Verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst
Deze zaak draait om de combinatie van een voorwaardelijk verzoek van de werkgever, na een door hem verleend ontslag op staande voet waarvan de nietigheid is ingeroepen, en een onvoorwaardelijk verzoek tot tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van de werknemer gedaan in het verweerschrift. Aan de orde komt welk verzoek als eerste moet worden beoordeeld. Daarbij wordt door de kantonrechter verwezen naar tal van uitspraken van de Hoge Raad en het Hof.
Wilt u meer weten wat wij als advocaat voor u of voor uw zaak kunnen betekenen? Of heeft u behoefte aan advies, hulp of bijstand door een advocaat? Mail dan uw vraag of bel 030 252 35 20. Daarvoor brengen wij u uiteraard geen kosten in rekening.
Uitspraak
RECHTBANK ROERMOND
Sector kanton
Zaaknummer: 223698 \ AZ VERZ 08-337
Beschikking van de kantonrechter te Venlo d.d. 20 november 2008.
in de zaak van:
de maatschap [verzoekster] Accountants en Belastingadviseurs, gevestigd te [adres maatschap],
verzoekster,
gemachtigde: mr. X,
tegen:
de heer [medewerker], wonende te [adres],
verweerder,
gemachtigde: Y,
en
de heer [medewerker], wonende te [adres],
verzoeker,
gemachtigde: Y.
tegen
de maatschap [verzoekster] Accountants en Belastingadviseurs, gevestigd te [adres maatschap],
verweerster,
gemachtigde: mr. X,
1. Het verloop van de procedure
1.1. Op 9 september 2008 is ter griffie ingekomen een verzoekschrift van de maatschap [verzoekster] Accountants en Belastingadviseurs, waarbij zij verzoekt de tussen haar als werkgeefster en de heer [medewerker] als werknemer bestaande arbeidsovereenkomst voor zover vereist te ontbinden wegens de in het verzoekschrift vermelde gewichtige redenen.
1.2. Op 10 oktober 2008 is door de heer [medewerker] een verweerschrift ingediend, waarbij hij zich gemotiveerd verzet tegen de verzochte ontbinding “voor zover vereist” van de arbeidsovereenkomst.
1.3. Op 10 oktober 2008 is ter griffie ingekomen een verzoekschrift van de heer [medewerker] waarbij hij (tegen)verzoekt de tussen hem als werknemer en de maatschap [verzoekster] Accountants en Belastingadviseurs als werkgeefster bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens de in het verzoekschrift vermelde gewichtige redenen.
1.4. Op 27 oktober 2008 is door de maatschap [verzoekster] Accountants en Belastingadviseurs een verweerschrift tegen het (tegen)verzoek van [medewerker] ingediend, waarbij zij zich gemotiveerd heeft verzet tegen de door de heer [medewerker] verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
1.5. Op 28 oktober 2008 heeft de heer [medewerker] aanvullende producties in het geding gebracht.
1.6. Op 29 oktober 2008 is een mondelinge behandeling van de zaak gehouden.
1.7. Op verzoek van partijen is de behandeling aangehouden tot 5 november 2008.
1.8. Partijen hebben daarna verzocht een beschikking te geven, waarvan de uitspraak is bepaald op heden.
2. Het oordeel van de kantonrechter
2.1. Gelet op de stukken en de ter mondelinge behandeling door partijen, hierna te noemen [verzoekster] respectievelijk [medewerker], afgelegde verklaringen, alsmede gelet op hetgeen partijen op vragen van de kantonrechter over en weer nog hebben aangevoerd, overweegt de kantonrechter het navolgende:
– [medewerker] is op 1 maart 1991 bij (rechtsvoorgangers van) [verzoekster] in dienst getreden en vervult thans de functie van relatiebeheerder.
– [medewerker] heeft aangegeven een salaris van EUR 4.404,40 bruto per maand te verdienen exclusief 8% vakantiegeld.
– [verzoekster] stelt dat [medewerker] een salaris van EUR 4.151,00 verdient exclusief 8 % vakantiegeld.
– [medewerker] is geboren op [datum] 1958.
– Gebleken is dat het onderhavige verzoek geen verband houdt met een opzegverbod als bedoeld in de artikelen 647, 648, 670 en 670a van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) of enig ander verbod tot opzegging van de arbeidsovereenkomst.
2.2. [verzoekster] heeft [medewerker] op 27 augustus 2008 op staande voet ontslagen. [medewerker] heeft op 2 september 2008 geprotesteerd tegen dit ontslag (de toestemming CWI ontbrak) en zijn arbeid aangeboden. Op 9 september 2008 heeft [verzoekster] de ontbinding “voor zover vereist” verzocht. Op 10 oktober 2008 heeft [medewerker] – naast zijn verweer tegen de verzochte ontbinding voor zover vereist – zelfstandig en onvoorwaardelijk de ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzocht.
2.3. [verzoekster] stelt dat een onvoorwaardelijk tegenverzoek als door [medewerker] gedaan
niet-ontvankelijk is, omdat de arbeidsovereenkomst tussen partijen reeds is geëindigd.
Daartoe voert [verzoekster] aan dat de nietigheid als bedoeld in artikel 9 BBA niet is ingeroepen. Ter zitting heeft de raadsman van [medewerker] aangevoerd dat zijn brief van 2 september 2008 niets te wensen overlaat: de nietigheid van het ontslag is ingeroepen.
2.4. De kantonrechter moet de volgende vragen beantwoorden:
2.4.1. Bestaat op 10 oktober 2008 de arbeidsovereenkomst tussen partijen nog zodat deze – als de feiten daartoe aanleiding geven – moet worden ontbonden?
2.4.2. Gaat het onvoorwaardelijke verzoek van [medewerker] vóór het voorwaardelijke verzoek van [verzoekster]?
2.5. De kantonrechter vindt in het van beide kanten verzochte en de combinatie van beide verzoeken (met de over en weer gevoerde verweren van wat juridisch wel en/of niet mogelijk is) aanleiding in deze zaak het volgende voorop te stellen, gezien:
HR 1 november 1974, NJ 1975, 343
HR 21 oktober 1983, NJ 1984, 296
HR 18 december 1987, NJ 1988, 351
HR 27 maart 1987, NJ 1987, 882
HR 6 maart 1992, JAR 1992, 10
HR 23 oktober 1992, JAR 1992, 116
HR 16 april 1999, JAR 1999, 104
Hof Amsterdam 10 juni 2004, JAR 2004, 183
Hof Leeuwarden 22 juni 2005, JAR 2005, 172
Hof ‘s-Hertogenbosch 25 Juli 2006, LJN BD4090, RAR 2006, 148
Hof ‘s-Hertogenbosch 6 augustus 2008, JAR 2008, 224
2.5.1. De opzegging beëindigt de arbeidsovereenkomst.
2.5.2. De inroeping van nietigheid als bedoeld in het BBA vernietigt de opzegging, indien onherroepelijk blijkt dat de vernietiging terecht is gedaan.
2.5.3. Een opgezegde arbeidsovereenkomst blijft beëindigd ook indien de nietigheid is ingeroepen, zolang niet blijkt dat de vernietiging terecht is gedaan.
2.5.4. De werkgever kan een voorwaardelijk verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst indienen, gegrond op dezelfde gronden als een door hem verleend ontslag op staande voet.
2.5.5. De op staande voet ontslagen werknemer kan een (on)voorwaardelijk verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst indienen, gegrond op het (ontbreken van) dezelfde gronden als het ontslag op staande voet.
2.5.6. Bij een fundamenteel verschil van inzicht tussen partijen met betrekking tot de feiten die wel of niet (kunnen) leiden tot een dringende/gewichtige reden, leent de artikel 7:685 BW-procedure zich minder voor toepassing van bewijsmiddelen als bijvoorbeeld het horen van getuigen en/of deskundigenbericht.
2.5.7. De beslissing over de rechtsgeldigheid van het ontslag op staande voet – in casu de aanwezigheid van een voldoende geldige dringende reden – heeft geen gezag van gewijsde vóór de (kanton)rechter die oordeelt in een dagvaardingsprocedure.
2.5.8. De combinatie van een voorwaardelijk verzoek van de werkgever, na een door hem verleend ontslag op staande voet waarvan de nietigheid is ingeroepen, en een onvoorwaardelijk verzoek van de werknemer leidt in beginsel tot de conclusie dat de feitelijk tussen partijen ontstane en voortdurende breuk onherstelbaar moet worden geacht, zodat ontbinding onontkoombaar is.
2.5.9. De definitieve breuk en de feiten die ten grondslag liggen aan het ontslag op staande voet en de verzochte voorwaardelijke ontbinding leiden tot het volgende.
1) In een aanhangig te maken bodemprocedure komt – definitief en onherroepelijk – vast te staan dat dit ontslag terecht en op goede gronden plaats heeft gevonden. In dat geval sorteert een thans uit te spreken voorwaardelijke ontbinding geen effect, omdat er een regelmatig einde aan de arbeidsovereenkomst is gekomen.
2) In een aanhangig te maken bodemprocedure komt – definitief en onherroepelijk – vast te staan dat dit ontslag niet terecht en niet op goede gronden plaats heeft gevonden. In dít tweede geval is er wél ruimte voor een effectieve ontbinding, zoals de werkgever die in de onderhavige procedure – voor dít geval – aan de orde wil stellen.
In dit laatste geval moet er echter – logischerwijs – van uit worden gegaan dàt er sprake zal zijn van een achteraf onterecht ontslag op staande voet. Dan zal de achteraf onterechte keuze voor een ontslag op staande voet en de daardoor ontstane noodzaak tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst aan de werkgever zijn te wijten en om die reden voor zijn eigen rekening komen.
2.5.10. De werknemer is bij zijn zelfstandig onvoorwaardelijke tegenverzoek als bedoeld in artikel 282, lid 4, Rv niet gebonden aan het voorwaardelijke kader van het inleidend verzoek tot ontbinding van de werkgever. Dat het verzoek van de werknemer betrekking heeft op hetzelfde onderwerp – de ontbinding van de arbeidsovereenkomst – als dat van diens werkgever, is niet in geschil.
2.5.11. Een onvoorwaardelijk verzoek tot ontbinding heeft een verdere strekking dan een voorwaardelijk verzoek, omdat de voorwaarde eerst vervuld kan worden nadat partijen hun rechtsstrijd onherroepelijk hebben beëindigd, hetzij met onderling goedvinden hetzij na onherroepelijk rechterlijke uitspraak. De kantonrechter beslist eerst op het meest verstrekkende verzoek.
2.5.12. Voor het geval het onvoorwaardelijke verzoek van de werknemer is ingewilligd en hij nadien het verzoek tijdig heeft ingetrokken, komt het voorwaardelijke verzoek van de werkgever voor inwilliging in aanmerking.
2.6. [verzoekster] legt aan haar verzoek het volgende ten grondslag. [verzoekster] is een accountantskantoor. Zij verleent adviezen op fiscaal en financieel gebied. [medewerker] vervult bij [verzoekster] de functie van relatiebeheerder. Een relatiebeheerder heeft zelfstandig contact met klanten van [verzoekster]. Een relatiebeheerder verricht ook zelf voorkomende administratieve werkzaamheden voor de klant. De relatiebeheerder is de contactpersoon tussen de organisatie van [verzoekster] en de klant. [verzoekster] heeft met haar relatiebeheerders een verbod op nevenwerkzaamheden en een relatiebeding gesloten. In 2007 en 2008 zijn enkele relatiebeheerders bij [verzoekster] vertrokken. In de periode van oktober 2007 tot en met juni 2008 zijn een aantal klanten die door [medewerker] “bediend” werden, vertrokken. [medewerker] heeft in 2008 een functioneringsgesprek gehad. [verzoekster] heeft alleen aan [medewerker] gevraagd of deze gelet op het vertrek van de andere relatiebeheerders, wilde vertrekken waarop door [medewerker] ontkennend is geantwoord. Begin juli 2008 heeft [medewerker] te kennen gegeven bij [verzoekster] te willen vertrekken en een aantal cliënten mee te willen nemen. [verzoekster] wilde niet op deze laatste wens ingaan. Nadien bleek dat twee klanten ([D] en [C]) te kennen hebben gegeven weg te willen bij [verzoekster]. Dat was vreemd. Klant [D] heeft aangegeven zich belazerd te voelen omdat hij een creditnota heeft ontvangen. Op 22 augustus 2008 heeft [D] zijn bescheiden teruggekregen van [verzoekster]. [verzoekster] heeft [D] doen schaduwen. Gebleken is dat [D] rechtstreeks naar [adres], het woonadres van [medewerker], is gereden. [medewerker] heeft [D] binnengelaten. Desgevraagd zegt [medewerker] op 22 augustus 2008 telefonisch contact te hebben gehad met [D]. Na confrontatie met de foto’s schrikt [medewerker] van het observeren van het afgeven van bescheiden. [medewerker] wordt op non-actief gesteld. [medewerker] wordt om een reactie gevraagd. Een reactie blijft uit. Op 27 augustus 2008 ontslaat [verzoekster] [medewerker]:
“Hierbij zeggen wij de arbeidsovereenkomst met jou op met onmiddellijke ingang, dus per heden. De reden daarvoor is jouw handelwijze ten aanzien van de klant [D]. Door ons is geconstateerd, dat jij deze klant op eigen initiatief en zonder daartoe gerechtigd te zijn een creditfactuur hebt gegeven. De klant heeft aangegeven zijn relatie met [verzoekster] te willen beëindigen, waarop door jou geen actie is ondernomen. Wel heb jij vanuit je privé adres contact onderhouden met deze klant. Toen de klant op vrijdag 22 augustus 2008 zijn bescheiden op ons kantoor kwam afhalen was jij die dag ziek thuis. Gebleken is dat de klant vanuit ons kantoor rechtstreeks naar jouw huis is gereden en de bescheiden naar jou heeft gebracht.
Toen wij jou op 25 augustus 2000 vroegen of jij nog contact had gehad met deze klant gaf je in eerste instantie slechts aan één keer telefonisch contact hebben gehad. Op doorvragen onzerzijds kwamen daar twee telefoongesprekken bij. Je ontkende verder contact te hebben gehad. We hebben toen aangegeven te vermoeden dat jij wel wist waar de spullen van [D] zouden zijn. Je gaf aan dat niet te weten en geen ander contact hebben gehad dan de drie telefoongesprekken.
Wij hebben jou vervolgens geconfronteerd met bewijs (foto’s) waaruit blijkt dat de klant de spullen bij jou persoonlijk heeft afgegeven.
Na ons gesprek hebben we jou op non-actief gezet en gezegd op deze kwestie terug te zullen komen. Ook hebben wij jou de gelegenheid gegeven door schriftelijk te reageren. Wij ontvingen slechts een korte reactie die verder niet inhoudelijk was.
Het voorgaande levert voor ons reden op jou met onmiddellijke ingang te ontslaan. In strijd met jouw arbeidsrelatie met [verzoekster] onderhoud jij contacten met klanten en ontvangt van klanten, of in elk geval van één klant. Je spreekt niet de waarheid over jouw contacten met de klant en hebt ontkend te weten waar de spullen van de klant zijn, terwijl die aan jou zijn afgegeven.
Wij zetten dit ook af tegen over jouw recent geuite wens ons kantoor te verlaten, waarover wij al eerder schreven.”.
2.7. Hetgeen bij verzoekschrift wordt aangevoerd leidt volgens [verzoekster] ertoe dat er gewichtige redenen bestaan om de arbeidsovereenkomst op de kortst mogelijke termijn te doen eindigen door ontbinding. De gewichtige redenen zijn gelegen in de genoemde dringende reden voor ontslag op staande voet en subsidiair in een wijziging van omstandigheden. Immers, door de wijze waarop [medewerker] heeft gehandeld kan in redelijkheid van [verzoekster] niet worden verlangd de arbeidsovereenkomst te continueren.
2.8. Bij verweerschrift naar aanleiding van het zelfstandig verzoek voert [verzoekster] nog het volgende aan. Opvallend is dat [medewerker] op geen enkele wijze na begin 2007 naar buiten is getreden met zijn mededelingen betreffende de verhoging van facturen. Er zijn medewerkers weggegaan, maar er zijn ook andere mensen bijgekomen. De sfeer binnen de organisatie is goed. Er is geen enkele sprake van onregelmatigheden in de facturen. [verzoekster] geeft met betrekking tot een aantal klanten precies aan hoe de facturen en urenregistratie zijn opgesteld. Enkel wijs geworden door de gebeurtenissen in 2007 is [verzoekster] omzichtig omgegaan met het verzoek van [medewerker] om te vertrekken en klanten mee te nemen. [medewerker] heeft volledig zelfstandig de creditfactuur voor [D] opgesteld. [medewerker] benadert klanten van [verzoekster]. [verzoekster] heeft een derde zich als een persoon van de belastingdienst laten voordoen, die om inlichtingen vroeg bij een klant in verband met [medewerker]. Daar is uitgekomen dat [medewerker] voor deze klant werkzaamheden zou verrichten. Er geen enkele reden om het verzoek van [medewerker] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst toe te wijzen.
2.9. [medewerker] legt aan zijn verweer en het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ten grondslag. [medewerker] is al 18 jaar in dienst van zijn werkgever. Er heerst thans een negatieve bedrijfscultuur. Op een termijn van één jaar zijn 12 van de 15 personeelsleden vertrokken. [medewerker] is gebleken dat aan klanten waarvoor hij werkzaamheden verricht ten onrechte niet verrichte werkzaamheden in rekening worden gebracht. Dit zijn falsificaties die in zijn ogen ontoelaatbaar zijn. [medewerker] is in oktober 2007 daar zeer boos over geworden en heeft [verzoekster] meegedeeld dit niet langer voor zijn verantwoording te willen nemen. [medewerker] wil niet langer aan zo’n kantoor verbonden blijven. [medewerker] legt tal van bescheiden over waaruit blijkt dat de facturen systematisch worden verhoogd. [verzoekster] heeft eenzijdig en achter de rug om van [medewerker] om klanten benaderd waarvan [medewerker] het relatiebeheer deed. [verzoekster] beschuldigt hem van diefstal. De creditfactuur aan [D] is opgesteld in overleg met de directie van [verzoekster]. Uitkomst van dat overleg was het zenden van de betreffende creditnota. [D] heeft zelf verklaard dat hij met de directie daarover heeft gesproken. [D] is alleen naar [medewerker] toegegaan om hem te vragen of de stukken die hij had ontvangen compleet waren. Ook [D] heeft schriftelijk verklaard dat [medewerker] geen werkzaamheden voor hem heeft verricht. Er is geen enkele reden voor ontslag op staande voet. [verzoekster] heeft [medewerker] buitengewoon schandalig behandeld, waaronder de beschuldiging van diefstal en er dient een aanzienlijke ontbindingsvergoeding betaald te worden. De vertrouwensbreuk is volledig aan [verzoekster] te wijten.
2.10. [medewerker] stelt dat het voorwaardelijke verzoek tot ontbinding gegrond op de ontslagreden niet toewijsbaar is. [verzoekster] voert aan dat het onvoorwaardelijke tegenverzoek niet tot de mogelijkheden behoort.
2.11. Ter mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat de arbeidsverhouding tussen partijen inmiddels duurzaam en definitief is verstoord door:
1) de door [verzoekster] kenbaar gemaakte dringende reden en het gegeven ontslag; en
2) de beschuldigingen van malversaties door [medewerker] aan het adres van [verzoekster].
2.12. Voor alles kan en moet in deze situatie worden geconstateerd dat de feitelijk tussen partijen op 27 augustus 2008 reeds ontstane en vanaf dat moment voortdurende breuk inmiddels onherstelbaar moet worden geacht, zodat ontbinding onontkoombaar is.
2.13. De kantonrechter zal daarom eerst oordelen over het onvoorwaardelijk verzoek van [medewerker]. Het voorwaardelijke verzoek van [verzoekster] komt alleen nog voor behandeling en beslissing in aanmerking, voor zover [medewerker] – indien hij zich niet met de kantonrechterlijke beoordeling en beslissing wil verenigen – zijn onvoorwaardelijke tegenverzoek intrekt.
2.14. De kantonrechter beantwoordt daarmee de in rov. 2.4 gestelde vragen bevestigend:
er bestaat een arbeidsovereenkomst die ontbonden gaat worden; het onvoorwaardelijke verzoek van [medewerker] wordt het eerst beoordeeld.
2.15. De kantonrechter stelt vast dat hetgeen [verzoekster] [medewerker] verwijt (bijvoorbeeld de door [medewerker] geuite wil te vertrekken; het vertrek van een andere werknemer die klanten “meeneemt”; het vertrek van klanten die door [medewerker] worden “bediend”; negatieve uitlatingen van [medewerker] over [verzoekster]; de verwijten van [medewerker] aan [verzoekster]) vóór het ontslag op staande voet geen aanleiding heeft gevormd over te gaan tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst of het treffen van arbeidsrechtelijk toegestane berispingen of inhoudingen. De kantonrechter verwijst daartoe naar het tussentijdse gesprek dat op 26 juni 2008 (productie 2 bij verzoekschrift [verzoekster]) met [medewerker] is gevoerd. De kern van het verwijt aan [medewerker] ligt in het ontslag op staande voet, zoals verwoord in de brief d.d. 27 augustus 2008. Bij verzoekschrift onder 15 stelt [verzoekster] daaromtrent nog eens:
“[verzoekster] is van mening dat zij de arbeidsovereenkomst met [medewerker] op terechte gronden met
onmiddellijke ingang heeft opgezegd. [medewerker] heeft door zijn handelwijze volledig in strijd
gehandeld met de …. arbeidsovereenkomst, speciaal het daarin opgenomen verbod op
nevenwerkzaamheden en/of het relatiebeding.”.
2.16. De kantonrechter stelt vast dat door [verzoekster] geen andere feiten zijn gesteld die tot een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 7:685 BW kunnen leiden. Daarmee komt het debat toch weer neer op de vraag of zich een geldige reden voor ontslag op staande voet heeft voorgedaan.
2.17. In de onderhavige beschikking op het ontbindingsverzoek van [medewerker] zal daarom uit worden gegaan van een mede aan [verzoekster] te wijten noodzaak tot ontbinding, om reden dat zij [medewerker] op 27 augustus 2008, bij beoordeling achteraf, ten onrechte zal blijken te hebben bejegend. Zo een reden voor ontbinding moet zich vertalen in een vergoeding, welke recht doet aan de situatie, zoals die zich zonder het onterechte ontslag op staande voet aan zou hebben gediend. In díe situatie zou er ten hoogste sprake zijn geweest van mede door eigen handelen van [medewerker] ontstane vermoedens, doch niet van méér dan deze vermoedens.
2.18. De kantonrechter stelt vast dat het gedrag van [medewerker] in de kwestie [D] (zeker het gehannes met de dossiers en de daarbij opgemaakte observaties) niet bepaald bevorderlijk is geweest voor de stelling dat er niets aan de hand was. Het behoort – als zijn werkgever anders beslist – niet tot zijn taak op eigen houtje met een (ex-)klant iets te regelen. Dat geldt zowel de kwestie met betrekking tot de creditfactuur als de overhandiging van dossiers.
2.19. Bij gebreke van bevestiging achteraf – als waar nu, zoals aangeduid, niet van uit wordt gegaan – vormen vermoedens uitsluitend vermoedens; deze vormen, als zodanig, onvoldoende reden om uitsluitend op basis daarvan een definitief en effectief einde aan een arbeidsovereenkomst te maken, en dan: louter voor rekening en risico van de werknemer.
2.20. De kantonrechter stelt vast dat [medewerker] zijn werkgever ervan beschuldigt sedert in ieder geval 2007 falsificaties van facturen aan cliënten toe te sturen: er wordt teveel gedeclareerd en sommige posten worden bij andere klanten ondergebracht. Beide partijen geven hun eigen uitleg over de urenstaten en de declaraties. De kantonrechter komt daar zonder deskundige hulp niet uit, maar juist de artikel 7:685 BW-procedure leent zich niet voor deskundigenbericht. Geheel klinkklaar ligt in deze kwestie niet het gelijk aan de ene of aan de andere zijde. Maar de beschuldiging (neerkomende op: valsheid in geschrift) is wel zodanig ernstig (zeker in het accountantsvak) dat de beschuldiging buiten redelijke twijfel hard moet zijn. Het gevolg van die beschuldigingen, te weten de al in 2007 geventileerde wens te vertrekken / het aan de werkgever verweten niet-adequate reageren / het achter de rug van [medewerker] benaderen van relaties / de beschuldiging van “diefstal” door [medewerker], deelt in het lot daarvan. Temeer natuurlijk omdat [verzoekster] met tal van redenen omkleed alles ontkent.
2.21. Het komt er op neer dat beide partijen feitelijkheden aanvoeren die telkens haaks op elkaar staan en die bij gebreke van bewijslevering niet voor vaststaand gehouden kunnen worden.
2.22. In die situatie ligt er in hetgeen partijen elkaar verwijten een meer dan voldoende wijziging van omstandigheden de arbeidsovereenkomst te ontbinden, te weten het beweerde uitspannen van cliënt(en) tegenover zeer ernstige beschuldigingen. Beide partijen kunnen elkaar verwijten dat deze situatie zo is ontstaan. Dat brengt de kantonrechter op de neutrale factor C=1.
2.23. [medewerker] stelt dat hij een salaris van EUR 4.404,40 bruto verdient, exclusief 8% vakantietoeslag. Daarentegen stelt [verzoekster] dat [medewerker] een salaris heeft van EUR 4.151,00 bruto, exclusief 8% vakantietoeslag. [verzoekster] heeft ter onderbouwing van het door haar gestelde salaris een loonstrook van juli 2008 overgelegd. Daarbij heeft zij gesteld dat het loon op de salarisstrook afwijkt van het loon in de arbeidsovereenkomst omdat [medewerker] een vast aantal dagen aan onbetaald verlof geniet dat maandelijks met zijn bruto loon wordt verrekend.
2.24. De kantonrechter overweegt dat [verzoekster] zich beroept op een structurele met [medewerker] gemaakte afspraak over het opnemen van onbetaalde verlofdagen. De kantonrechter is echter van oordeel dat deze afspraak niet is aangetoond. Een enkele loonstrook van de maand juli 2008 is onvoldoende. Het door [medewerker] opgegeven salaris komt grotendeels overeen met het in de arbeidsovereenkomst (productie 1 verzoekschrift [verzoekster]) vastgestelde maandsalaris, te weten EUR 4.405,00. De kantonrechter gaat bij het toekennen van de vergoeding dan ook uit van het door [medewerker] opgegeven salaris.
2.25. Als bij artikel 7:685 BW bedoelde vergoeding wordt in deze situatie een neutrale vergoeding ten bedrage van – afgerond – EUR 114.162,00 voorgesteld ten titel van suppletie op een aan [medewerker] toe te kennen uitkering dan wel elders te verwerven lager salaris. Ontbinding vindt plaats tegen 1 december 2008.
2.26. [medewerker] zal tot 26 november 2008, te 16.00 uur, de gelegenheid worden geboden zijn verzoek desverkiezend alsnog in te trekken. Trekt [medewerker] niet in, dan is de arbeidsovereenkomst ontbonden en dient de vergoeding betaald te worden.
2.27. Trekt [medewerker] zijn verzoek in, dan wordt de arbeidsovereenkomst niet op zijn verzoek ontbonden. Dan komt het voorwaardelijke verzoek van [verzoekster] op gelijke gronden en met gelijke vergoeding als hiervoor voor toewijzing in aanmerking. [verzoekster] zal dan na
26 november 2008, te 16.00 uur tot 28 november 2008, te 16.00 uur, de gelegenheid worden geboden haar verzoek desverkiezend alsnog in te trekken.
2.28. In de aard en uitkomst van deze procedure is naar het oordeel van de kantonrechter aanleiding gelegen de kosten van dìt geding te compenseren, ook tegen de achtergrond van de andere tussen partijen nog aanhangig te maken procedure(s) .
3. Beslissing
3.1. Tenzij [medewerker] zijn verzoek uiterlijk 26 november 2008, te 16.00 uur, intrekt:
3.1.1. Ontbindt de tussen partijen geldende arbeidsovereenkomst met ingang van 1 december 2008
3.1.2. Kent aan [medewerker] ten laste van [verzoekster] als vergoeding in de zin van artikel 7:685, lid 8, van het Burgerlijk Wetboek toe: EUR 114.162,00 bruto, ten titel van suppletie op een aan hem toe te kennen uitkering dan wel elders te verwerven lager salaris.
3.2.
• Als [medewerker] zijn verzoek uiterlijk 26 november 2008, te 16.00 uur heeft ingetrokken;
• Tenzij [verzoekster] haar verzoek intrekt uiterlijk 28 november 2008, te 16.00 uur:
3.2.1. Ontbindt de tussen partijen geldende arbeidsovereenkomst met ingang van 1 december 2008, zulks uitsluitend voor het geval dat die overeenkomst op die datum ingevolge onherroepelijk rechterlijke beslissing in laatste instantie nog mocht blijken te bestaan na het [medewerker] op 27 augustus 2008 gegeven ontslag op staande voet.
3.2.2. Kent – voorwaardelijk en voor het geval [verzoekster] haar verzoek niet intrekt – aan [medewerker] ten laste van [verzoekster] als vergoeding in de zin van artikel 7:685, lid 8, van het Burgerlijk Wetboek toe: EUR 114.162,00 bruto, ten titel van suppletie op een aan hem toe te kennen uitkering dan wel elders te verwerven lager salaris.
3.3. Compenseert de proceskosten in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.4. Wijst – voor zover nodig – het door [verzoekster] en/of [medewerker] meer of anders verzochte af.
(bron: www.rechtspraak.nl)