DNA onbekend: de erfrechtelijke gevolgen bij zowel het bestaan als het ontbreken van een testament

In 2018 lag het percentage van buitenechtelijk geborenen in Nederland op 51,9 procent, zo blijkt uit de statistieken van het Europees bureau voor statistiek Eurostat.[1] Nederland stijgt daarbij uit boven het Europese gemiddelde wat op 43 procent ligt. Juridisch gezien wordt de verwekker van een buitenechtelijk kind niet van rechtswege de juridische ouder. Via erkenning kan het juridische ouderschap alsnog gevestigd worden. Dit gebeurt echter niet in alle gevallen. De wettelijke regeling maakt duidelijk dat het achterwege blijven van erkenning complicaties meebrengt wanneer het kind aanspraak wil maken op de nalatenschap van de inmiddels overleden ouder.

De eerste complicatie ligt gelegen in de situatie waarbij er een testament is opgemaakt en het niet-erkende kind niet is opgenomen als erfgenaam. De tweede complicatie doet zich voor ingeval er een dergelijk testament ontbreekt. In deze situatie bepaalt het wettelijk erfrecht wie erfgenamen zijn en als zodanig meedelen in de nalatenschap. Zo blijkt uit artikel 4:8 lid 1 en 4:10 lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) dat alleen bloedverwanten van de overledene of zijn/haar echtgenoot/echtgenote of geregistreerd partner recht hebben op de verdeling van de nalatenschap. Hierbij is vereist dat er tussen de overledene en de bloedverwanten een door de wet erkende familierechtelijke betrekking bestaat (artikel 4:10 lid 3 BW). De positie van het niet-erkende buitenechtelijk kind moge daarbij duidelijk zijn. De niet-erkende bloedverwante is geen erfgenaam vanwege het ontbreken van een door de wet erkende familierechtelijke betrekking.

Het juridisch laten vaststellen van het ouderschap biedt het niet-erkende kind de mogelijkheid om alsnog aanspraak te maken op de nalatenschap van de inmiddels overleden ouder. Gerechtelijke vaststelling van het ouderschap kan worden bewerkstelligd aan de hand van het gegeven dat de man verwekker is van het kind. Dit zal moeten blijken uit een DNA-onderzoek of het gegeven dat de man dan wel de vrouw met een daad van verwekking heeft ingestemd. Wanneer de rechter met zijn oordeel het ouderschap vastlegt, brengt dit met zich mee dat het kind en de desbetreffende ouder hierdoor in familierechtelijke betrekking tot elkaar komen te staan ingevolge artikel 1:197 BW. Deze familierechtelijke betrekking werkt terug tot het moment van de geboorte van het kind, zoals blijkt uit artikel 1:207 lid 5 BW. Aldus kan ook het kind dat pas na overlijden van de ouder erkend wordt, aanspraak maken op de nalatenschap.

De terugwerkende kracht geeft aanleiding tot vragen over de juridische consequenties ingeval de erfenis reeds is verdeeld. In zowel de situatie waarbij de overledene geen testament heeft opgemaakt als de situatie waarbij in een opgemaakt testament zijn/haar kinderen heeft benoemd, treedt het inmiddels erkende kind op als erfgenaam. Artikel 1:207 lid 5 BW bepaalt dat de terugwerkende kracht niet zover strekt dat rechten van derden mogen worden geschaad. De Hoge Raad heeft in het Notaris Postma-arrest overwogen dat personen die voor de gerechtelijke vaststelling van het ouderschap erfgenaam waren, geen rechten kunnen ontlenen aan deze derdenbeschermingsregeling, onverminderd de andere beperking die uit hetzelfde wetsartikel volgt.[2] Deze andere beperking ziet erop dat de erfgenamen slechts verplicht zijn om de vermogensrechtelijke voordelen af te geven voor zover die nog aanwezig zijn op het moment dat het verzoek tot gerechtelijke vaststelling wordt gedaan. Dit heeft tot gevolg dat het kind recht heeft op teruggave jegens de erfgenamen van de vermogensrechtelijke voordelen voor zover deze geen verteerde goederen betreffen.

Daarnaast kan de situatie zich voordoen dat de overledene wel degelijk een testament heeft opgesteld, waarin het desbetreffende kind niet als erfgenaam wordt genoemd. De gerechtelijke vaststelling van het ouderschap brengt hierin geen verandering en laat de rechten van een derde verkregen uit het testament ongewijzigd. Het kind dat via een gerechtelijke vaststelling van het ouderschap in familierechtelijke betrekking tot de overledene komt te staan, heeft aldus een gelijkwaardige positie als een erkend kind die onterfd is. Deze erfrechtelijke positie houdt in dat het kind slechts recht heeft op zijn legitieme portie en onder bepaalde omstandigheden op een som. Dit recht komt te vervallen na vijf jaren na het overlijden van de erflater ingevolge artikel 4:85 BW. Wanneer het niet-erkende kind wetenschap krijgt over het gegeven dat de overledene zijn biologische ouder is nadat de vijf jaren zijn verstreken, kan daarmee geen aanspraak meer maken op zijn legitieme portie.

Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat een niet-erkend kind wel degelijk aanspraak kan maken op de verdeling van de nalatenschap. Ook het feit dat de nalatenschap reeds is verdeeld, hoeft daaraan niet in de weg te staan. Heeft u vragen hierover? Neem dan contact op met TEAM Advocaten.

[1] ec.europa.eu (zoek op: share of live births outside marriage).

[2] HR 19 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6150, r.o. 3.3.5 en 3.3.6.