Inroepen retentierecht door onder(aannemer)

Het inroepen van een retentierecht houdt in dat een zaak door een schuldeiser niet wordt afgegeven, totdat een openstaande vordering door de schuldenaar is voldaan. Het bekendste voorbeeld is de garagehouder die de gerepareerde auto niet afgeeft, totdat de klant de reparatienota volledig heeft voldaan. Het is ook mogelijk om een retentierecht uit te oefenen op een onroerende zaak. Dit wordt veelal gedaan door aannemers tijdens bouwwerkzaamheden. Ook een onderaannemer kan een retentierecht inroepen.

Voor het succesvol inroepen van een retentierecht moet voldaan zijn aan een drietal voorwaarden. Ten eerste moet de vordering opeisbaar zijn. Dit zal snel het geval zijn als de wederpartij een verplichting richting u heeft. Het tweede vereiste is dat er voldoende samenhang bestaat tussen uw vordering en de verplichting tot afgifte van de zaak. Voldoende samenhang is bijvoorbeeld aanwezig als de verplichtingen over en weer uit dezelfde overeenkomst voortvloeien. Bij een aannemingsovereenkomst zal dat doorgaans het geval zijn. De derde voorwaarde is dat de zaak zich op voldoende duidelijke wijze in de feitelijke macht van de schuldeiser moet bevinden. Er moet sprake zijn van zeggenschap over de zaak. Dit levert in de praktijk nogal eens problemen op, met name wanneer het retentierecht wordt ingeroepen door een onderaannemer.

Om aan het vereiste van het hebben van feitelijke macht te voldoen, is het bij het inroepen van een retentierecht door een aannemer van belang dat het terrein waar wordt gewerkt niet vrij toegankelijk is voor de opdrachtgever. Indien de opdrachtgever het terrein wel kan betreden, dient de aannemer aan te tonen dat daarvoor ten alle tijden haar toestemming is vereist. Daaruit volgt dan de zeggenschap van de aannemer. In de praktijk wordt het werk door de aannemer vaak volledig omheind met bouwwerken, waarmee zij daarover de feitelijke macht heeft.

Verder is het van belang dat de aannemer aan iedereen kenbaar maakt dat het retentierecht wordt uitgeoefend. Een retentierecht kan namelijk ook worden ingeroepen tegen derden, zoals een hypotheekhouder. Aan dit kenbaarheidsvereiste wordt veelal voldaan door middel van het plaatsen van borden, waarop met zoveel woorden vermeld staat dat de aannemer een retentierecht uitoefent.

Onderaannemers hebben meestal geen feitelijke macht over het werk, omdat de hoofdaannemer of de opdrachtgever daarover de zeggenschap heeft. Daarom is het voor een onderaannemer in de praktijk erg lastig om met succes een retentierecht in te roepen. Voor een onderaannemer is het daarom van belang dat er goede afspraken met de hoofdaannemer worden gemaakt ten aanzien van de betaling van haar facturen. Verder is het voor een onderaannemer verstandig om haar werkzaamheden direct op te schorten als haar factuur niet wordt voldaan.

Indien een (onder)aannemer rechtsgeldig een retentierecht heeft ingeroepen, heeft zij voorrang bij het verhalen van haar vordering. Het retentierecht gaat niet teniet door het faillissement van een schuldenaar. Bij een faillissement treedt een curator daarom vaak in onderhandeling met de (onder)aannemer die een retentierecht uitoefent. Dit kan er toe leiden dat ondanks het faillissement toch nog een deel van de vordering van de (onder)aannemer wordt voldaan.