Productaansprakelijkheid

Het komt maar al te vaak voor dat een koper een product koopt dat vervolgens gebrekkig blijkt te zijn. De verkoper is van mening dat hij hiervoor niet aansprakelijk is, maar waar kan de koper dan een vergoeding van de schade, veroorzaakt door het gebrekkige product, verkrijgen?

Een gebrekkig product kan schade opleveren. De oorzaak daarvan kan liggen in de ondeugdelijkheid van de zaak, maar het is ook mogelijk dat het gebrek al aanwezig was toen het product de fabriek verliet. De vraag wie er vervolgens aansprakelijk is, is opgelost door het invoeren van de Europese richtlijn (Richtlijn 85/374/EEG). Deze richtlijn heeft geresulteerd in een risicoaansprakelijkheid voor producenten en is geïmplementeerd in artikel 6:185 e.v. van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Dit artikel biedt echter alleen een oplossing als er sprake is van een consumentenkoop. Betreft het geen consumentenkoop, dan zal het antwoord in artikel 6:74 BW gevonden moeten worden.

Voor het hebben van productaansprakelijkheid krachtens artikel 6:185 BW, is het allereerst van belang om te weten wanneer er sprake is van een product. Het antwoord hierop kan worden gevonden in artikel 6:187 lid 1 BW: ‘onder product wordt verstaan een roerende zaak, ook nadat deze een bestanddeel is gaan vormen van een andere roerende of onroerende zaak’. Onroerende zaken vallen buiten het bereik van productaansprakelijkheid. Echter, producten die verwerkt worden in onroerende zaken vallen dus wel binnen het bereik.

Verder is, volgens artikel 6:185 lid 1 sub a BW, vereist dat het product door hem in het verkeer is gebracht. Als het product niet door de producent in het verkeer is gebracht, moet het bewijs hiervoor door hem geleverd worden. Het is echter niet nodig dat het product de consument heeft bereikt. Indien vast is komen te staan dat er sprake is van een product in de zin van artikel 6:187 lid 1 BW, dient dit product tevens gebrekkig te zijn. Artikel 6:186 BW geeft aan wanneer er sprake is van een gebrek: ‘indien het niet de veiligheid biedt die men daarvan mag verwachten’. Een product kan uiteraard niet als gebrekkig worden aangemerkt, als nadien een beter product in het verkeer wordt gebracht. Dit heeft de wetgever ook tegen willen gaan door artikel 6:186 lid 2 BW op te nemen.

Tot slot is er geen verwijt vereist ten opzichte van de producent. Slechts het gebrek van het product is voldoende voor het aannemen van aansprakelijkheid, schuld behoeft niet te worden aangetoond. Dat er geen verwijt hoeft te zijn, neemt niet weg dat de aansprakelijkheid soms toch niet aanwezig is. De aansprakelijkheid is namelijk niet absoluut. Artikel 6:185 lid 1 BW somt een aantal gevallen op. De stelplicht en de bewijslast hiervan ligt bij de producent.

De schade die vervolgens, na het vaststellen van de productaansprakelijkheid, in aanmerking kan worden genomen voor vergoeding, wordt door artikel 6:190 BW wezenlijk beperkt. Het spitst zich toe op de schade binnen de consumentensfeer en geeft een limitatieve opsomming van de soort schade waarvoor de producent aansprakelijk is. Heeft een koper schade die niet valt onder artikel 6:190 BW, dan zal die zijn vordering moeten baseren op artikel 6:162 BW.

Met betrekking tot de vergoeding van personenschade, schade door dood of lichamelijk letsel zal de benadeelde in beginsel alles vergoed krijgen. Wat betreft zaakschade ligt dit anders. Zaakschade wordt slechts vergoed als zij is toegebracht aan andere zaken die gewoonlijk bestemd zijn voor gebruik of verbruik in de privésfeer. Bovendien moet zij door de benadeelde hoofdzakelijk in die sfeer zijn gebruikt. Vervolgschade kan dan ook voor vergoeding in aanmerking komen. Bij zaakschade is er echter wel een grenswaarde van 500 euro. Ligt de schade beneden de 500 euro, dan kan de benadeelde verhaal halen op de verkoper.