Ontslag reorganisatie / vergoeding CAO-suppletieregeling | Ontslag Advocaat

Ontslagrecht / arbeidsrecht. Vraag of bij reorganisatie ontslag aan werknemer bovenop uitkering krachtens sociaal plan nog vergoeding op basis van een CAO-suppletieregeling toekomt

Wilt u meer weten wat wij als advocaat voor u of voor uw zaak kunnen betekenen? Of heeft u behoefte aan advies, hulp of bijstand door een advocaat? Mail dan uw vraag of bel tegen lokaal tarief 030 252 35 20 of – tot 22.oo uur – 0900 – 555 22 33. Daarvoor brengen wij u uiteraard geen kosten in rekening.

Uitspraak

R E C H T B A N K Z W O L L E – L E L Y S T A D
sector kanton – locatie Deventer

Zaaknr.: 256917 CV 04-3153
datum :   16 juni 2005

Vonnis in de zaak van:

[EISERES],
wonende te [woonplaats],
eisende partij,
gemachtigde mr. X,

tegen

de besloten vennootschap ABC DEVENTER B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Deventer,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. Y.

De procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van:

–  de dagvaarding
–  het antwoord van de gedaagde partij
–  de nadere toelichting van partijen.

Het geschil

Eiseres vordert een verklaring voor recht dat in de rechtsverhouding tussen partijen de zogenaamde RFR-regeling, volgens hoofdstuk 9 van de Grafimedia CAO (hierna ook: de CAO) dient te worden toegepast, voorts om gedaagde te veroordelen om het Garantiefonds opdracht te geven om over te gaan tot uitvoering van de aanvullingsregeling uit de CAO onder overlegging van de vereiste gegevens betreffende eiseres, zulks onder oplegging van een dwangsom van
€ 250,- voor iedere dag dat eiseres met de nakoming van voormelde veroordelingen in gebreke blijft, alsmede tot vergoeding van de wettelijke rente over de aanvullingen op grond van de CAO vanaf het moment van opeisbaarheid tot aan de voldoening en betaling van de proceskosten. Gedaagde heeft de vordering gemotiveerd weersproken, primair verzocht om eiseres niet ontvankelijk te verklaren in haar vordering en subsidiair om die vordering af te wijzen met haar veroordeling in de proceskosten.

De beoordeling

1.
Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) betwist, mede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden bescheiden, het volgende vast:
a. Eiseres (hierna ook: [eiseres]) is van 1 januari 1980 tot 24 maart 2003 in dienst geweest van gedaagde (hierna ook: Abc).
b. Na verkregen ontslagvergunning heeft Abc op 28 februari 2003 aan [eiseres] het dienstverband opgezegd tegen 8 september 2003.
c. Na deze opzegging heeft [eiseres] het dienstverband op 19 maart 2003 harerzijds met ingang van 24 maart 2003 opgezegd, welke opzegging door Abc vervolgens is aanvaard.
d. De beëindiging van het dienstverband hield rechtstreeks verband met een door Abc in haar onderneming doorgevoerde reorganisatie, waarop ter verzachting van de gevolgen voor het betrokken personeel van toepassing was een sociaal plan genaamd Werkgelegenheidsplan “Abc Sterker” (hierna kortweg: het SP).
e. Op de arbeidsovereenkomst tussen partijen was van toepassing de Grafimedia CAO.
f. Aan [eiseres] is op haar verzoek door Abc in verband met haar eigen opzegging van 24 maart 2003 een vertrekpremie volgens het SP toegekend en uitbetaald.

2.
[eiseres] heeft haar vordering als volgt, kort samengevat, toegelicht.
In de CAO is (in hoofdstuk 9) een regeling voorzien ter aanvulling van werkloosheidsuitkeringen of lager salaris in een nieuw dienstverband na beëindiging van het dienstverband tussen partijen als gevolg van de onderhavige reorganisatie, welke regeling (aldaar en door partijen) wordt aangeduid als de RFR-regeling. Het SP bevat het recht van de boventallige werknemer die zelf ontslag neemt op een vertrekpremie. Zij maakt aanspraak op beide. De vertrekpremie is haar uitgekeerd, doch Abc weigert ten onrechte additioneel de RFR-regeling toe te passen, althans door het daartoe in het leven geroepen Garantiefonds te laten toepassen. Haar bezwaar tegen deze opstelling bij de Centrale Commissie Grafimedia te Amstelveen (hierna ook: de CCG) is bij beslissing van 20 juli 2004 wegens termijnoverschrijding niet ontvankelijk verklaard. Die beslissing kan, anders dan Abc betoogt, niet in de weg staan aan haar beroep op de rechter.

3.
Abc heeft zich tegen de vordering verweerd, kort samengevat als volgt.
[eiseres] kan niet in haar vordering worden ontvangen, omdat de beslissing van de CCG, waarbij zij in haar overwegend gelijkluidende vordering wegens termijnoverschrijding niet ontvankelijk werd verklaard, een vaststellingsovereenkomst is die uitsluitend op de daarvoor in de wet omschreven gronden door de rechter kan worden getoetst. Subsidiair dient de vordering van [eiseres] te worden afgewezen omdat die in strijd is met de – kennelijke – bedoeling van de toepasselijke bepalingen in de CAO en in het SP, die beogen de betrokken werknemers een keuze te bieden tussen een beroep op de vertrekpremie of op de RFR. Abc heeft [eiseres] voorafgaande aan het door haar genomen ontslag op de noodzaak tot het maken van die keuze gewezen. In de CAO is (in artikel 9.5.3) opgenomen dat de aanvulling volgens de RFR niet plaatsvindt voor zover deze samenvalt met een wettelijke loonsuppletieregeling.

4.
Ten aanzien van de opgeworpen niet ontvankelijkheid geldt het volgende.
Het geschil betreft de vraag of Abc gehouden is ten aanzien van [eiseres] de RFR te (laten) toepassen. Artikel 9.12 CAO verwijst voor wat betreft de beslechting van (ook dit soort) geschillen naar de algemene geschillenregeling in paragraaf 1.7 CAO.
Die geschillenregeling verlangt in artikel 1.7.2, kort gezegd, dat alle geschillen betreffende de arbeidsovereenkomst, alvorens deze aan het oordeel van de burgerlijke rechter kunnen worden onderworpen, voor bindend advies moeten worden voorgelegd aan de daartoe bevoegde bedrijfsinstantie.
Door haar onderhavige geschil met Abc aan de CCG voor te leggen heeft [eiseres] aan dat voorschrift voldaan. Die stap heeft, echter, wegens de beslissing tot niet ontvankelijk verklaring, niet geleid tot een inhoudelijke beoordeling van haar vordering. Het formele verweer van Abc komt erop neer, dat ook in zo’n geval de uitspraak van de CCG voor partijen bindend is. In het midden kan blijven of dat anders het geval zou zijn, welke vraag overigens door de rechtbank te ’s Hertogenbosch in de door partijen aangehaalde uitspraak van 7 januari 2000 (JAR 2000/28) ontkennend werd beantwoord. In dit geval is het geschil in het geheel niet inhoudelijk beoordeeld omdat het om een formele reden is blijven steken in het beoordelingstraject voorafgaande aan een eventuele rechterlijke beoordeling. Dat resultaat verdraagt zich niet met artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens van de fundamentele vrijheden. Het verweer wordt mitsdien verworpen.

5.
Voor wat betreft de vraag of aan [eiseres] in dit geval een aanspraak op de RFR in de CAO toekomt naast de reeds gehonoreerde aanspraak op een vertrekpremie volgens het SP wordt het volgende overwogen.

a. De RFR bevat, kort gezegd, een voorziening ten behoeve van de werknemer die wordt geconfronteerd met reorganisatieontslag, en wel in de vorm van een financiële aanvulling op na einde dienstverband ontvangen uitkeringen of lager salaris.
b. De vertrekpremieregeling in (artikel 5.6) SP vormt één van de instrumenten ter realisering van de in artikel 2 SP neergelegde doelstelling: het regelen van de sociale en financiële gevolgen voor boventallige werknemers met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De kennelijke bedoeling van dit instrument is een stimulans tot beëindiging van het dienstverband voorafgaande aan het zonder die stap later gelegen einde daarvan.
c. Het verweer van Abc, inhoudende dat een door reorganisatieontslag bedreigde of getroffen werknemer slechts een keuze kan maken uit één van deze twee aanspraken, impliceert de stelling dat het SP een in de CAO neergelegde aanspraak van [eiseres] beperkt. Die stelling is onjuist en daarom faalt het verweer. Immers, de RFR zelf kent geen keuzeplicht en tussen partijen is niet in geschil dat [eiseres] op zichzelf aan alle vereisten voor een geldige aanspraak op die regeling voldoet. In paragraaf 1.4 CAO is uitvoerig omschreven onder welke voorwaarden en ten aanzien van welke onderwerpen van de bepalingen van de CAO mag worden afgeweken, te weten door het maken van sectorafspraken en/of decentrale afspraken. Niet is gesteld of anderszins gebleken dat het SP als een zodanige specifiek geregelde afwijking van de CAO is aan te merken, nog daargelaten dat in paragraaf 1.4 de RFR niet is genoemd als één van de onderwerpen waarover afwijkende afspraken mogelijk zijn en in het SP ook geen tekst is terug te vinden die de vertrekpremieregeling beschrijft als een aanspraak die een beroep op de RFR uitsluit.
d. Voor zover al anders zou moeten worden geoordeeld dan hiervoor onder c overwogen geldt bovendien, dat oogmerk en inhoud van de RFR regeling en de premievertrekregeling zodanig van elkaar verschillen dat daarom reeds niet gezegd kan worden dat de door Abc bepleite verplichte keuze redelijk is. Dat wordt temeer duidelijk als men de effecten in aanmerking neemt. Wie eerder vertrekt door zelf het dienstverband te beëindigen bespaart de werkgever (geheel of grotendeels) het anders nog verschuldigde salaris plus emolumenten en werkgeverslasten tot het moment van gedwongen einde van het dienstverband. In zoverre is die keuze dan voor de werkgever (geheel of grotendeels) kosten neutraal. Als die keuze een beroep op RFR regeling uitsluit, terwijl de werknemer daar (achteraf) aanspraak op blijkt te kunnen maken, betekent dit dat de werknemer die vertrekpremie tenminste gedeeltelijk zelf heeft betaald door verplicht zijn RFR-aanspraak prijs te geven. Die opzet is om voor de hand liggende redenen in strijd met de opzet en doelstelling van de RFR, en past niet in het kader van het SP, waar toch beide regelingen de doelstelling hebben om de gevolgen van reorganisatieontslag voor de berokken werknemers te verzachten.
e. Tenslotte geldt dat de tekst van het SP, zijnde een overeenkomst waarbij [eiseres] zelf geen partij was, zonodig dient te worden uitgelegd volgens de door de Hoge Raad ontwikkelde norm voor uitlegging van CAO bepalingen, zoals nader uitgewerkt in zijn arrest van 31 mei 2002 (JAR 2002/153). Zo al de vertrekpremieregeling in het SP als dwingend alternatief voor de RFR rechtens toelaatbaar zou zijn, dan kan de uitleg die Abc aan de vertrekpremieregeling wil geven niet worden aanvaard bij toepassing van vorenbedoelde regels van uitleg van CAO teksten in voormeld arrest. In die tekst wordt immers over de keuzemogelijkheid niet gerept, terwijl ook niet is gesteld of gebleken dat die in enige toelichting op het SP (zo die er al zou zijn) is terug te vinden. Hiervoor werd reeds overwogen dat en waarom doel en strekking van beide regelingen elkaar logischerwijze geenszins uitsluiten.

6.
Het verweer van Abc wordt mitsdien verworpen. De vordering van [eiseres] is toewijsbaar, één en ander als na te melden. Abc zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

De beslissing

De kantonrechter:

–    verklaart voor recht dat de RFR-regeling, Hoofdstuk 9, uit de Grafimedia CAO op de rechtsverhouding tussen partijen dient te worden toegepast;

–    veroordeelt gedaagde om het Garantiefonds, als bedoeld in Hoofdstuk 9 van de Grafimedia CAO, opdracht te geven over te gaan tot uitvoering van de RFR-regeling, onder overlegging van de gegevens van eiseres zoals vermeld in artikel 9.4 van de Grafimedia CAO, en wel binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis, zulks op straffe van de dwangsom van € 250,- voor iedere dag dat gedaagde met de nakoming van deze verplichtingen in gebreke blijft, zulks tot een maximum van € 10.000,-;

–    veroordeelt gedaagde om aan eiseres te vergoeden de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de aan eiseres te betalen aanvullingen op grond van de Grafimedia CAO vanaf het moment van opeisbaarheid tot de dag der algehele voldoening;

–  veroordeelt gedaagde in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van eiseres begroot op:
€ 450,00 voor salaris gemachtigde
€ 83,78 voor explootkosten
€ 102,00 voor vastrecht;

–  verklaart dit vonnis, behoudens voor wat betreft de gegeven verklaring voor recht, uitvoerbaar bij voorraad;

–  wijst het meer of anders gevorderde af.

(bron: www.rechtspraak.nl)