Getuigenbewijs in hoger beroep

Hebt u omtrent getuigenbewijs vragen of behoefte aan direct advies of rechtsbijstand, kunt u altijd kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Dit gaat snel en u krijgt direct een advocaat aan de telefoon. Bel ons op 030 252 35 20. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.

Het is vaste rechtspraak dat ingevolge het bepaalde in art. 166 lid 1 Rv. in verbinding met art. 353 lid 1 Rv., een partij in hoger beroep tot getuigenbewijs moet worden toegelaten indien zij voldoende specifiek bewijs aanbiedt van feiten die tot beslissing van de zaak kunnen leiden (zie o.m. HR 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL3262 (RvdW 2010, 898), rov. 4.13, alsmede HR 9 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7817 (NJ 2005, 270, m.nt. W.D.H Asser), rov. 3.6.).

Het antwoord op de vraag of een bewijsaanbod voldoende specifiek is, hangt af van de omstandigheden van het geval en is derhalve verweven met waarderingen van feitelijke aard. De rechter zal daarbij, mede in verband met de eisen van een goede procesorde, moeten letten op de wijze waarop het processuele debat zich heeft ontwikkeld en op het stadium waarin de procedure verkeert. In hoger beroep zal daarom van een partij die bewijs door getuigen aanbiedt, in beginsel mogen worden verwacht dat zij voldoende concreet aangeeft op welke van haar stellingen het bewijsaanbod betrekking heeft en – voor zover mogelijk – wie daarover een verklaring zouden kunnen afleggen. Indien reeds getuigen zijn gehoord of schriftelijke verklaringen van getuigen zijn overgelegd, zal de eis dat het bewijsaanbod voldoende specifiek en ter zake dienend moet zijn, kunnen meebrengen dat nader wordt vermeld in hoeverre de getuigen meer of anders kunnen verklaren dan zij al hebben gedaan. (bron: www.rechtspraak.nl)