Ontslag wegens fraude (3) | ontslag advocaat

In deze zaak draait het om ontslag op staande voet wegens fraude en de eis dat een ontslag op staande voet onverwijld moet worden gegeven. Nadat in juli 2005 verdenking was gerezen van fraude werd werknemer eerst in november 2005 op staande voet ontslagen, nadat werkgever eerst een recherchebureau opdracht had gegeven om onderzoek te verrichten naar mogelijke fraude praktijken van werknemer. Het Gerechtshof stelt voorop dat de eis van onverwijldheid van artikel 7:677 lid 1 BW de werkgever verplicht om met de nodige voortvarendheid te handelen maar dat niet betekend dat de werkgever geen tijd mag nemen om, weliswaar met de nodige voortvarendheid, onderzoek te (laten) doen naar de handelwijze van de werknemer, teneinde te voorkomen dat hij de werknemer ten onrechte, en op basis van onjuist gebleken verdenkingen, op staande voet zou ontslaan. De van de werkgever te verlangen voortvarendheid mag niet ten koste gaan van de, eveneens jegens de betrokken werknemer vereiste, zorgvuldigheid.

Hebt u vragen over ontslag wegens fraude, al dan niet op staande voet, of behoefte aan direct advies, rechtsbijstand of informatie, kunt u altijd direct en kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Dit gaat snel en u krijgt direct een van onze reorganisatie arbeidsrecht en ontslagrecht advocaten aan de telefoon. Wij zijn specialist in arbeidsrecht en (collectief) ontslagrecht. Bel ons nu op 030 252 35 20 – of tot 22.00 uur tegen lokaal tarief – op 030 252 35 20. Daarvoor brengen wij u vanzelfsprekend geen kosten in rekening. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.

Uitspraak

Arrest d.d. 5 augustus 2008
Zaaknummer 107.001.911/01 (voorheen rolnummer 0700430)

HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden

Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:

[appellant],
wonende te [woonplaats appellant],
appellant,
in eerste aanleg: eiser in conventie, verweerder in reconventie,
hierna te noemen: [appellant],
procureur: mr. X,

tegen

ABC Advance B.V.,
gevestigd te Almere ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna te noemen: ABC,
procureur: mr. Y.

Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen
uitgesproken op 20 september 2006, 13 december 2006 en 7 maart 2007 door de rechtbank Zwolle-Lelystad, sector kanton, locatie Lelystad, verder aan te duiden als de kantonrechter.

Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 1 juni 2007 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van de genoemde vonnissen met dagvaarding van ABC tegen de zitting van 17 juli 2007.

De conclusie van de appeldagvaarding luidt:

“bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, zal vernietigen de vonnissen van de Rechtbank te Zwolle-Lelystad, sector kanton, locatie Lelystad van 20 september 2007, 13 december 2006 en 7 maart 2007 onder zaak-/rolnummer 312976 CV 06-4897 tussen requirant als eiser en gerequireerde als gedaagde in eerste aanleg gewezen en dat de vorderingen in conventie alsnog aan eiser zal worden toegewezen en dat de vordering in reconventie alsnog zal worden afgewezen, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide procedures”.

De conclusie van de memorie van grieven, waarbij producties zijn overgelegd, luidt:

“op grond van het vorenstaande vordert [appellant] dat uw Hof bij arrest uitvoerbaar bij voorraad de vonnissen van de rechtbank Zwolle-Lelystad, sector kanton, locatie Lelystad van 20 september 2006, 13 december 2006 en 7 maart 2007 onder zaak/rolnummer: 312976 CV 06-4897 zal vernietigen en opnieuw rechtdoende:

voor recht te verklaren dat het ontslag op staande voet dat geïntimeerde appellant ten deze op 17 november 2005 heeft verleend, nietig is, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van deze procedure”.

Bij memorie van antwoord is door ABC verweer gevoerd met als conclusie:

“dat het Uw Edelgrootachtbaar College moge behagen bij wet, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad :

I.  de heer [appellant] als appellant niet-ontvankelijk te verklaren, althans zijn appèl af te wijzen; en
II.  de vonnissen van de Rechtbank Zwolle-Lelystad d.d. 20 september 2006, 13 december 2006 en 7 maart 2007, indien één der grieven zou slagen, onder verbetering van de gronden, te bekrachtigen; en
III.  de heer [appellant] als appellant te veroordelen in de kosten van de procedure (in beide instanties)”.

Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven

[appellant] heeft vier grieven opgeworpen.

De beoordeling

Reikwijdte van het appel
1. Ofschoon [appellant] geen grieven heeft gericht tegen het vonnis van 13 december 2006 is hij wel ontvankelijk in zijn appel tegen dat vonnis. Het vonnis bouwt voort op het vonnis van 20 september 2006, waartegen wel grieven gericht zijn. Als de grieven tegen het laatstgenoemde vonnis doel zouden treffen, leidt dat niet alleen tot vernietiging van dat vonnis, maar ook tot vernietiging van het daarop voortbouwende vonnis van 13 december 2006.

2. Het hof stelt vast dat de conclusie van de memorie van grieven afwijkt van de conclusie van de appeldagvaarding, in die zin dat [appellant] in de memorie van grieven niet langer de afwijzing vordert van de reconventionele vorderingen van ABC. Het hof beschouwt dit als een kennelijke omissie, nu [appellant] met grief III opkomt tegen de toewijzing van de reconventionele vorderingen door de kantonrechter. ABC heeft grief III ook besproken, zodat aangenomen mag worden dat ook ABC ervan is uitgegaan dat [appellant] zijn vordering tot afwijzing van de reconventionele vorderingen van ABC gehandhaafd heeft.

De vaststaande feiten
3. Tegen de vaststelling door de kantonrechter van de feiten in rechtsoverweging 1 (1.1 tot en met 1.6) van het vonnis van 20 september 2006 zijn geen grieven gericht. In hoger beroep kan dan ook van deze feiten worden uitgegaan. Deze feiten komen, tezamen met hetgeen overigens omtrent de feiten is komen vast te staan, op het volgende neer.
3.1  [appellant] (geboren [in] 1950) is op 1 januari 1977 bij ABC, een bedrijf dat schoonmaakmachines produceert en verkoopt, in dienst getreden. Hij was laatstelijk werkzaam als accountmanager tegen een maandsalaris van € 4.090,39 bruto. Als accountmanager bezocht [appellant] (potentiële) klanten van ABC.
3.2  Medio 2005 zijn bij ABC verdenkingen gerezen omtrent de handel voor eigen gewin door medewerkers van ABC in tweedehands machines. ABC heeft al haar accountmanagers, waaronder [appellant], verzocht een schriftelijke verklaring te ondertekenen. Deze verklaring, die door [appellant] op 20 juli 2005 voor gezien is ondertekend en door hem onder bijvoeging van een uitgebreid commentaar is geretourneerd, luidt als volgt:

“Ondergetekende [appellant] verklaart het volgende:

Ik heb van de directie van ABC-Advance B.V. op 19 juli 2005 vernomen dat er onregelmatigheden zijn geconstateerd bij de inruil van bepaalde ABC-Advance machines, en bij de voorraadadministratie voor wat betreft onderdelen voor machines.

Hierdoor verklaar ik van deze praktijken niet op de hoogte te zijn geweest. Ook heb ik geen informatie ontvangen die bij mij het vermoeden had kunnen doen ontstaan dat dergelijke praktijken binnen ABC-Advance bestonden. Ik besef dat deze praktijken een dringende reden oplevert in de zin van artikel 7:677 BW, hetgeen tot ontslag op staande voet kan leiden. Ik besef dat het onderzoek dat op dit moment nog gaande is kan leiden tot de slotsom dat ik wel bij dergelijke praktijken betrokken ben geweest, dan wel daarvan op de hoogte was.

Ik besef dat het afleggen van deze verklaring, en het toch blijken van het feit dat ik op de hoogte ben geweest of met de handelingen heb meegewerkt, kan leiden tot ontslag op staande voet.

Ik ben er van op de hoogte gebracht dat ABC-Advance B.V. in de toekomst bij gebleken fraude zonder meer tot ontslag opstaande voet zal overgaan.

Ik heb deze verklaring uit vrije wil ondertekend, nadat mij de mogelijkheid is geboden om voor woensdag 20 juli 2005 (vóór 17.00 uur) vrijwillig toch nog zaken te melden die mij bekend zijn (geworden) en die ik eerder niet heb gemeld.”

3.3  ABC heeft ACB Bedrijfsrecherche B.V. (verder ACB) opdracht gegeven onderzoek te doen naar de handelwijze van haar accountmanagers. Vanaf 10 oktober 2005 heeft ACB nader onderzoek gedaan naar mogelijke fraudepraktijken van [appellant]. Dit onderzoek heeft geresulteerd in een rapport van 1 december 2005.
3.4  In een gesprek met [appellant] op 16 november 2005 heeft ABC [appellant] geconfronteerd met de voorlopige bevindingen van ACB. Na die confrontatie heeft zij [appellant] op staande voet ontslagen, welk ontslag is bevestigd in een brief van ABC aan [appellant] van 17 november 2005.
3.5  [appellant] heeft in een brief van zijn raadsman van 22 november 2005 de nietigheid van het ontslag ingeroepen. Een door hem als voorlopige voorziening ingestelde vordering tot loonbetaling is in een vonnis van de kantonrechter te Lelystad van 24 januari 2006 toegewezen.
3.6  Bij beschikking van 24 januari 2006 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen partijen, voor zover die nog bestaat, ontbonden met ingang van 1 februari 2006, onder toekenning aan [appellant] van een vergoeding van € 34.500,00 bruto.
De bespreking van de grieven
4. Aan het ontslag op staande voet van [appellant] heeft ABC ten grondslag gelegd dat [appellant] zich (herhaaldelijk) aan fraude heeft schuldig gemaakt door, zonder ABC daarin te kennen, mee te werken aan de inruil van tweedehands machines van klanten die een nieuwe machine bij ABC gekocht hebben. [appellant] zou de ingeruilde machines zelf behouden hebben en/of getracht hebben door te verkopen. ABC heeft vier voorvallen genoemd waarin dit het geval is geweest. Het betreft de klanten De Poolster te Bilthoven, Sportcentrum Valkenhuizen te Arnhem, de Landbouw Universiteit te Wageningen en Dasselaar te Nijkerk.

5. De kantonrechter heeft in zijn vonnis van 20 september 2006 alleen de gebeurtenissen rond de verkoop van de machine aan Sportcentrum Valkenhuizen besproken. Naar zijn oordeel kan de handelwijze van [appellant] bij deze transactie het ontslag op staande voet reeds rechtvaardigen, zodat de andere voorvallen geen bespreking behoeven. De grieven I en II zijn tegen het oordeel van de kantonrechter over de rechtsgeldigheid van het ontslag op staande voet gericht.

6. De kantonrechter heeft de reconventionele vorderingen van ABC gedeeltelijk toegewezen door [appellant] te veroordelen tot betaling van de waarde van de machine die hij in het kader van de transactie met de Landbouw Universiteit ontvangen heeft. Met grief III komt [appellant] op tegen de gedeeltelijke toewijzing van de reconventionele vordering van ABC. Grief IV heeft naast de andere grieven geen zelfstandige betekenis.

7. [appellant] heeft betoogd dat het ontslag op staande voet niet onverwijld gegeven is. De kantonrechter heeft dit betoog verworpen. Grief I stelt deze beslissing van de kantonrechter ter discussie. Volgens [appellant] waren de feiten waarop het ontslag op staande voet is gebaseerd, al in juli 2005 bekend. [appellant] verwijst in dit kader naar zijn reactie op de door hem op 20 juli 2005 ondertekende verklaring. Het onderzoek van ACB heeft volgens hem geen nieuwe feiten aan het licht gebracht.

8. Het hof stelt voorop dat de eis van onverwijldheid van artikel 7:677 lid 1 BW de werkgever verplicht om met de nodige voortvarendheid te handelen. Dat betekent echter niet dat de werkgever geen tijd mag nemen om, weliswaar met de nodige voortvarendheid, onderzoek te (laten) doen naar de handelwijze van de werknemer, teneinde te voorkomen dat hij de werknemer ten onrechte, en op basis van onjuist gebleken verdenkingen, op staande voet zou ontslaan. De van de werkgever te verlangen voortvarendheid mag niet ten koste gaan van de, eveneens jegens de betrokken werknemer vereiste, zorgvuldigheid. Het enkele feit dat in juli 2005 al verdenking is gerezen van fraude en dat [appellant] eerst in november 2005 op staande voet is ontslagen, betekent dan ook niet dat het ontslag op staande voet niet onverwijld is gegeven, zeker niet nu ABC een recherchebureau (ACB) de opdracht had gegeven om onderzoek te verrichten naar mogelijke fraudepraktijken van [appellant], terwijl gesteld noch gebleken is dat dat bureau bij de uitvoering van die opdracht niet met de nodige voortvarendheid te werk is gegaan.

9. Indien, zoals [appellant] stelt, de feiten die ABC in november 2005 reden gaven om [appellant] te ontslaan haar al in juli 2005 bekend waren, is het zeer de vraag of het ontslag op staande voet onverwijld gegeven is. ABC heeft dat echter gemotiveerd betwist. Volgens haar is pas gaandeweg het in juli 2005 geëntameerde fraudeonderzoek concrete verdenking tegen [appellant] gerezen, waarna het onderzoek verder is gegaan. Op het moment dat uit het onderzoek naar voren kwam dat de verdenkingen terecht waren, heeft zij, stelt ze, [appellant] daarmee geconfronteerd en vervolgens op staande voet ontslagen.

10. [appellant] heeft zijn stelling dat ABC al in juli 2005 op de hoogte was van de feiten die aan het ontslag op staande voet ten grondslag zijn gelegd, slechts onderbouwd met een verwijzing naar zijn toelichting van 20 juli 2005 op de toen door hem ondertekende verklaring. Daarmee heeft hij zijn stelling onvoldoende onderbouwd. In bedoelde toelichting ontkent [appellant] juist ten stelligste bij enigerlei frauduleuze activiteit betrokken te zijn. In de toelichting is mogelijk een verwijzing naar één van de door ABC gewraakte transacties te lezen – de kwestie De Poolster -, maar de verwijzing is weinig concreet. De naam van De Poolster wordt niet genoemd en andere relevante gegevens, zoals de periode waarin een en ander plaatsvond, ontbreken.

11. In dit kader overweegt het hof nog dat een collega van [appellant], [de collega], op 20 juli 2005 in een gesprek met ACB wel een verklaring heeft afgelegd over de machine bij De Poolster (productie 12 conclusie van repliek in conventie tevens conclusie van antwoord in reconventie). De verklaring komt er op neer dat de directeur van De Poolster wilde dat een oude machine, door [de collega] aangeduid als “oude troep”, afgevoerd werd en dat [de collega] uiteindelijk [appellant] bereid had gevonden om de machine met een busje af te voeren nadat een monteur van ABC dat niet had willen doen. Deze verklaring duidt niet op het mogelijk verrichten van frauduleuze handelingen door [appellant]. Gesteld noch gebleken is dat ACB in juli 2005 al over meer informatie omtrent (het weghalen van) deze machine beschikte, waardoor het verrichten van nader onderzoek toen op zijn plaats zou zijn geweest.

12. De slotsom is dat [appellant] zijn betoog dat het ontslag niet onverwijld is gegeven, onvoldoende heeft onderbouwd. Grief I faalt derhalve.

13. Met grief II komt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de gang van zaken bij de verkoop van de machine aan Sportcentrum Valkenhuizen een ontslag op staande voet rechtvaardigt. De kantonrechter heeft zijn oordeel over de verkoop van die machine grotendeels gebaseerd op een verklaring van de heer [betrokkene] van Sportcentrum Valkenhuizen. Deze verklaring, die is afgenomen en op schrift gesteld door ACB, komt er op neer dat door [appellant] medio 2004 een overeenkomst is gesloten met Sportcentrum Valkenhuizen betreffende de levering van een nieuwe machine van ABC onder inruil van de oude machine van Sportcentrum Valkenhuizen, een Minute Man. De inruil is niet op de factuur vermeld. [appellant] zou de ingeruilde machine zelf hebben afgehaald.

14. [appellant] heeft de verklaring van [betrokkene] gemotiveerd weersproken en heeft ter adstructie van zijn stellingen schriftelijke verklaringen overgelegd van
[getuige 1], het bedrijf dat de machine volgens ABC voor [appellant] in consignatie heeft genomen en van de heer [getuige 2], die de machine zou hebben afgevoerd. In de schriftelijke verklaring van [getuige 1] wordt melding gemaakt van een machine van het merk Minute Man die in december 2003 in consignatie is gegeven. De transactie met Sportcentrum Valkenhuizen dateert van medio 2004, derhalve ruimschoots na december 2003. [getuige 2] verklaart dat hij de machine bij Sportcentrum Valkenburg heeft afgehaald, dat hij er niets voor heeft betaald en dat hij de machine gesloopt heeft. Volgens zijn verklaring mocht de machine niet meer in Nederland op de markt komen.

15. Gelet op dit gemotiveerde en onderbouwde verweer van [appellant] kan (in elk geval thans) niet (meer) worden uitgegaan van de juistheid van de stellingen van ABC in deze. ABC heeft haar stellingen slechts onderbouwd met de verklaring van [betrokkene], zoals weergegeven in het rapport van het in opdracht van ABC werkzame detectivebureau ACB. Uit de, eveneens door ACB in haar rapport opgenomen verklaring van [getuige 1] volgt niet dat de machine die bij [getuige 1] staat de machine is die afkomstig is van Sportcentrum Valkenhuizen.

16. Op ABC rust, als degene die het ontslag op staande voet gegeven heeft, de bewijslast van het bestaan van feiten en omstandigheden die een dringende redenen voor een ontslag op staande voet rechtvaardigen. Een op de kwestie Sportcentrum Valkenhuizen toegesneden bewijsaanbod ontbreekt echter. ABC heeft wel bewijs aangeboden door het horen van haar directeur, enkele van haar managers en een medewerker van ACB, maar zij heeft niet duidelijk gemaakt wat deze personen over de transactie met Sportcentrum Valkenhuizen kunnen verklaren. Dat had wel op haar weg gelegen, omdat zonder nadere toelichting, die echter ontbreekt, niet duidelijk is dat de genoemde personen bij deze transactie betrokken zijn geweest. Het aanbod tot het leveren van getuigenbewijs is dan ook onvoldoende gemotiveerd, zodat het hof het zal passeren.

17. Uit het voorgaande volgt dat de grief terecht is opgeworpen. Of dat [appellant] kan baten, zal hierna blijken. Op grond van de devolutieve werking van het appel dient het hof immers na te gaan of het ontslag op staande voet wel gerechtvaardigd wordt door een of meer van de andere door ABC aan het ontslag ten grondslag gelegde transacties.

18. ABC heeft gesteld dat [appellant] ook met betrekking tot de verkoop van een machine aan de Landbouw Universiteit gefraudeerd heeft. Volgens ABC heeft [appellant] aan de Landbouw Universiteit een straatveegmachine verkocht onder inruil van een straatveegmachine van het merk Ecologica zonder ABC van de inruil van deze machine in kennis te stellen. [appellant] heeft het volgens ABC jegens haar doen voorkomen dat de Landbouw Universiteit een andere, namelijk een door [appellant] zelf aangeschafte “rode” veegmachine heeft ingeruild, terwijl dat niet het geval was. ABC verwijst daarvoor naar de (door [appellant] niet bestreden) verklaring van de heer [betrokkene 1] van de Landbouw Universiteit, inhoudende dat de Landbouw Universiteit geen rode veegmachine in gebruik of in eigendom heeft gehad. De machine van het merk Ecologica is op 16 november 2005 bij [appellant] thuis aangetroffen.

19. [appellant] heeft betwist dat hij incorrect gehandeld heeft. Volgens hem was bij het aangaan van de overeenkomst van inruil geen sprake. ABC was bereid, zonder inruil, een forse korting op de verkoopprijs van de nieuwe machine te geven. Met de vertegenwoordiger van de Landbouw Universiteit, de heer [betrokkene 1], zou hij hebben afgesproken dat de Landbouw Universiteit de Ecologica aan hem, [appellant], ter beschikking zou stellen. Pas later, toen de verkoopleider van ABC, de heer [de verkoopleider], zich er mee ging bemoeien, is gesproken over inruil. [de verkoopleider] wilde dat een machine werd ingeruild. [appellant] zou toen tot de constructie met de andere inruilmachine zijn gekomen. Volgens [appellant] is ABC door de transactie niet benadeeld.

20. Wanneer, veronderstellenderwijs, wordt uitgegaan van de juistheid van de stellingen van [appellant], staat vast dat [appellant] in het kader van de transactie met de Landbouw Universiteit de Ecologica veegmachine van de Landbouw Universiteit onder zich heeft gekregen. Tevens staat dan vast dat hij zijn leidinggevenden bij ABC daarvan niet in kennis heeft gesteld en dat hij niet met zijn leidinggevenden heeft overlegd over het door hem aan de Landbouw Universiteit ter beschikking stellen van een machine, die dan vervolgens als inruilmachine zou gaan fungeren. [appellant] heeft aldus bewerkstelligd dat hij in het kader van een transactie tussen ABC en de Landbouw Universiteit de beschikking kreeg over de oude machine van de Landbouw Universiteit en hij heeft zijn leidinggevenden daarvan niet in kennis gesteld, ook niet toen ter sprake kwam of in het kader van de transactie met de Landbouw Universiteit een machine ingeruild moest worden. Hij heeft zijn leidinggevenden toen niet gemeld dat de in te ruilen machine niet de oude machine van de Landbouw Universiteit was, maar een door hem aan de Landbouw Universiteit geleverde andere oude machine.

21. Door te handelen als hiervoor vermeld heeft [appellant], naar het oordeel van het hof, onoorbaar gehandeld. Hij heeft, minst genomen, de schijn gewekt dat de door hem als inruilmachine geleverde machine de inruilmachine van de Landbouw Universiteit was in plaats van de Ecologica veegmachine die hijzelf, zonder dat ABC daarvan op de hoogte was, aan de transactie had overgehouden, en daardoor bij zijn werkgever en onjuist beeld van de werkelijke situatie doen ontstaan. [appellant] had de ongeoorloofdheid van handelwijze ook zonder de aan hem uitgereikte verklaring van 20 juli 2005 moeten beseffen. Nadat hij de verklaring had ondertekend, had hem zeker duidelijk moeten zijn dat de door hem afgesloten transactie mogelijk in strijd was met de door ABC gestelde regels omtrent inruil en had hij ABC over de transactie juist moeten informeren. In plaats daarvan heeft [appellant], ook indien wordt uitgegaan van hetgeen hijzelf over de transactie heeft gesteld, de werkelijke gang van zaken jegens ABC gemaskeerd. In dit kader is van belang dat [appellant] nog op 5 september 2005, in reactie op een mail van zijn verkoopleider waarin deze om informatie vraagt over de transactie, informatie over de Ecologica verzwijgt en (ten onrechte) meldt dat de door de Landbouw Universiteit aan te kopen machine niet in de plaats van een andere machine komt. Waar [appellant], zeker na 20 juli 2005, gehouden was om openheid van zaken te verschaffen betreffende de transactie – meer in het bijzonder de vraag of bij die transactie ook een oude machine beschikbaar kwam -heeft hij, minst genomen, onvolledige en versluierende informatie verstrekt en heeft hij verzwegen dat die oude machine bij hem zou terechtkomen. Deze handelwijze, die door ABC aan het ontslag op staande voet (mede) ten grondslag is gelegd, rechtvaardigt naar het oordeel van het hof het verleende ontslag op staande voet.

22. De door [appellant] gereleveerde persoonlijke omstandigheden, te weten zijn langdurig dienstverband, hoge leeftijd en geringe kansen op de arbeidsmarkt, leiden niet tot een ander oordeel. Met de kantonrechter (rechtsoverweging 2.4 van het vonnis van 20 september 2006) is het hof van oordeel dat ABC, gelet op de grote zelfstandigheid waarmee [appellant] zijn werkzaamheden als accountmanager verricht en dient te verrichten, blindelings op [appellant] moet kunnen vertrouwen. Nu dat vertrouwen, door toedoen van [appellant] zeer ernstig is geschaad, kan van ABC niet worden gevergd dat zij de arbeidsovereenkomst met [appellant] voortzet.

23. Aan de rechtsgeldigheid van het ontslag op staande voet doet, anders dan [appellant] betoogt, evenmin af dat ABC mogelijk – [appellant] stelt dat wel, maar ABC heeft dat gemotiveerd betwist -geen of weinig schade heeft geleden. ABC moet er op kunnen vertrouwen dat haar accountmanagers integer zijn en haar, zeker desgevraagd, correct informeren over alle aspecten van de door hen gesloten transacties. ABC heeft [appellant] dat, indien dit al nodig zou zijn, met de door hem voor gezien getekende verklaring van 20 juli 2005 ook duidelijk gemaakt.

24. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan in het midden blijven of de stellingen van [appellant] over de transactie in grote lijnen juist zijn. Nillfisk heeft dit gemotiveerd bestreden. Zij heeft er terecht op gewezen dat de stellingen van [appellant] in strijd zijn met de duidelijke schriftelijke verklaring van [betrokkene 1] van de Landbouw Universiteit en op gespannen voet staan met de (datering van) diverse overgelegde stukken betreffende de transactie.

25. De slotsom is dat de gang van zaken rond de transactie met de Landbouw Universiteit een dringende reden voor ontslag oplevert, zodat ABC [appellant] terecht op staande voet ontslagen heeft. Gelet hierop kan in het midden blijven of ook de andere aan het ontslag ten grondslag gelegde transacties een ontslag op staande voet rechtvaardigen.

26. Ofschoon grief II terecht is opgeworpen, kan zulks niet tot vernietiging van de genoemde vonnissen leiden.

27. Grief III betreft het oordeel van de kantonrechter over de schade van ABC vanwege de transactie met de Landbouw Universiteit. Aan haar vordering heeft ABC, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, ten grondslag gelegd dat zij eigenaar is geworden van de Ecologica veegmachine en dat zij schade lijdt, nu [appellant] weigert deze machine aan haar af te geven. De schade stelt zij op de inruilwaarde van de machine. Naar het oordeel van het hof kan deze grondslag de vordering van ABC niet dragen. ABC is geen eigenaar van de machine geworden. Uit de verklaring van [betrokkene 1] van de Landbouw Universiteit volgt dat [appellant], zoals ook door [appellant] betoogd is, niet met de Landbouw Universiteit is overeengekomen dat de Ecologica veegmachine zou worden ingeruild, maar dat de machine door hem zelf zouden opgehaald en dat een andere, door [appellant] te leveren, machine zou worden ingeruild. Toen [appellant] de Ecologica machine vervolgens ophaalde, en de machine geleverd werd, handelde [appellant] dan ook, naar de Landbouw Universiteit bekend was, niet voor ABC, maar voor zichzelf. Niet ABC, maar [appellant] is dan ook de eigenaar van de Ecologica machine.

28. Nu ABC aan haar vordering niet (ook) ten grondslag heeft gelegd dat zij schade lijdt doordat zij juist geen eigenaar van de veegmachine is geworden, ontbeert de vordering een deugdelijke grondslag en is deze om die reden niet toewijsbaar.

29. Grief III slaagt derhalve.

30. Grief IV heeft geen zelfstandige betekenis en deelt het lot van de andere grieven. Dat betekent dat de grief slaagt voor zover deze betrekking heeft op de toewijzing van de reconventionele vordering en faalt voor zover deze de vorderingen in conventie betreft.

31. Het hof zal het vonnis van de kantonrechter in conventie bekrachtigen en in reconventie vernietigen. De reconventionele vordering wordt alsnog afgewezen, met veroordeling van ABC in de proceskosten in eerste aanleg in reconventie.

32.  In appel zijn beide partijen op onderdelen in het gelijk gesteld. Om die reden zal het hof de proceskosten van het geding in hoger beroep compenseren.

De beslissing

Het gerechtshof:

bekrachtigt de vonnissen van 20 september 2006, 13 december 2006 en 7 maart 2007, voor zover in conventie gewezen;

vernietigt de vonnissen van 20 september 2006, 13 december 2006 en 7 maart 2007, voor zover in reconventie gewezen;

en in zoverre opnieuw rechtdoende:
–  wijst de reconventionele vordering van ABC af;
–  veroordeelt ABC in de proceskosten van het geding in eerste aanleg in reconventie en bepaalt deze kosten, voor zover tot op heden aan de zijde van [appellant] gevallen, op € 750,00 voor salaris gemachtigde;
–  verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;

compenseert de proceskosten in hoger beroep, in dier voege dat partijen ieder de eigen kosten dragen;

wijst het meer of anders gevorderde af.

(bron: www.rechtspraak.nl)

Hebt u vragen over ontslag wegens fraude, al dan niet op staande voet, of behoefte aan direct advies, rechtsbijstand of informatie, kunt u altijd direct en kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Dit gaat snel en u krijgt direct een van onze reorganisatie arbeidsrecht en ontslagrecht advocaten aan de telefoon. Wij zijn specialist in arbeidsrecht en (collectief) ontslagrecht. Bel ons nu op 030 252 35 20 – of tot 22.00 uur tegen lokaal tarief – op 030 252 35 20. Daarvoor brengen wij u vanzelfsprekend geen kosten in rekening. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.