Uitspraak Hoge Raad op 27 november over vergoedingen bij kennelijk onredelijk ontslag (bron: www.rechtspraak.nl)
Uitspraak Hoge Raad op 27 november over vergoedingen bij kennelijk onredelijk ontslag
Den Haag, 25 november 2009 – Bij beëindiging van een arbeidsovereenkomst kan de rechter in sommige gevallen aan de werkgever de verplichting opleggen om een vergoeding aan de werknemer te betalen. Dat kan gebeuren in een procedure tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst en in een geding dat de werknemer, na een hem gegeven ontslag, tegen de werkgever aanspant omdat hij meent dat sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag.
In deze zaak heeft het hof ’s-Gravenhage op 2 december 2008 geoordeeld dat het ontslag door de werkgever (op basis van een door CWI verleende toestemming wegens arbeidsongeschiktheid) kennelijk onredelijk is in de zin van art. 7:681 lid 2 onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW).
(Deze bepaling luidt: het ontslag is kennelijk onredelijk wanneer, mede in aanmerking genomen de voor de werknemer getroffen voorzieningen en de voor hem bestaande mogelijkheden om ander passend werk te vinden, de gevolgen te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij opzegging.)
Het hof heeft dit ontslag kennelijk onredelijk geoordeeld en een vergoeding vastgesteld.
Voor het bepalen van deze vergoeding heeft het hof aangeknoopt bij de kantonrechtersformule voor ontbinding van een arbeidsovereenkomst, waarbij het hof een generieke korting van 30% toepast (Zie LJN BH2842).
De vier andere hoven hanteren inmiddels een daarvan afwijkende formule. Tegen een van de uitspraken waarin dit is gedaan, loopt thans cassatieberoep dat op korte termijn zal worden behandeld.
(De kantonrechter kan op verzoek een arbeidsovereenkomst ontbinden wegens gewichtige redenen. Indien sprake is van veranderingen in omstandigheden kan de kantonrechter betaling van een vergoeding opleggen. De kantonrechters hebben als uitgangspunt voor de berekening van die vergoeding de zgn. kantonrechtersformule opgesteld.)
De procedure bij de Hoge Raad
De werkgever (advocaat mr. S.F. Sagel, Amsterdam en cassatieadvocaat mr. R.A.A. Duk in Den Haag) heeft cassatieberoep bij de Hoge Raad ingesteld tegen de uitspraak van het Haagse hof; dit beroep keert zich tegen de toepassing van de kantonrechtersformule.
De werknemer (advocaten mr. D. Rijpma en mr. M.S. van der Keur, Den Haag) heeft van zijn kant ook beroep ingesteld, onder meer gericht tegen de generieke korting van 30% op de uitkomst van de formule.
Op 4 september 2009 heeft advocaat-generaal mr. J. Spier in zijn conclusie de Hoge Raad geadviseerd de uitspraak van het Haagse hof te vernietigen. (Zie LJN BJ6596).
De uitspraak van de Hoge Raad
De Hoge Raad doet op vrijdag 27 november, 10.00 uur uitspraak in deze zaak.
Een samenvatting van die uitspraak zal om 10.30 uur aan de pers worden gestuurd en tegelijkertijd op de website van de Hoge Raad worden gepubliceerd, met doorklik naar de volledige uitspraak.