Huurkorting voor ondernemers tijdens coronacrisis

Het kwam onlangs al volop in het nieuws, op 21 januari 2021 besliste de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag als eerste in een bodemzaak (dus niet in kort geding) over de vraag of horecaondernemers recht hebben op huurkorting wegens de financiële gevolgen van de gedwongen sluiting door de coronamaatregelen. Het antwoord hierop was ja. De kantonrechter heeft in deze uitspraak bepaald dat twee Haagse horecazaken nog maar de helft van hun huur hoeven te betalen tijdens de lockdown en dus een huurkorting van 50% krijgen. Deze uitspraak kan van groot belang zijn voor horecaondernemers en winkeliers doordat zij door deze uitspraak mogelijk makkelijker zelf huurkorting kunnen afdwingen.

In deze zaak was er sprake van een huurachterstand van twee maanden. Het lukte de horecaondernemer deze keren niet om de huur door te betalen door de sluitingsmaatregel. De verhuurder had begrip voor de situatie, maar vond toch dat de horecaondernemer de afgesproken maandelijks huurprijs moest betalen en dat er geen aanleiding was voor korting op de huurprijs. Daarnaast was hij van mening dat met de overheidssteun en de wel behaalde omzet de huur betaald had kunnen worden en vorderde hij naar aanleiding van de huurachterstand dat de horecaondernemers het pand uit werden gezet. Daartegenover vorderde de horecaondernemer een huurkorting van 100% voor de periode waarin de horecazaak geheel dicht was, en een huurkorting van 40% voor de periode waarin de horecazaak slechts gedeeltelijk open was.

Wat betreft de vordering van de verhuurder oordeelde de rechter dat een huurachterstand van twee maanden er niet voor kan zorgen dat een huurovereenkomst wordt ontbonden. Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de coronacrisis en de opgelegde overheidsmaatregelen ervoor zorgden dat de huurders niet het huurgenot is verschaft dat zij bij het aangaan van de huurovereenkomst mochten verwachten en dat het feit dat zij het gehuurde mogelijk hebben kunnen gebruiken voor afhaal- en bezorgdiensten hieraan geen afbreuk doet. Daarnaast dient de coronacrisis, gelet op haar omvang en de gevolgen voor de economie en de maatschappij gezien te worden als een onvoorzienbare omstandigheid. Daarom is de rechter van mening dat de financiële gevolgen door de huurder en verhuurder moeten worden verdeeld. Voor recht op huurkorting is wel vereist dat de huurder aantoonbaar omzetverlies heeft geleden als gevolg van de coronamaatregelen. Indien hij helemaal geen omzetverlies had geleden, verviel het recht op huurkorting. In dit geval had de horecaondernemer wel wat omzet gedraaid en overheidssteun gekregen, maar bleek dit onvoldoende om de huur te blijven betalen. Voorts bepaalde de rechter dat de overheidssteun niet enkel dient om de huur mee te voldoen, de steun is namelijk ook om overige vaste lasten mee te betalen. Hierdoor hoeft deze horecaondernemer tijdens een gehele sluiting maar 50% van de huurprijs te betalen. Voor de periode dat de horecaondernemer wel gedeeltelijk open was, heeft de rechter een huurkorting van 25% toegewezen.

Desondanks is het niet zo dat elke (horeca)ondernemer nu automatisch 50% huurkorting krijgt. Zo kan bijvoorbeeld de hoeveelheid overheidssteun een rol spelen en kan er ook gekeken worden hoeveel (online) omzet de ondernemer nog draait. Kort gezegd hangt het allemaal van de specifieke omstandigheden van het geval.

Er lopen momenteel nog meer bodemprocedures over huurkorting, wanneer daar uitspraak in wordt gedaan is nog onduidelijk. Naarmate er meer uitspraken worden gedaan, zou er een duidelijker beeld gevormd kunnen worden over hoe de rechter oordeelt over huurkorting in verschillende situaties.

 

Vindplaats: ECLI:NL:RBDHA:2021:461