Wijziging arbeidsvoorwaarden / Arbeidsvoorwaarden wijzigen / Functiewijziging
Eenzijdige wijziging arbeidsvoorwaarden door werkgever. Bij gebreke van een eenzijdig wijzigingsbeding in de arbeidsovereenkomst (als bedoeld in artikel 7:613 BW) is de werkgever ook gerechtigd om eenzijdig de arbeidsvoorwaarden te wijzigen. Daarvoor dient dezelfde maatstaf te gelden als in het geval de werkgever wel een eenzijdig wijzigingsbeding in de arbeidsovereenkomst had opgenomen. Deze maatstaf is of de werkgever een zodanig zwaarwichtig belang bij de wijziging had, dat het belang van de werknemer dat door de wijziging wordt geschaad, daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken. Geen toepassing van zgn. Taxi Hofman-criterium (HR 26 juni 1998, JAR 1998,199).
Voor direct advies en bijstand met betrekking tot eenzijdige wijziging van arbeidsvoorwaarden kunt u altijd kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Dit gaat snel en u krijgt direct een van onze arbeidsrecht advocaten aan de telefoon. Bel ons nu tegen op 030 252 35 20 of tot 22.00 uur op 030 252 35 20. Daarvoor brengen wij u vanzelfsprekend geen kosten in rekening. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.
Uitspraak
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector kanton
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: 205693 \ CV EXPL 06-5844
vonnis van de kantonrechter d.d. 3 april 2007
inzake
[eiser],
hierna te noemen: [eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. X,
tegen
de besloten vennootschap
Uvek B.V.,
hierna te noemen: Uvek,
gevestigd en kantoorhoudende te Surhuisterveen,
gedaagde,
gemachtigde: mr. Y.
Procesverloop
1.1. Op de bij dagvaarding vermelde gronden heeft [eiser] gevorderd:
– voor recht te verklaren dat Uvek niet gerechtigd is om de onkostenregeling, zoals deze in ieder geval gold voor periode 12 van 2005, eenzijdig te wijzigen;
– de aangekondigde wijzigingen voor zover zij reeds zijn uitgevoerd terug te draaien en eventuele achterstallige onkostenvergoedingen alsnog aan [eiser] uit te betalen;
– Uvek te veroordelen in de kosten van het geding.
1.2. Uvek heeft bij antwoord de vordering betwist.
1.3. Na repliek, dupliek en een akte zijdens [eiser] is vonnis bepaald op de stukken van het geding, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt.
1.4. Door [eiser] en Uvek zijn producties in het geding gebracht.
Motivering
De feiten
2. Als gesteld en erkend, dan wel als niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud der overgelegde producties staat het volgende vast.
2.1. Uvek is een producent van matrassen, kussens, spiraalbodems en boxsprings. [eiser] is sinds 1 februari 1995 in dienst van Uvek in de functie van accountmanager. In die hoedanigheid is [eiser] verantwoordelijk voor de verkoop, dealerondersteuning, relatiebeheer alsmede het geven van product- en verkooptraining. Het werkgebied van [eiser] beslaat Noord-Holland, Zuid-Holland, een deel van Flevoland alsmede een deel van Gelderland en Utrecht.
2.2. Gelet op de vestigingsplaats van Uvek en het hiervoor vermelde werkgebied voert [eiser] zijn werkzaamheden uit vanuit huis. In dat kader heeft [eiser] thuis een kantoor ingericht met een telefoon-/faxverbinding en een internetverbinding. Behalve de door Uvek aan [eiser] ter beschikking gestelde laptop is alle apparatuur, zoals een fax, een printer en een scanner, alsmede archiefkasten, door [eiser] zelf aangeschaft. Daarnaast beschikt [eiser] over een mobiele telefoon op kosten van Uvek en kan hij door hem verbruikte kantoorartikelen declareren. Voor de vaste telefoon betaalt [eiser] een fiscale eigen bijdrage, alsook een bijdrage in de gesprekskosten. Daarnaast ontvangt [eiser] een vaste bruto onkostenvergoeding per loonperiode van € 181,15 bruto.
2.3. Uvek heeft op 17 oktober 2005 aangegeven dat zij wegens haar slechte bedrijfseconomische situatie kostenbesparingen wil realiseren, onder meer door de onkostenvergoedingen voor accountmanagers met ingang van periode 12 van dat jaar in te perken. De voorgestelde nieuwe onkostenvergoedingen zijn vastgelegd in een onkostenregeling vertegenwoordigers Uvek per 12 2005. [eiser] heeft bij brief van 31 oktober 2005 aan Uvek medegedeeld dat hij niet akkoord gaat met het eenzijdig wijzigen van zijn arbeidsvoorwaarden. In de daaropvolgende correspondentie hebben partijen in hun standpunten volhard. Uvek heeft [eiser] bij brief van 10 juli 2006 medegedeeld dat zij de nieuwe onkostenregeling gefaseerd wil invoeren middels een afbouwregeling, om [eiser] de mogelijkheid te geven zijn onkosten en uitgavenpatroon aan de nieuwe situatie aan te passen.
2.4. De financiële gevolgen van de voorgestelde wijzigingen in de onkostenregeling zijn als volgt:
* Voor kosten van de vaste telefoon en de fax heeft [eiser] jaarlijks een vergoeding ontvangen van € 481,85. Ingevolge de nieuwe onkostenregeling vergoedt Uvek aan [eiser] nog een bedrag van € 300,00. Overigens kan [eiser] op grond van zijn eerste arbeidsovereenkomst tot een bedrag van € 908,37 aan kosten voor de vaste telefoon en de fax declareren.
* [eiser] had voorheen geen kosten in verband met mobiel bellen, aangezien hij een mobiele telefoon van de zaak had. Ingevolge de nieuwe onkostenregeling wordt terzake maximaal een bedrag van € 150,00 per maand aan [eiser] vergoed.
* [eiser] heeft jaarlijks een bedrag van € 464,03 aan internetkosten van Uvek ontvangen. Ingevolge de nieuwe onkostenregeling vergoedt Uvek aan [eiser] terzake nog een bedrag van
€ 130,00 per jaar.
* [eiser] heeft in 2005 voor een bedrag van € 386,88 aan kantoorartikelen vergoed gekregen. Ingevolge de nieuwe onkostenregeling vergoedt Uvek terzake maximaal nog een bedrag van
€ 325,00 per jaar.
* [eiser] heeft jaarlijks een vergoeding in verband met overige onkosten ontvangen ter hoogte van € 1.121,38 netto (zijnde € 181,15 per periode bruto). Daarnaast kon [eiser] jaarlijks een bedrag declareren aan incidentele -representatieve- kosten. Over 2005 heeft [eiser] een bedrag van € 861,64 aan incidentele kosten gedeclareerd en vergoed gekregen. De overige onkosten worden in de nieuwe onkostenregeling gemaximeerd tot een bedrag van € 1.121,38 netto
(€ 181,85 bruto per periode), terwijl de incidentele kosten alleen nog worden vergoed indien hier vooraf toestemming voor wordt gevraagd.
2.5. [eiser] is sinds 4 januari 2006 volledig arbeidsongeschikt.
De vordering
3. [eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat de voorheen geldende onkostenregeling dient te worden beschouwd als onderdeel van zijn pakket aan arbeidsvoorwaarden. Aan deze arbeidsvoorwaarden mag door Uvek niet eenzijdig worden getornd, nu er geen sprake is van een eenzijdig wijzigingsbeding in de zin van artikel 7:613 BW. Het besluit tot wijziging dient te worden getoetst aan artikel 6:258 BW. Dit brengt met zich dat een wijziging van de arbeidsvoorwaarden alleen is toegestaan in geval van onvoorziene omstandigheden, welke van dien aard zijn dat van de werkgever in redelijkheid niet mag worden verlangd dat hij de arbeidsvoorwaarden in ongewijzigde vorm in stand houdt. Uvek heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van dergelijke onvoorziene omstandigheden. Uvek heeft niet inzichtelijk gemaakt hoe haar bedrijfseconomische positie de afgelopen jaren is geweest. [eiser] ontkent bovendien dat er sprake is van een bedrijfseconomische noodzaak voor de wijziging van de onkostenregeling. Hij ontkent niet dat de onderneming enkele moeilijke jaren achter de rug heeft, maar de toekomst ziet er volgens [eiser] weer rooskleurig uit. Uitvoering van de nieuwe onkostenregeling leidt ertoe dat [eiser] zelf voor bepaalde bedrijfsmatige kosten dient op te draaien, waartoe hij niet bereid is. Subsidiair, indien de onkostenregeling niet kan worden aangemerkt als een arbeidsvoorwaardenregeling, is [eiser] van mening dat Uvek zich jegens hem met de wijziging van de onkostenregeling als een slecht werkgever opstelt. Met de aangekondigde wijzigingen wordt [eiser] niet in staat gesteld om zijn functie op een behoorlijke wijze uit te voeren. Al het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de voorheen bestaande onkostenregeling ongewijzigd dient te blijven, dat reeds uitgevoerde wijzigingen teruggedraaid moeten worden en dat eventuele achterstallige onkostenvergoedingen alsnog aan [eiser] dienen te worden uitbetaald.
Het verweer
4. Uvek voert tot haar verweer aan dat het bedrijf sinds 2003 in financiële moeilijkheden verkeert. Uvek is sindsdien gedwongen geweest om in het kader van een reorganisatie van de onderneming een aantal ingrijpende maatregelen te nemen. Eind 2005 moesten wederom maatregelen worden genomen om de continuïteit van de bedrijfsvoering te waarborgen. Een van die maatregelen was het wijzigen van de onkostenregeling voor de accountmanagers. Gebleken was namelijk dat Uvek de grip op het declaratiegedrag van haar vertegenwoordigers kwijt was geraakt en dat er grote bedragen aan onkostenvergoedingen werden vergoed, die de contractuele afspraken tussen partijen verre overstegen. Met name [eiser] declareerde bijzonder hoge bedragen. Nu het slecht ging met het bedrijf, diende aan die praktijk een einde te komen. Om [eiser] tegemoet te komen, is er een voorstel gedaan tot een geleidelijke, gefaseerde invoering van de gewijzigde onkostenregeling. Hiermee heeft Uvek blijk gegeven van goed werkgeverschap en zich rekenschap gegeven van de gerechtvaardigde belangen van [eiser]. Gezien de slechte bedrijfseconomische positie van de onderneming mocht Uvek redelijkerwijs van [eiser] verlangen dat deze inging op het redelijke voorstel van Uvek tot -gefaseerde- wijziging van de onkostenregeling.
De beoordeling
5.1. De kantonrechter stelt voorop dat de inhoud van de arbeidsvoorwaarden die van toepassing zijn op het dienstverband van partijen niet alleen wordt bepaald door hetgeen partijen schriftelijk zijn overeengekomen, maar ook, indien partijen in de praktijk van deze afspraken zijn afgeweken, door de wijze waarop partijen in de praktijk invulling hebben gegeven aan de arbeidsvoorwaarden. Indien [eiser] geruime tijd bepaalde bovencontractuele vergoedingen zou hebben gedeclareerd bij Uvek en laatstgenoemde is telkenmale zonder commentaar met deze declaraties akkoord gegaan, dan is zulks mede bepalend voor de inhoud van arbeidsvoorwaarden die gelden in de relatie tussen partijen.
5.2. Indien er sprake is van een eenzijdig wijzigingsbeding in een arbeidsovereenkomst, dan kan de werkgever ingevolge artikel 7:613 BW slechts gebruikmaken van dit beding, indien hij bij de wijziging een zodanig zwaarwichtig belang heeft dat het belang van de werknemer dat door de wijziging zou worden geschaad, daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken. De onderhavige arbeidsovereenkomst bevat geen eenzijdig wijzigingsbeding, noch is gesteld of gebleken dat de van toepassing zijnde CAO een dergelijk beding bevat. Indien er geen eenzijdig wijzigingsbeding in de arbeidsovereenkomst is opgenomen, dan betekent dit niet dat Uvek geen eenzijdige wijziging in de arbeidsvoorwaarden van [eiser] zou mogen toepassen. Er kan sprake zijn van omstandigheden waarin van een werknemer mag worden verlangd dat hij instemt met een wijziging van zijn arbeidsvoorwaarden. In een dergelijk geval ligt het niet voor de hand om een andere, lichtere, maatstaf te hanteren dan die van artikel 7:613 BW. Het kan naar het oordeel van de kantonrechter niet zo zijn dat een werkgever die wèl een eenzijdig wijzigingsbeding in de arbeidsovereenkomst heeft opgenomen aan een zwaarder toetsingscriterium voor wijziging moet voldoen dan een werkgever die dat niet heeft gedaan. Bij gebreke van een eenzijdig wijzigingsbeding dient derhalve eveneens de maatstaf te zijn of er sprake is van een zodanig zwaarwichtig belang aan de zijde van de werkgever, dat het belang van de werknemer dat door de wijziging wordt geschaad, daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, als bedoeld in artikel 6:248 BW, moet wijken. Voor zover Uvek zich heeft beroepen op de maatstaf van het Taxi Hofman arrest van de Hoge Raad (HR 26 juni 1998, JAR 1998/199) – in welk arrest de Hoge Raad heeft bepaald dat een werknemer een redelijk voorstel van zijn werkgever, verband houdende met gewijzigde omstandigheden op het werk, slechts mag afwijzen indien aanvaarding van voormeld voorstel redelijkerwijs niet van hem kan worden gevergd- gaat dit beroep dan ook niet op.
5.3. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Uvek voldoende aannemelijk gemaakt dat zij vanaf 2003 te kampen heeft gehad met bedrijfseconomische problemen, die het doorvoeren van een (herhaalde) reorganisatie met daarmee gepaard gaande kostenbesparende maatregelen noodzakelijk maakten. [eiser] heeft dit bij conclusie van repliek in feite ook met zoveel woorden erkend door te stellen dat de onderneming enkele moeilijke jaren achter de rug heeft. Voorts heeft Uvek er, zoals zij stelt, terecht belang bij grip te krijgen op de hoogte van de door haar te vergoeden onkosten. Uvek had naar het oordeel van de kantonrechter dan ook een zwaarwichtig belang bij eenzijdige wijziging van de vigerende onkostenregeling. Hieraan kan niet afdoen dat het thans mogelijk wat beter gaat met het bedrijf. Voornoemd belang van Uvek was zodanig zwaarwichtig dat het belang van [eiser] dat door de wijziging werd geschaad, daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken. Weliswaar is de nieuwe onkostenregeling minder riant dan de oude onkostenregeling, maar deze kan beslist niet als onredelijk worden beschouwd, gelet op hetgeen [eiser] nodig heeft voor de uitoefening van zijn functie en hetgeen hem op grond van de arbeidsovereenkomst toekomt. Dit geldt te meer, nu Uvek, om [eiser] tegemoet te komen, een gefaseerde afbouw van de oude onkostenregeling naar het niveau van de nieuwe onkostenregeling heeft voorgesteld. Dat [eiser] onder de nieuwe onkostenregeling wat minder vrijheid heeft dan onder de oude onkostenregeling (bijvoorbeeld omdat hij omtrent incidentele onkosten vooraf overleg moet voeren en er niet meer onbeperkt mobiel kan worden gebeld op kosten van de zaak), zal wellicht enige aanpassing van hem vergen, maar kan niet als een onredelijke handelwijze van Uvek worden beschouwd.
5.4. Uit het vorenstaande volgt dat Uvek gerechtigd was om de onkostenregeling zoals deze gold voor periode 12 2005 te wijzigen. Dit brengt met zich dat de vorderingen van [eiser] dienen te worden afgewezen. Een en ander laat echter onverlet dat het de kantonrechter wenselijk voorkomt dat partijen, indien [eiser] weer in staat is om zijn werkzaamheden te hervatten, met elkaar in overleg treden om vervolgens, met inachtneming van elkaars gerechtvaardigde belangen, een aan de concrete (thuis)werksituatie van [eiser] aangepaste regeling voor onkosten op te stellen.
5.5. [eiser] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding worden veroordeeld.
Beslissing
De kantonrechter:
wijst de vorderingen van [eiser] af;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Uvek begroot op € 450,00 aan salaris gemachtigde.
(bron: www.rechtspraak.nl)
De volgende zaak die wij hier dan nog nog maar bespreken handelt over de verplichting van werknemer om een functiewijziging te accepteren
In deze zaak draaide het om het volgende.
De werknemer, voorheen aandeelhouder en statutair bestuurder, was na de verkoop van zijn aandelen als werknemer aangebleven. Een gedeelte van de koopsom was afhankelijk gesteld van de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de arbeidsovereenkomst. Naderhand werd aan de werknemer medegedeeld dat hem een andere functie was toegedacht.
Omdat de werknemer daarna niet op zijn werk verscheen heeft de werkgever de loondoorbetaling gestaakt. De werknemer heeft daarna en loonvordering ingesteld.
In de arbeidsovereenkomst was geen wijzigingsbeding opgenomen (art. 7:613 BW) dat werkgever de bevoegdheid geeft de arbeidsvoorwaarden eenzijdig te wijzigen.
Anders dan dan de kantonrechter, concludeerde heeft het Gerechtshof in hoger beroep, dat de werkgever een onder omstandigheden redelijk en aanvaardbaar voorstel had gedaan voor een andere functie. Van reden waarom redelijkerwijs niet van de werknemer kon worden gevergd dat hij met de wijziging van zijn functie akkoord ging, was niet gebleken. Daarom had de werknemer, gelet op zijn verplichting zich als goed werknemer redelijk op te stellen, de functie dienen te aanvaarden.
De Hoge Raad overweegt echter als volgt. Er is geen grond aan te nemen dat de werknemer slechts dan in strijd handelt met de verplichting zich als goed werknemer redelijk op te stellen tegenover een, met gewijzigde omstandigheden op het werk verband houdend redelijk voorstel van de werkgever, indien afwijzing van het – redelijke – voorstel van de werkgever door de werknemer naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Bij de hier te hanteren maatstaf moet het accent niet eenzijdig worden gelegd op hetgeen van de werknemer in een dergelijke situatie mag worden verwacht. In de eerste plaats dient te worden onderzocht of de werkgever als goed werkgever aanleiding heeft kunnen vinden tot het doen van een voorstel tot wijziging van de arbeidsvoorwaarden, en of het door hem gedane voorstel redelijk is. Pas daarna is aan de orde of, in het licht van de omstandigheden van het geval, in redelijkheid van de werknemer gevergd kan worden die wijziging te aanvaarden.