Advies | Ontslag Reorganisatie kennelijk onredelijk ontslag | Ontslag advocaat

Ontslag ivm reorganisatie met toestemming CWI; kennelijk onredelijk ontslag ivm gevolgen criterium. Weinig kans op enige baan ivm leefijd (54 jaar)en ervaring(32 jaar bij wg); kans op vroegpensioen ontnomen; bedrijfseconomische omstandigheden rechtvaardigden ontslag, maar niet een ontslag met een voorziening zoals aangeboden: (nog) geen verlies, winstgevend moederconcern stond, vooral: in voorgaande jaren reorganisatie en ontslagen met sociale plannen met veel hogere ontslagvergoedingen; niet inzichtelijk gemaakt dat bedrijfssituatie royaler vergoeding niet zou toelaten. Later sociaal plan gaat uit van herplaatsing. Schadevergoeding € 150.000,– (suppletie na beëindiging arbeidsovereenkomst hierop in mindering).

Wilt u meer weten wat wij als advocaat voor u of voor uw zaak kunnen betekenen? Of heeft u behoefte aan advies, hulp of bijstand door een advocaat? Mail dan uw vraag of bel tegen lokaal tarief 030 252 35 20 of – tot 22.oo uur – 030 252 35 20. Daarvoor brengen wij u vanzelfsprekend geen kosten in rekening.

Uitspraak

typ. MdL
rolnr. C0500377/HE

ARREST VAN HET GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH,
achtste kamer, van 18 april 2006,
gewezen in de zaak van:

de besloten vennootschap [X.] B.V.,
voorheen genaamd [X.] Bricks B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante in principaal appel bij exploot van dagvaarding van 22 februari 2005,
geïntimeerde in incidenteel appel,
procureur: mr. X,

tegen:

[Y.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in principaal appel bij gemeld exploot,
appellant in incidenteel appel
procureur: mr. Y

op het hoger beroep van de door de recht-bank ’s-Hertogen-bosch, sector kanton, locatie Eindhoven gewezen vonnissen van 19 augustus 2004 en 25 november 2004 tussen appel-lante – [X.] – als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie en geïntimeerde – [Y.] – als eiser in conventie, verweerder in reconventie.

1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 336168 rolno. 04/2245)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2. Het geding in hoger beroep

Bij memorie van grieven heeft [X.] acht grieven aangevoerd, producties overgelegd en geconcludeerd tot ver-nietiging van de vonnissen waarvan beroep en, kort ge-zegd, tot alsnog afwijzen of matigen van de vorderingen van [Y.], met zijn veroordeling in de kosten van beide instanties.

Bij memorie van antwoord, memorie van grieven in inciden-teel appel heeft [Y.] in principaal appel de grieven bestre-den en geconcludeerd tot bekrachtiging van de von-nis-sen waarvan beroep. In incidenteel appel heeft [Y.] zeven grieven voorgesteld en geconcludeerd tot hetgeen is vermeld aan het slot van die memorie. [Y.] heeft pro-duc-ties overgelegd

[X.] heeft onder overlegging van één productie een memorie van antwoord in incidenteel appel genomen.

Partijen hebben hun zaak doen bepleiten, [X.] door mr. X en [Y.] door mr.Y. Beide raadslieden hebben gepleit aan de hand van overge-legde pleitnotities.
Ter zitting heeft mr. Harbach producties overgelegd.

Partijen hebben daarna de stukken overgelegd en uitspraak gevraagd.

3. De gronden van het hoger beroep

Voor de grieven verwijst het hof naar de betreffende memo-ries.

4. De beoordeling

In het principaal appel:

4.1. Tegen het tussenvonnis van 19 augustus zijn geen grie-ven gericht. Voor zover het hoger beroep daartegen is gericht wordt het niet-ontvankelijk verklaard.

In het principaal en het incidenteel appel:

4.2. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.

4.2.1. [X.] is een Nederlandse vennootschap die een onderneming drijft die zich bezig houdt met productie en verkoop van baksteen voor gevels, bestrating en dakbe-dek-king. De vennootschap en de onderneming maken deel uit van een internationaal concern. [X.] heeft een hoofdkantoor in [vestigingsplaats] en een aantal productielocaties die als zelfstandige eenheid optreden.

4.2.2. [Y.], geboren [geboortejaar], is op 1 oktober 1972 in dienst getreden bij een rechtsvoorgangster van [X.] als (bedrijfs)administrateur. In 1998 ver-richt-te [Y.] als zodanig werkzaamheden voor [Z.] Bak-steen B.V. op de locaties [locatieplaatsen].

4.2.3. In april 2002 heeft [Z.] Baksteen B.V. [V.] over-genomen.
Daarop is een reorganisatie gevolgd waarbij werknemers ont-slagen werden.
De directie van [Z.] Baksteen BV en de vertegenwoordigers van Vakverenigingen hebben op 6 juni 2002 overeenstemming bereikt over een sociaal plan ter opvang van de gevolgen voor het personeel van de inkrimping c.q. sluiting en wij-zi-ging van de organisatie ten gevolge van de overname en integratie van de [V.] bedrijven door c.q. met [Z.] bak-steen.
Dat “Sociaal begeleidingsplan”, eindigend op 31 december 2002 hield onder meer in dat voor boventallige werknemers een persoonlijk budget werd vastgesteld, waarvan de hoogte overeenkwam met de kantonrechterformule A (aantal gewogen dienstjaren) x B (bruto maandsalaris) x C (correctiefac-tor, gesteld op 1).
Voor (de sluiting van) de vestiging [vestigingsplaats] gold een So-ciaal begeleidingsplan met een gelijkluidende financiële regeling. Dit Sociaal Begeleidingsplan eindigde op 30 juni 2003.

4.2.4. [Y.] was in het kader van de samenvoeging van de financiële administraties na april 2002 onder meer betrok-ken bij de implementatie van het SAP-programma en oplei-ding van collega’s.

4.2.5. [Z.] Baksteen BV, vanaf 1 januari 2003 genaamd [X.] Bricks BV, neemt per die datum [W.] Baksteen BV over.

4.2.6. Op 31 januari 2003 wordt [Y.] medegedeeld dat hij fabriekscontroller is, voor de locaties [locatieplaatsen].

4.2.7. Op 15 mei 2003 krijgt [Y.] een memo met de mede-de-ling dat de functie van fabriekscontroller vervalt en dat de werkzaamheden worden overgenomen door de heer [A.] van de centrale afdeling controlling in [vestigingsplaats].
Bij brief van 19 mei 2003 verzoekt [X.] de CWI om toestemming voor ontslag. Na verweer van [Y.] wordt die toestemming verleend op 28 juli 2003. [X.] heeft de arbeidsovereenkomst opgezegd bij brief van 30 juli 2003 tegen 1 januari 2004.

4.2.8. [X.] heeft aan [Y.] outplacement en een suppletieregeling aangeboden. De aanvulling is maximaal het verschil tussen een volledige WW-uitkering en 90% van het laatst verdiende nettosalaris gedurende 27 maanden.
Totaal zou dit maximaal € 18.037,62 bedragen. [X.] heeft geruime tijd bedoelde aanvulling aan [Y.], die tot op heden geen ander werk heeft gevonden, betaald.
[X.] heeft ter uitvoering van het vonnis waarvan beroep het bedrag betaald waartoe zij veroordeeld was, onder aftrek van hetgeen zij reeds betaald had ter uitvoe-ring van de suppletieregeling.
Terzake het verschil heeft [Y.] beslag gelegd en is een vordering van [X.] tot opheffing daarvan door de voorzieningenrechter in de rechtbank Arnhem bij vonnis van 3 februari 2005 afgewezen.

4.3. [Y.] heeft – voor zover in hoger beroep van be- lang – gevorderd [X.] te veroordelen tot betaling van € 271.630,81 als schadevergoeding wegens kennelijk onre-delijk ontslag (41 bruto maandsalarissen ad € 4.505,12 inclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering, en een bedrag van € 86.920,89 vanwege vroegpensioenuitkeringen die [Y.] misloopt), te vermeerderen met wettelijke rente en met veroordeling van [X.] in de proces-kosten.

4.4. De kantonrechter heeft de gevolgen van de opzegging, mede in aanmerking genomen de voor [Y.] getroffen voor-zieningen en de mogelijkheden ander passend werk te vin-den, te ernstig geoordeeld in vergelijking met [X.]s belang daarbij.
De kantonrechter heeft [X.] veroordeeld tot beta-ling van € 150.000,– vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 januari 2004 en met haar veroordeling in de kos-ten.

4.5.1. Bij memorie van antwoord in incidenteel appel heeft [X.] betoogd dat het standpunt van [Y.] in de memorie van antwoord in principaal appel/grieven in inci-den-teel appel dat het voorstel van [X.] tot beta-ling van de suppletie door hem is geaccepteerd, betekent dat een vaststellingsovereenkomst tussen partijen tot stand is gekomen.

4.5.2. Het hof zal dit – meest verstrekkende – verweer als eerste bespreken. Het verweer wordt verworpen. Ook al zou, louter naar de letter, de door [Y.] gebezigde formule-ring, op zichzelf beschouwd, kunnen worden opgevat als instemming van [Y.] met een voorstel van [X.] de zaak met suppletie af te doen, reeds uit het feit dat de “aanvaarding” voorkomt in een memorie waarin [Y.] uiteindelijk een bedrag vordert, dat met die aanvaarding in strijd is blijkt zonneklaar dat [Y.] niet bedoeld heeft dat voorstel ter afdoening en finale kwijting te accepteren. In andere zin heeft ook [X.] een en ander redelijkerwijs niet kunnen en mogen verstaan.

4.6. Met de grieven in principaal en incidenteel appel is in volle omvang aan ’s hofs oordeel onderworpen of het ont-slag van [Y.] is aan te merken als kennelijk onrede-lijk en zo ja, tot welke schadevergoeding dat zou moeten leiden.

4.7.1. Met de eerste vijf grieven in het incidenteel appel betoogt [Y.] dat de kantonrechter ten onrechte de vor-de-ring alleen gegrond heeft geacht op “het gevolgencrite-rium” terwijl hij mede heeft aangevoerd dat het ontslag kennelijk onredelijk is omdat [X.] de CWI onjuiste informatie heeft verstrekt over haar bedrijfseconomische toestand (al dan niet te kwalificeren als valse of voor-gewende reden). Daarnaast schetst [X.] een onjuist beeld van de mogelijkheden om hem, [Y.], te herplaat-sen: die mogelijkheden waren er, maar er is een truc uit-gevoerd, een “stoelendans”, die hem, [Y.] uitsloot, voor de eerder door hem verrichte werkzaamheden en vervol-gens is hem ook (gedeeltelijke) herplaatsing op andere vacante functies waar hij, [Y.], naar solliciteerde, onthouden.
De kantonrechter had, aldus [Y.], de redenen voor het ontslag zelfstandig moeten toetsen en niet mogen volstaan met verwijzing naar de procedure voor en het oordeel van de CWI.

4.7.2. Het hof oordeelt als volgt.
[Y.] klaagt terecht dat de kantonrechter zijn vordering op een te beperkte grondslag heeft beoordeeld. Dit leidt echter niet tot vernietiging op grond van het volgende.
Hoewel aannemelijk is dat [X.] haar weergave van de economische situatie van de onderneming kleurt vanuit de door haar gewenste uitkomst is het hof van oordeel dat zij, gelet op wat wel is komen vast te staan, geen “vals” beeld schetst van die situatie.
Het gegeven ontslagmotief (het hof volgt de weergave door de CWI in de brief van 28 juli 2003) is de noodzaak kostenbesparende maatregelen te treffen als gevolg van stag-natie in het afzetvolume op de markt en voorts de wensen ten aanzien van inrichting in verband met verdere automa-tisering van bepaalde (financiële en administratieve) onderdelen binnen de onderneming.
De werkgever heeft in beginsel de beleidsvrijheid de orga-nisatie van de onderneming naar eigen inzicht in te rich-ten. Ook de CWI heeft dat beginsel terecht aan het besluit tot vergunningverlening ten grondslag gelegd. Onvoldoende bestreden is dat [X.] overheadkosten kon terug-drin-gen door de functies van fabriekscontroller te laten vervallen.
Naar het oordeel van het hof kan sprake zijn van een economische noodzaak tot reorganisatie, ook indien de nood-zaak het productieapparaat efficiënter in te richten mede wordt gedicteerd door een buitenlandse moedermaatschappij. Zodanige noodzaak kan ook bestaan indien geen verlies ge-le-den wordt, indien geen sprake is van een situatie waarin “het water aan de lippen staat”, maar wanneer slechts spra-ke is van een “stagnerende afzetmarkt” ([X.] heeft overigens in haar repliek in de CWI-procedure d.d 24 juni 2003 (prod. bij cva/cve) uitdrukkelijk aangegeven dat zij feitelijke verliesgevendheid niet aan haar verzoek ten grondslag heeft gelegd). Dat van zodanige markt op dat moment sprake was acht het hof onvoldoende bestreden.
Een en ander betekent dat vergroting van de efficiency en winstoptimalisatie voldoende grond vormden voor een re-orga-nisatie als de onderhavige.
Het hof is van oordeel dat in zoverre dus geen sprake is van een valse of voorgewende reden en ook overigens het aangevoerde niet kan leiden tot de conclusie dat sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag.
Wel zal bij de weging van het belang van de werkgever bij het ontslag en bij de voorzieningen zoals die zijn aange-bo-den de – relatieve – ernst van de economische situatie in aanmerking moeten worden genomen.

4.8.1. Met de grieven 1, 2 en 4 in incidenteel appel be-toogt [Y.] voorts dat in januari 2003 een tweetal fabrieks-controllers met minder dienstjaren dan hij, hun werkzaamheden vanuit het hoofdkantoor gingen vervullen en dat zij in mei 2003 de functie “medewerker controlling” bleken te hebben, waardoor zij bij de reorganisatie buiten schot bleven.

4.8.2. Als onvoldoende bestreden is komen vast te staan
-dat [Y.] tot zijn ontslag werkte als bedrijfsadmini-stra-teur, vanaf januari 2003 genaamd (fabrieks)controller, van het genoemde viertal locaties (al hadden noch de loca-ties noch het cluster een zelfstandige juridische beteke-nis);
-dat die functie van (louter) controller van (geclusterde) locaties is komen te vervallen;
-dat op het hoofdkantoor in [vestigingsplaats] een of meer func-ties bestond(en), met centrale werkzaamheden en daarnaast deels ook locale controlling werkzaamheden;
-dat een of een tweetal van de functionarissen die laatst-ge-noemde functies vervulden tot januari 2003 een verge-lijk-bare functie had(den) als die van [Y.].

4.8.3. Het hof is van oordeel dat reeds het feit dat de controllers op de centrale afdeling mede centrale taken hadden maakt dat deze functies niet uitwisselbaar waren met [Y.]’ functie.
Ook de functiebeschrijving en de functie-eisen wijzen in die richting. Het feit dat ook [Y.] de functie zou heb-ben kunnen vervullen en aan de functie-eisen zou hebben kunnen voldoen doet daar niet aan af.
De omstandigheid dat reeds voor mei 2003 het voornemen bestond om op termijn de door [Y.] vervulde functie op te heffen leidt, gegeven die niet-uitwisselbaarheid, niet tot een ander oordeel.

4.8.4. Voorzover [Y.] betoogt dat hij – na de opzeg-ging, maar voor het eind van de arbeidsovereenkomst – herplaatst had kunnen en moeten worden in de functie van [A.], geldt dat deze functie – onbestreden – niet meer is ingevuld. Ook hier geldt in beginsel de beleidsvrijheid van de ondernemer.

4.8.5. Dat een ander, die voorheen een andere functie ver-vulde dan [Y.], wel is herplaatst leidt niet tot het oordeel dat [Y.] herplaatst had kunnen en moeten wor-den.

4.8.6. Ook in zoverre is er geen grond het ontslag als kennelijk onredelijk aan te merken.

4.9. De zesde grief in incidenteel appel waarmee [Y.] betoogt dat het ontslag kennelijk onredelijk is vanwege de wijze waarop dat is medegedeeld, wordt verworpen.
Aannemelijk is dat de wijze waarop het voornemen tot ont-slag aan [Y.] is gecommuniceerd (aan hem pas nadat ande-ren reeds op de hoogte waren) en de wijze waarop de opzegging hem is medegedeeld (aan zijn privé-adres aan zijn vrouw die overspannen thuis was) [Y.] diep geraakt hebben, maar het hof acht noch het een, noch het ander van doorslaggevend belang voor de oordelen over de kennelijke onredelijkheid van het ontslag.

4.10.1. De grieven 1 tot en met 6 in principaal appel be-strijden het oordeel van (en de motivering door) de kan-ton-rechter dat het ontslag kennelijk onredelijk is op grond van het zogenaamde gevolgencriterium (art. 7:681 lid 2 sub b BW).

4.10.2. Maatstaf voor de beoordeling is, of, mede in aan-merking genomen de voor de werknemer getroffen voorzie-ningen en de voor de werknemer bestaande mogelijkheden om ander passend werk te vinden, de gevolgen van de opzeg-ging voor de werknemer te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij de opzegging. Vaststaat dat de gevolgen van de opzegging voor [Y.] zeer ernstig waren. Dit was te verwachten ten tijde van het ontslag en is bevestigd door het verloop van de ge-beur-tenissen nadien.
[Y.] had, gelet op zijn langdurige ervaring binnen [X.], zijn leeftijd en salariëring weinig kansen een gelijkwaardige baan of zelfs enige baan te vinden. Hoewel hij geen eigenlijke pensioenschade leed wat be-treft deelname aan vroegpensioen en thans geen zeker-heid bestaat dat hij te zijner tijd daarop aanspraak zou kun-nen maken, is elke kans van dit vroegpensioen te ge-nie-ten hem door het ontslag ontnomen.

4.10.3. Ook indien de bedrijfseconomische omstandigheden van [X.] een ontslag van [Y.] rechtvaardigden, rechtvaardigen zij naar het oordeel van het hof niet een ontslag met een voorziening zoals door [X.] is aangeboden.
Daarbij acht het hof van belang dat [X.] (nog) geen verlies leed, dat achter en boven haar een kennelijk winstgevend moederconcern stond, maar bovenal dat in voor-gaande jaren sprake was van reorganisatie en ontslagen met sociale plannen waarbij ontslagvergoedingen werden toege-kend (persoonlijke budgetten als onder 4.2.3 genoemd) die een veelvoud bedroegen van wat [X.] aan [Y.] heeft aangeboden.
In beginsel kan het in zodanig sociaal plan vastgelegd onder-handelingsresultaat worden aangemerkt als een resul-taat dat de belangen van de werkgever en de werknemers recht doet. Ook indien een sociaal plan is geëindigd kunnen daaraan gevolgtrekkingen worden verbonden ten aanzien van de financiële situatie van de werkgever.
[X.] heeft niet of onvoldoende inzicht verschaft in haar financiële situatie en derhalve niet inzichtelijk gemaakt dat deze situatie ten tijde van [Y.]’ ontslag een vergoeding, royaler dan de aangeboden suppletierege-ling, niet zou toelaten. Dat had eens temeer op haar weg gelegen waar de kantonrechter overweegt dat haar finan-ciële omstandigheden “niet … uit de verf zijn gekomen”. Nu [X.] niet heeft voldaan aan haar stelplicht ter-zake wordt haar bewijsaanbod als onvoldoende relevant van de hand gewezen.
Wel heeft [X.] aangevoerd dat de sociale plannen waren opgesteld in verband met de reorganisatie na de over-name van [V.] en dat de kosten ervan verdisconteerd waren in de overnameprijs en dus in wezen betaald waren door de verkopende partij, maar nu ook ten aanzien van deze stelling iedere nadere onderbouwing ontbreekt wordt zij als onvoldoende gemotiveerd verworpen.
[X.] heeft voorts verwezen naar een, naar zij stelt door de ondernemingsraad geaccordeerde, “Regeling… bij de sluiting van de fabriek [X.] Rijssen” geda-teerd 28 juni 2005 (prod. bij mva inc), waarin een supple-tie-regeling is opgenomen, gelijk aan de aan [Y.] aange-boden regeling.
Het hof is echter van oordeel dat voor deze regeling geldt – daargelaten dat deze dateert van 2 jaar later – dat deze als “Uitgangspunten” inhoudt: “het realiseren van interne overplaatsingen voor alle betrokkenen met een vast dienst-verband…” en “als de interne overplaatsingsbemiddelingen uiteindelijk onverhoopt geen resultaat hebben… het na op-zeg-ging zorgvuldig begeleiden van betrokkenen naar beëin-di-ging van het dienstverband”.
Blijkens mededeling van [X.] bij gelegenheid van het pleidooi is, overeenkomstig de uitgangspunten, de meer-derheid van de medewerkers herplaatst.
Gelet op deze uitgangspunten en de uitvoering ervan be-treft deze regeling een geheel andere situatie dan die van [Y.].

4.10.4. Het hof acht de gevolgen van de opzegging voor [Y.] te ernstig in vergelijking met het belang van [X.] bij de opzegging. De opzegging is dus kennelijk onredelijk en [X.] is schadeplichtig.

4.11.1. De hoogte van de schadevergoeding terzake wordt door de grieven 7 in incidenteel appel en 7 en 8 in prin-cipaal appel (en de memorie van antwoord/memorie van grie-ven nr. 10) aan de orde gesteld.
[Y.] heeft een vergoeding gevorderd gelijk aan de ver-goedingen zoals die in de onder 4.2 genoemde Sociale bege-leidingsplannen aan anderen zijn toegekend. Daarnaast vordert hij een bedrag omdat hij vroegpensioen uitkerin-gen misloopt.

4.11.2. Bij de beoordeling neemt het hof alle bovenge-noem-de omstandigheden in aanmerking.
Het hof neemt voorts de inhoud van de voordien geldende sociale plannen in aanmerking.
De omstandigheden dat [Y.] is ontslagen nadat hijzelf heeft medegewerkt aan de invoering van het SAP-systeem dat zijn werkzaamheden overbodig heeft gemaakt, en dat het ontslag is gecommuniceerd als onder 4.9 weergegeven zijn navrant, maar het hof acht ze niet van doorslagge-vend belang voor de hoogte van de schadevergoeding.

4.11.3. [X.] stelt tegenover de vordering terzake vroegpensioen dat het (grotendeels) gaat om een via een omslagstelsel betaalde overgangsregeling, zodat geen spra-ke is van een schadepost van [Y.].
Het hof is van oordeel dat inderdaad geen sprake is van eigenlijke schade, maar dat het verdwijnen van de kans het hiermee gemoeide inkomen te ontvangen een omstandigheid is die – zij het in beperkte mate – mede van invloed is op de aan [Y.] toe te kennen schadevergoeding.

4.11.4. Het hof acht gelet op het voorgaande een schade-ver-goe-ding aan [Y.] van € 150.000,– geboden.
Ook de vordering van [X.] tot matiging van de scha-de-vergoeding wordt dus afgewezen.
Deze vergoeding van schade als gevolg van het ontslag komt in de plaats van hetgeen [X.] na beëindiging van de arbeidsovereenkomst ter compensatie van de gevolgen van die beëindiging reeds betaald heeft aan [Y.] (onder de noemer van “suppletie”). Die bedragen dienen dus op het te betalen bedrag in mindering gebracht te worden. Dat [X.] die betalingen heeft verricht zonder voorwaarden te stellen en dat [Y.] die betalingen heeft geaccep-teerd (niet heeft teruggestort) leidt niet tot een ander oordeel.
De vordering aan [X.] tot matiging wordt op vorenstaande gronden verworpen.

4.12.1. Voor zover beide partijen nog in algemene zin bewijs hebben aangeboden van hun stellingen, wordt zodanig aanbod, als niet ter zake dienend, verworpen.

4.12.2. Het vorenstaande brengt mee dat het vonnis van de kantonrechter moet worden bekrachtigd (met de aanvulling als onder 4.11.4 weergegeven).
[X.] is in principaal appel grotendeels in het ongelijk gesteld, in incidenteel appel in het gelijk ge-steld. Het hof zal haar veroordelen in de kosten van het principaal appel en [Y.] in de kosten van het inciden-teel appel.

5. De uitspraak

Het hof:

In principaal appel:

verklaart [X.] niet ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen het vonnis van 19 augus-tus 2004;

In principaal en incidenteel appel:

bekrachtigt het vonnis van 25 november 2004 onder aanvul-ling en verbetering van de gronden zoals hiervoor is over-wogen;

veroordeelt [X.] in de proceskosten van het prin-cipale hoger beroep, welke kosten aan de zijde van [Y.] tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 244,– aan verschotten en € 5.264,00 aan salaris procureur;

veroordeelt [Y.] in de proceskosten van het incidentele hoger beroep, welke kosten aan de zijde van [X.] tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 2.632,00 aan salaris procureur;

verklaart dit arrest wat deze veroordelingen betreft uit-voer-baar bij voorraad.

Dit arrest is gewezen door mrs. Koster, Aarts en Grapper-haus en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 18 april 2006.

(bron: www.rechtspraak.nl)