De vereisten en termijnen voor het instellen van hoger beroep

Indien u naar de rechter stapt om een geschil op te lossen, betekent dit niet per definitie dat de uitspraak uw kant op valt. Door naar de rechter te stappen, legt u de beslissing in diens handen en is het dus ook mogelijk dat de rechter niet mee gaat met uw overwegingen. Als u het niet eens bent met de uitspraak van de rechter in eerste aanleg, is het in beginsel mogelijk om hoger beroep in te stellen tegen deze uitspraak. Hiervoor moet echter wel voldaan worden aan een aantal vereisten. Daarnaast moet het beroep tijdig worden ingesteld.

Hoger beroep houdt in dat een hogere rechter, het Gerechtshof, de zaak in eerste aanleg opnieuw bekijkt en vervolgens een nieuw oordeel geeft over de zaak. Het Gerechtshof oordeelt in hoger beroep ex nunc. Dit houdt in dat de rechters kijken naar hoe de situatie op dat moment is. Dit brengt met zich mee dat er in hoger beroep nieuwe feiten kunnen worden aangevoerd ten opzichte van de procedure in eerste aanleg. Dit kunnen ook feiten zijn die pas na de procedure in eerste aanleg hebben plaatsgevonden.

Om hoger beroep in te kunnen stellen, geldt allereerst dat het financiële belang van de zaak hoger moet zijn dan 1.750,- euro. Dit wordt ook wel de appelgrens genoemd. Onder het financiële belang valt niet alleen de gevorderde hoofdsom, maar ook de gevorderde incassokosten en de gevorderde rente tot aan de dag waarop de dagvaarding in eerste aanleg is betekend. De rente na datum van de uitspraak en een eventuele proceskostenveroordeling tellen dus niet mee bij het vaststellen van het financiële belang. Het kan natuurlijk ook voorkomen dat er sprake is van een vordering van onbepaalde waarde. Indien er duidelijke aanwijzingen zijn dat de vordering niet meer bedraagt dan 1.750,- euro, dan is het niet mogelijk om hoger beroep in te stellen, tenzij de wet anders bepaalt.

Daarnaast kan een partij die zich heeft berust in het vonnis geen hoger beroep instellen. Berusting  houdt in dat de partij aan de wederpartij heeft laten weten dat hij zich bij het vonnis neerlegt. Hiermee wordt afstand gedaan van het recht tot het instellen van hoger beroep.

Tot slot is het van belang om de termijn voor het instellen van hoger beroep goed in de gaten te houden. Deze termijn is geregeld in art. 339 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. In dit artikel is bepaald dat de termijn voor het instellen van hoger beroep drie maanden is, te rekenen van de dag van de uitspraak van het vonnis dan wel de dag van de mondelinge uitspraak als bedoeld in art. 30p. In geval van beroep tegen een vonnis in kort geding is de termijn slechts vier weken. In de jurisprudentie is bepaald dat de termijn begint te lopen op de eerste dag na de uitspraak.

Toch bleek het in sommige gevallen niet duidelijk te zijn wanneer de termijn precies verstreek. Om deze reden heeft de Hoge Raad op 1 september 2017 geoordeeld dat de termijn voor het instellen van hoger beroep verstrijkt aan het einde van de dag met hetzelfde nummer als de dag van de uitspraak, drie maanden later. Dit brengt met zich mee dat bij een uitspraak die is gedaan op 30 september de termijn verstrijkt op 30 december. Als de maand waarin de termijn afloopt echter een maand is die geen dag kent met hetzelfde nummer, omdat die maand korter is, eindigt de termijn aan het einde van de laatste dag van die maand. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de uitspraak is gedaan op 30 november. Exact drie maanden later zou 30 februari zijn, maar aangezien februari slechts 28 dagen telt, verstrijkt de termijn al op 28 februari.

Kortom, in beginsel is het mogelijk om hoger beroep in te stellen tegen een uitspraak in eerste aanleg. Het is hierbij wel van belang om onder andere de appelgrens en de termijn voor het instellen van hoger beroep goed in de gaten te houden.