Kredietopzegging

Bankrecht. Kredietopzegging

Artikel 35 van de Algemene Voorwaarden opgesteld door de Nederlandse Vereniging van Banken (hierna: ABV) luidt:

Opzegging van de relatie

De relatie tussen de cliënt en de bank kan zowel door de cliënt als door de bank worden opgezegd. Indien de bank de relatie opzegt, zal zij de cliënt desgevraagd de reden van die opzegging mededelen.
Na de opzegging van de relatie zullen de tussen de cliënt en de bank bestaande individuele overeenkomsten zo spoedig mogelijk worden afgewikkeld met inachtneming van de daarvoor geldende termijnen. (..)

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 10 oktober 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2929) geoordeeld dat indien een kredietverlener gebruik maakt van een overeengekomen bevoegdheid tot beëindiging van een kredietovereenkomst (op de voet van artikel 11.1 van de Algemene Bepalingen van Kredietverlening (hierna: ABK)), de rechtsgeldigheid daarvan beoordeeld moet worden aan de hand van de overeenkomst en de maatstaf van artikel 6:248 lid 2 BW. De Hoge Raad heeft voorts geoordeeld dat aan de in artikel 2 ABV neergelegde zorgplicht van de bank, inhoudende dat de bank naar beste vermogen met de belangen van de cliënt rekening zal houden, gewicht mag worden toegekend bij het oordeel aan de hand van de in artikel 6:248 lid 2 BW neergelegde maatstaf.

Gelet op de maatstaf van artikel 6:248 lid 2 BW dient de rechtsgeldigheid van de opzegging niet te worden getoetst aan na te noemen negen factoren die het hof Arnhem in het arrest van 18 februari 2003 heeft opgesomd. Deze factoren kunnen wel een zekere richting geven bij de beantwoording van de vraag of de opzegging in de gegeven omstandigheden van het geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is maar zij vormen geen verplicht toetsingskader. De vraag of de opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, komt met name tot uitdrukking bij het vereiste van een gegronde reden voor de opzegging van de relatie, of de reden van opzegging desgevraagd is medegedeeld en de gehanteerde opzegtermijn. Daarnaast kunnen zich andere bijzondere omstandigheden voordoen die tot het oordeel kunnen leiden dat de opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet rechtsgeldig is.

De negen factoren die het hof Arnhem in genoemd arrest van 18 februari 2003 heeft opgesomd, waaraan betekenis toekomt voor de rechtsgeldigheid van de opzegging van een bankkrediet. zijn de volgende factoren:
– de duur, de mate van exclusiviteit, de omvang en de ingewikkeldheid en het verloop van de kredietrelatie,
– een aanmerkelijke afname van de kredietwaardigheid en/of aanmerkelijke toeneming van het bancaire kredietrisico, waarbij met name van belang zal zijn of er voldoende dekking door zekerheid bestaat dan wel kan worden verleend en de mate van waarschijnlijkheid of en in welke omvang deze zal blijven bestaan (alles te stellen op de liquidatiewaarde),
– het gedrag en de betrouwbaarheid van de kredietnemer alsmede de mate waarin en de tijdigheid waarmee deze de bank op de hoogte heeft gesteld en stelt van alle voor de kredietrelatie relevante omstandigheden,
– of en in welke mate de kredietnemer toerekenbaar is tekortgeschoten (bij voorbeeld door (structurele en/of ruime) overschrijding van de kredietlimiet),
– de kans dat de onderneming van de kredietnemer, al of niet na reorganisatie of doorstart, zal overleven en de mate waarin de kredietnemer een reorganisatie heeft opgestart,
– welke termijn de kredietnemer krijgt om een andere (huis-)bankier te zoeken en welke ernstige financiële problemen voor de kredietnemer (zullen) ontstaan indien hij zijn financieringsbehoefte niet op korte termijn elders kan onderbrengen,
– de wijze van besluitvorming van de bank voorafgaand aan de opzegging en de wijze waarop overleg is gevoerd met de kredietnemer en of en in welke mate de bank de kredietnemer tevoren heeft gewaarschuwd,
– of de bank door eigen gedragingen (zoals toelating van overschrijding van de kredietlimiet) verwachtingen heeft gewekt,
– andere maatschappelijke belangen (waaronder het voorbestaan van werkgelegenheid).

Een kredietopzegging zal ten minste moeten voldoen aan eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.