondernemer afhangt;
b)  aan gedaagde oplegt om, in afwachting van effectuering van de verplichting, de voorgenomen reorganisatiehandelingen en de voorgenomen opzeggingshandelingen op te schorten c.q. na te laten totdat de onder a bedoelde ondernemingsraad is opgericht en deze deugdelijk heeft kunnen adviseren over de (gevolgen van de) voorgenomen besluiten betreffende de reorganisatie en de personele en sociale gevolgen daarvan;
c)  en wel het onder a gevorderde – ieder voor zich en gezamenlijk – op verbeurte van een dwangsom van € 750,- per dag – een dagdeel daaronder begrepen – dat gedaagde in gebreke blijft om binnen 5 werkdagen na betekening aan het te wijzen vonnis te voldoen, tot aan de dag der algehele voldoening;
d)  en het onder b gevorderde op verbeurte van een dwangsom van € 500,- per eiser per dag – een dagdeel daaronder begrepen – dat gedaagde in gebreke blijft om binnen 5 werkdagen na betekening van het te wijzen vonnis voor zover het eiser betreft te voldoen, tot aan de dag der algehele voldoening;
e)  met veroordeling van gedaagde in de kosten van de procedure.

2.2 Eisers leggen daaraan, tegen de achtergrond van de vastgestelde feiten, ten grondslag – samengevat – dat gedaagde is aan te merken als ondernemer en bestuurder in de zin van de Wet op de Ondernemingsraden (WOR), dat artikel 2 van de WOR gedaagde verplicht tot instelling van een ondernemingsraad, dat gedaagde thans doende is een ingrijpende reorganisatie te bewerkstelligen met ontslag voor bijna een kwart van het aantal werknemers en overplaatsing voor anderen en dat een spoedvoorziening nodig is om te voorkomen dat de wettelijk gegarandeerde medezeggenschapsrechten van werknemers in het algemeen en eisers in het bijzonder zeker ten aanzien van genoemde reorganisatie illusoir worden.

2.3 Op het verweer van gedaagde wordt zo nodig in het navolgende ingegaan.

3. De beoordeling

3.1 Tussen partijen is niet in geschil dat gedaagde ondernemer en bestuurder is in de zin van de WOR, dat artikel 2 van die wet haar verplicht tot instelling van een ondernemingsraad, dat eisers belanghebbenden zijn in de zin van artikel 36 WOR en dat het reorganisatiebesluit adviesplichtig is in de zin van de WOR. Dat een deel van het reorganisatiebesluit zelfs instemmingsplichtig is in de zin van de WOR, zoals eisers hebben gesteld, is de kantonrechter vooralsnog onvoldoende gebleken.

3.2 Aan de verplichting tot instelling van een ondernemingsraad kan op zichzelf niet afdoen – zoals gedaagde heeft aangevoerd – dat er regelmatig per vestiging een vergadering met het personeel wordt belegd of dat het personeel nooit eerder heeft aangedrongen op instelling van een ondernemingsraad, laat staan dat gedaagde zich (naar haar zeggen) van die verplichting niet bewust is geweest.

3.3 Gedaagde heeft het spoedeisend belang betwist. Nu gedaagde echter niet heeft betwist dat het voorgenomen reorganisatiebesluit adviesplichtig in de zin van de WOR is en gedaagde op het punt staat uitvoering te geven aan dat besluit, is het spoedeisend belang in zoverre gegeven. Door eisers is voorts onweersproken gesteld en ook de kantonrechter is van oordeel dat het ontbreken van bemiddeling door de bedrijfscommissie in een (spoed)geval als het onderhavige aan ontvankelijkheid niet in de weg staat.

3.4 Dat neemt niet weg dat gedaagde onweersproken heeft gesteld dat het aantal bij gedaagde werkzame werknemers al sinds 2004 boven de 50 ligt en dat niettemin tot voor kort niemand heeft aangegeven behoefte te hebben aan een ondernemingsraad. De kantonrechter is mede daarom van oordeel dat het spoedeisend belang in feite beperkt is tot medezeggenschap omtrent het voorliggende reorganisatiebesluit.

3.5 Zulks klemt te meer, nu gedaagde gemotiveerd en nauwelijks weersproken heeft gesteld dat integrale toewijzing thans van het gevorderde haar in ernstige problemen kan brengen, gezien de forse maandelijkse verliezen zonder uitzicht op verbetering. Voorshands is op geen enkele wijze gebleken – anders dan eisers hebben gesuggereerd – dat afstoting van de vestiging Doetinchem op korte termijn mogelijk is, laat staan dat er van kan worden uitgegaan dat langs die weg de op korte termijn noodzakelijke besparingen gerealiseerd kunnen worden. Mede blijkens de overgelegde en niet aangevochten accountantsberichten moet het er voor worden gehouden dat de enige reële besparingsmogelijkheid bestaat in het terugbrengen (en reorganiseren) van het personeelsbestand. Toewijzing van het gevorderde zou hoogstwaarschijnlijk impliceren dat te zijner tijd opnieuw ontslagvergunningen moeten worden aangevraagd en dat de noodzakelijke bezuinigingen – mede gezien de onbetwiste opzegtermijnen van soms zes maanden – pas volgend kalenderjaar gerealiseerd kunnen worden. Op grond van de thans voorhanden (accountants)gegevens moet dan worden gevreesd voor nog meer ontslagen, zoal niet voor déconfiture van de onderneming. Daarbij komt dat de kantonrechter de kans zeer groot acht dat binnen afzienbare termijn minder dan 50 werknemers bij gedaagde werkzaam zullen blijven, waarmee de verplichting tot in standhouding van een ondernemingsraad weer zou komen te vervallen.

3.6 Deze onevenredigheid van belangen als het gaat om het al dan niet toewijzen van het gevorderde neemt overigens niet weg dat eisers voldoende en spoedeisend belang hebben bij het kunnen uitoefenen van medezeggenschapsrechten omtrent het reorganisatiebesluit en dat zonder te treffen voorziening die medezeggenschapsrechten illusoir worden. Anders dan gedaagde stelt is in die medezeggenschapsrechten niet voorzien doordat een door haar ingestelde “commissie backoffice” over de reorganisatie heeft kunnen meepraten, reeds omdat gesteld noch gebleken is dat die commissie uit en door het personeel is gekozen. Wel is de kantonrechter van oordeel dat – tegen de achtergrond van het vorenoverwogene – met een minder ingrijpende voorziening kan worden volstaan (als na te melden), die enerzijds zo goed mogelijk recht doet aan de gerechtvaardigde wens van eisers ten aanzien van het voorgenomen besluit en anderzijds aan de evidente belangen van gedaagde.

3.7 Aan de te treffen voorlopige voorziening zal geen dwangsom worden verbonden, omdat – nog daargelaten of van gedaagde niet mag worden verwacht de uitkomst van dit geschil ook zonder dwangsomoplegging te respecteren – overtreding van het te geven verbod een economisch delict oplevert.

3.8 Gelet op het vorenoverwogene behoeft geen bespreking meer of – zoals gedaagde heeft aangevoerd – een deel van het gevorderde een constitutieve beslissing zou opleveren.

3.9 Gelet op de omstandigheden van het geval, de verhouding tussen partijen en de uitkomst van het geschil zijn er termen om gedaagde te veroordelen in de helft van zowel de exploitkosten als het griffierecht, met compensatie van kosten voor het overige.

3.10 Hetgeen door partijen meer of anders is aangevoerd kan in het licht van het vorenoverwogene tot geen andere beslissing leiden dan de navolgende en behoeft daarom geen afzonderlijke bespreking.

4. De beslissing

De kantonrechter, recht doende in kort geding:

verbiedt gedaagde om de reorganisatiehandelingen voort te zetten en de voorgenomen opzeggingshandelingen uit te voeren, totdat een door haar behoorlijk bijeen te roepen vergadering van alle in de onderneming werkzame personen (voorzover tenminste zes maanden in dienst) door haar is geïnformeerd over elk door haar voorgenomen besluit dat kan leiden tot verlies van arbeidsplaatsen of tot een belangrijke verandering van de arbeid, de arbeidsvoorwaarden of de arbeidsomstandigheden en voorts totdat deze vergadering daaromtrent in de gelegenheid is gesteld om – desgewenst buiten aanwezigheid van de bestuurder – binnen een redelijke termijn aan de bestuurder advies uit te brengen voorzover de betrokken aangelegenheid niet reeds inhoudelijk is geregeld in een cao of in een publiekrechtelijk voorschrift, een en ander met overeenkomstige toepassing van artikel 35b, leden 2 en 4, van de WOR;

veroordeelt gedaagde in een deel van de kosten van het geding, aan de zijde van eisers tot op heden begroot op € 42,99 aan explootkosten en € 55,00 aan vast recht;

bepaalt dat ieder der partijen voor het overige met de eigen proceskosten belast blijft;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.

Aldus gewezen door mr. J.A.M. Smulders, kantonrechter te Zutphen, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 mei 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.

bron: www.rechtspraak.nl