Bestuurdersaansprakelijkheid jurist / Jurist bestuurdersaansprakelijkheid

Jurist Bestuurdersaansprakelijkheid.

Wordt u als bestuurder aangesproken op grond van onbehoorlijk bestuur in de zin van artikel 2:9, danwel op enig andere grond, bel dan nu tegen lokaal tarief ons Team juristen Bestuurdersaansprakelijkheid op 030 252 35 20. Daarvoor brengen wij u vanzelfsprekend geen kosten in rekening. Op dit telefoonnummer zijn wij bereikbaar tot 22.00 uur.

In het navolgende gaan wij als jurist bestuurdersaansprakelijkheid alvast wat dieper in op uw aansprakelijkheid uithoofde van artikel 2:9 BW

Artikel 2:9 BW houdt een norm in voor het handelen van een bestuurder van een rechtspersoon bij de vervulling van de hem opgedragen taak. De in artikel 2:9 BW vervatte norm – het behoorlijk vervullen van de bestuurstaak – betreft het voldoen aan een inspanningsverbintenis. Om die reden is er eerst sprake van een tekortkoming wanneer de bestuurder is tekort geschoten in de inspanning die onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze van hem kon worden verlangd (zie ook Van der Grinten in Maandblad NV 60, p. 202).

Interne bestuurdersaansprakelijkheid

De in artikel 2:9 BW vervatte norm heeft geen betrekking op de verhouding tussen bestuurders en derden en strekt dan ook niet tot bescherming van derden tegen schade die zij lijden door toedoen of nalaten van bestuurders.

Artikel 2:9 BW heeft uitsluitend betrekking op de verhouding tussen bestuurder en rechtspersoon, de ‘interne’ aansprakelijkheid.

Voor aansprakelijk is op grond van artikel 2:9 BW is volgens vaste rechtspraak noodzakelijk dat voor de tekortkoming aan de bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt.

Artikel 2:9 BW impliceert door deze ‘drempel’ van ernstige verwijtbaarheid een beperking van de aansprakelijkheid van de bestuurder voor schade die hij binnen de uitoefening van zijn werkzaamheden heeft toegebracht.

Of sprake is van een tekortkoming en ernstige verwijtbaarheid moet steeds worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de door de rechtspersoon uitgeoefende activiteiten, de in het algemeen daaruit voortvloeiende risico’s, de taakverdeling binnen het bestuur, de eventueel voor het bestuur geldende richtlijnen, de gegevens waarover de bestuurder beschikte of behoorde te beschikken ten tijde van de aan hem verweten beslissingen en/of gedragingen, alsmede het inzicht en de zorgvuldigheid die mogen worden verwacht van een bestuurder die voor zijn taak berekend is en deze nauwgezet vervult (vide HR 10 januari 1997 (Van der Ven Automobielbedrijf B.V.), NJ 1997, 360; en hierna bijvoorbeeld HR  29 nov. 2002 (Berghuizer papierfabriek), NJ 2003, 455; HR 4 april 2003 (Skipper Club Charter BV), NJ 2003, 538; en  – bijvoorbeeld – Rechtbank Amsterdam 26-03-2008; LJN: BF3733).

In dit kader wordt de omstandigheid dat is gehandeld in strijd met statutaire bepalingen die de rechtspersoon beogen te beschermen aangemerkt als een zwaarwegende omstandigheid, die in beginsel jegens een vennootschap de aansprakelijkheid van de bestuurder vestigt, zij het dat bestuurder(s) feiten en omstandigheden kan/kunnen aanvoeren op grond waarvan kan worden aangenomen dat de gewraakte handelingen in strijd met de statutaire bepalingen niet een ernstig verwijt opleveren. De door de bestuurder(s) ter disculpatie aangevoerde feiten en omstandigheden dienen door de rechter uitdrukkelijk in zijn oordeel te worden betrokken. Dit is beslist in HR 29 november 2002 (Berghuizer Papierfabriek), NJ 2003, 455; JOR 2003/2.

Met inachtneming van artikel 150 Rv., is aan de rechtspersoon is om te stellen en zonodig te bewijzen dat er sprake is van onbehoorlijke taakvervulling en dat de bestuurder terzake een ernstig verwijt te maken valt (zie ook J.B. Huizink, De NV (1997), p. 333 e.v.).

Over de vraag of de ernstige verwijtbaarheid het bestuur als college moet worden aangewreven dan wel – ingeval van een meerhoofdig bestuur – expliciet moet worden gemaakt ten aanzien van de individuele, afzonderlijke, bestuurder(s), wordt in de literatuur verschillend gedacht. Anderzijds wordt in het arrest ‘Van der Ven Automobielbedrijf B.V.’ door de Hoge Raad gesproken van ‘aan de bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt’, terwijl in die zaak twee bestuurders door de vennootschap aansprakelijk zijn gesteld. Bovendien blijkt uit dit arrest dat de taakverdeling binnen het bestuur moet worden aangemerkt als één van de omstandigheden die mede bepalen of er plaats is voor een ‘ernstig verwijt’.

Ter disculpatie kunnen bestuurders  aanvoeren dat (a) de aangelegenheid niet tot hun werkkring behoorde; (b) dat de tekortkoming niet aan hen te wijten is; en (c) dat zij niet nalatig zijn geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen daarvan af te wenden. De bewijslast daarvan rust op de bestuurders. Ook in dit kader wordt in de literatuur verschillend gedacht omtrent de werkkring, of beter gezegd: de gevolgen daarvan. Zo is bijvoorbeeld niet duidelijk, of onderlinge werkafspraken evenveel juridische betekenis hebben als een statutaire werkverdeling; of  – aangenomen dat een onderlinge werkverdeling kan worden getroffen –  een bestuurder in geval van tekortschieten in bestuurstaken vrijuit gaat op de enkele grond dat de aangelegenheid niet tot zijn werkkring behoort; of in laatstbedoeld geval niet via de ‘achterdeur’ van het ‘niet nalatig zijn in het afwenden van de gevolgen’ alsnog een aansprakelijkheid kan worden binnengehaald; en, of een tekortschieten in de taakvervulling door één bestuurder zonder meer impliceert dat het bestuur als collectief zijn taak onbehoorlijk heeft verricht. In de literatuur wordt als oplossing voorgesteld, dat de stelling dat een aangelegenheid niet tot de werkkring van een ex artikel 2:9 BW aangesproken bestuurder behoort, zich in wezen oplost in de tweede en derde disculpatiegrond (te weten: dat de bestuurder daarvan geen verwijt kan worden gemaakt en hem ook niet verweten kan worden dat hij onvoldoende in het werk heeft gesteld om de nadelige gevolgen van het onbehoorlijke bestuur af te wenden (vgl. J.B. Huizink, De NV (1997), p. 333 e.v.). Dit zou voldoende ruimte bieden om ook de vragen omtrent de werkkring in het uiteindelijke oordeel te betrekken. Immers, ook zonder enige taakverdeling moet een bestuurder af kunnen gaan op toezeggingen van zijn medebestuurders dat zij bepaalde zaken adequaat zullen afhandelen (zie GRS, Rechtspersonen, Artikel 9. (Bewerkt door prof. mr. J.B. Huizink), aantekening 7). In dit kader zij er nog op gewezen, dat bij verenigingen en stichtingen veelvuldig voor komt dat de rechtspersoon een algemeen en een dagelijks bestuur kent, waarbij de leden van het dagelijks bestuur tevens lid zijn van het algemeen bestuur. In dat geval kan er – anders dan bij de BV en de NV waar dit niet is toegestaan – een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen de taak van elk der organen. In dat geval valt niet in te zien, dat de bestuurder die niet deel uitmaakt van het dagelijks bestuur evenwel aansprakelijk is voor tekortkomingen in de taakvervulling van het dagelijks bestuur.

Aldus is het in eerste instantie aan de rechtspersoon om te stellen en zonodig te bewijzen dat er sprake is van onbehoorlijke taakvervulling en hem als individuele, afzonderlijke, bestuurder, daarvan een ernstig verwijt te maken valt.

Externe bestuurdersaansprakelijkheid

Zoals reeds toegelicht in het voorgaande strekt de in artikel 2:9 BW vervatte norm niet tot bescherming van derden tegen schade die zij lijden door toedoen of nalaten van bestuurder. Een overtreding van artikel 2:9 BW kwalificeert gelet op haar strekking, derhalve niet zonder meer als een onrechtmatige daad tegenover die derden. In het laatste geval dient gesteld en zonodig te worden bewezen dat de bestuurder jegens die derden onrechtmatig heeft gehandeld.

Zoals eveneens reeds toegelicht in het voorgaande impliceert een aansprakelijkheid op grond van artikel 2:9 BW een beperking van de aansprakelijkheid van de bestuurder.

In zijn arrest van 20 juni 2008, HR 20 juni 2008 (Willemsen/NOM), NJ 2009, 21, heeft de Hoge Raad niet alleen bepaald (a) dat de omstandigheid dat is gehandeld in strijd met statutaire bepalingen die een individuele aandeelhouder beogen te beschermen, in beginsel aansprakelijkheid van de bestuurder tegenover die individuele aandeelhouder meebrengt op grond van onrechtmatige daad (vgl .het arrest ‘Berghuizer Papierfabriek’, omtrent aansprakelijkheid jegens de vennootschap ingeval van handelen in strijd met statutaire bepalingen die de vennootschap beogen te beschermen), maar eveneens (b) dat in dat geval de persoonlijke aansprakelijkheid van een bestuurder jegens een individuele aandeelhouder evenwel moet worden beoordeeld aan de hand van het criterium van “ernstige verwijtbaarheid” van artikel 2:9 BW en niet op basis van de meer algemene en ruimere norm van de onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW). Hiermee legt de Hoge Raad een strengere maatstaf aan dan voorheen gold. In dit  geval ‘kleurt’ deze regel van artikel 2:9 BW dus de toerekeningsmaatstaf van het derde lid van artikel 6:162 BW.

Aldus zal ook in dat geval eerst sprake kunnen zijn van bestuurdersaansprakelijkheid indien de bestuurder een ernstig verwijt treft (zie ook HR 8 december 2006 (Ontvanger/Roelofsen), NJ 2006, 659, welk arrest toeziet op de onrechtmatigedaads aansprakelijkheid van bestuurders jegens derden).

Wilt u meer weten wat wij als jurist voor u of voor uw rechtszaak kunnen betekenen? Mail dan uw vraag of bel tegen lokaal tarief ons op 030 252 35 20. Daarvoor brengen wij u vanzelfsprekend geen kosten in rekening. Op dit telefoonnummer zijn wij bereikbaar tot 22.00 uur.

Onze vestigings adressen in Utrecht en Den Bosch zijn de volgende:

Juristen bestuurdersaansprakelijkheid Utrecht:

Stadion Galgenwaard, Herculesplein 213, Utrecht
T: 030 252 35 20
F: 030 251 27 41

Juristen bestuurdersaansprakelijkheid Dordrecht:

Johan de Wittstraat 39, Dordrecht
T: (078) 614 87 56
F: (078) 613 31 73

Juristen bestuurdersaansprakelijkheid Den Bosch:

Victorialaan 15, ‘s-Hertogenbosch
T: 073 750 66 80
F: 073 750 66 82