Ontslag wegens bedrijfseconomische redenen – kennelijk onredelijk ontslag

In deze zaak vordert een werknemer die op bedrijfseconomische gronden ontslag heeft gekregen wegens kennelijk onredelijkheid van het ontslag overeenkomstig de kantonrechtersformule. De kantonechter beoordeelt de vordering op basis van het onlangs door de Hoge Raad gewezen arrest (HR 27 november 2009, LJN BJ6596) waarin – onder meer – is uitgemaakt dat de beantwoording van de vraag of een ontslag kennelijk onredelijk is dient te geschieden aan de hand van een beoordeling van de omstandigheden van het geval, in onderlinge samenhang in aanmerking genomen, zoals deze zich voorafgaand aan en ten tijde van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst hebben voorgedaan, waarbij het naar de kern genomen, aankomt op de vraag of het ontslag is gegeven in strijd met algemeen aanvaarde normen van goed werkgeverschap. De arbeidsmarktpositie van de werknemer was ten tijde van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst niet zwak. Door werknemer in contact te brengen met collega-ondernemingen heeft werkgever zich diens belangen in voldoende mate aangetrokken en als goed werkgever gehandeld. Werknemer heeft zijnerzijds onvoldoende gedaan om ander werk (dan als parttime docent) te verkrijgen. Omdat ook het enkele ontbreken van een beëidigingsvergoeding het ontslag niet kennelijk onredelijk maakt wordt de vordering afgewezen.

Hebt u met betrekking tot ontslag wegens bedrijfseconomische redenen en/of kennelijk onredelijk ontslag vragen of behoefte aan direct advies of rechtsbijstand, kunt u altijd direct en kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Dit gaat snel en u krijgt direct een van onze arbeidsrecht en ontslag advocaten aan de telefoon. Bel ons nu op 030 252 35 20 – of tot 22.00 uur tegen lokaal tarief – op 030 252 35 20. Daarvoor brengen wij u vanzelfsprekend geen kosten in rekening. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector kanton

Locatie Utrecht

zaaknummer: 621442 UC EXPL 09-4054 LH

vonnis d.d. 16 december 2009

inzake

[eiser],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiser],
eisende partij,
gemachtigde: X,

tegen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ABC B.V.,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen ABC,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. Y.

Het verloop van de procedure

De kantonrechter verwijst naar het tussenvonnis van 10 juni 2009.
ABC heeft voorafgaand aan de comparitie nog stukken in het geding gebracht.
De comparitie is gehouden op 8 september 2009. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt.
Hierna is uitspraak bepaald.

De vaststaande feiten

1.1. [eiser], geboren op 22 november 1972, is van 1 mei 2004 tot 1 augustus 2008, in de functie van Product Development Engineer, laatstelijk tegen een bruto loon van € 3.555,– per maand (exclusief vakantiebijslag), in dienst geweest van ABC. In deze periode heeft ABC zich gericht op de ontwikkeling, productie en verkoop van medische apparatuur. [eiser] heeft zich voornamelijk bezig gehouden met de ontwikkeling van nieuwe producten.

1.2. ABC heeft de afgelopen jaren steeds verlies gemaakt, en wel in 2004 € 235.272,–, in 2005 € 215.072,–, in 2006 € 27.634,–, in 2007 € 143.652,–. Deze bedrijfsresultaten hebben ABC begin 2008 doen besluiten de (personeels-)kosten terug te brengen door de productontwikkelingsactiviteiten te staken, en zich nog uitsluitend toe te leggen op verkoop en marketing. Hierdoor is de functie van [eiser] komen te vervallen.
1.3. Bij brief van 28 maart 2008 heeft ABC de CWI te Groningen verzocht om toestemming de arbeidsverhouding met [eiser] te beëindigen. Zij heeft daarvoor bedrijfseconomische en financiële redenen aangevoerd. Nadat [eiser] verweer had gevoerd, heeft de CWI op 6 juni 2008 de verzochte toestemming verleend. ABC heeft
de arbeidsovereenkomst aan [eiser] opgezegd tegen 1 augustus 2008.

1.4. ABC heeft geen ontslagvergoeding betaald. Zij heeft collega-ondernemingen met [eiser], die een academische opleiding in de elektrotechniek heeft voltooid, in contact gebracht, doch dit heeft er niet toe geleid dat hij is aangenomen. [eiser] heeft met ingang van 17 november 2008 een parttime baan als docent wiskunde gevonden.

De vordering en de standpunten van partijen

2.1. [eiser] vordert dat wordt verklaard voor recht dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst door ABC kennelijk onredelijk is. [eiser] vordert de veroordeling van ABC om aan hem te voldoen € 15.357,60 aan schadevergoeding in de zin van artikel 7:681 Burgerlijk Wetboek, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 augustus 2008 tot de voldoening. Voorts vordert [eiser] dat ABC wordt veroordeeld hem € 357,– aan buitengerechtelijke incassokosten te voldoen, met veroordeling van ABC in de proceskosten.

2.2. [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat ABC de arbeidsovereenkomst om een valse of voorgewende reden heeft opgezegd, in haar bedrijfsvoering verwijtbaar nalatig is geweest, althans kennelijk onredelijk heeft opgezegd omdat de gevolgen ervan voor hem te ernstig zijn in vergelijking met het belang van ABC bij de opzegging. ABC heeft [eiser] onvoldoende ondersteund bij het zoeken naar ander werk. Vanwege zijn specifieke opleiding en eenzijdige werkervaring was zijn arbeidsmarktpositie zwak. Doordat hij als parttime docent is gaan werken, is zijn inkomen aanzienlijk verminderd. ABC heeft voor hem geen afvloeiingsregeling getroffen. Voor de bepaling van de hoogte van de schadevergoeding dient aansluiting te worden gezocht bij de zogenoemde Kantonrechtersformule, waarbij de correctiefactor op c=1 moet worden gesteld.

3. ABC betwist de vordering. De arbeidsovereenkomst met [eiser] is opgezegd, omdat de bedrijfseconomische situatie van het bedrijf structureel zo slecht was dat het noodzakelijk was de productontwikkeling te staken. Hierdoor verviel de functie van [eiser]. Omdat voor hem geen passend ander werk voorhanden was, heeft ABC hem elders geïntroduceerd. [eiser] heeft de kansen om bij de Leidse universiteit, bij een Duitse concurrent van ABC of bij Philips Medical Systems aan het werk te komen, echter onbenut gelaten. [eiser] had als relatief jonge, goed opgeleide academicus met een ruime werkervaring een goede positie op de arbeidsmarkt. Hij heeft vanaf eind maart 2008 ruim vier maanden de tijd gehad om ander werk te vinden. Voor het treffen van een voorziening ontbrak het ABC aan de benodigde financiële ruimte. Van een kennelijk onredelijk ontslag is daarom geen sprake en voor een schadevergoeding bestaat geen grond.

De beoordeling van het geschil

4.1. Partijen twisten over de vraag of ABC de arbeidsovereenkomst met [eiser] kennelijk onredelijk heeft opgezegd. De beantwoording van deze vraag dient te geschieden aan de hand van een beoordeling van de omstandigheden van het geval, in onderlinge samenhang in aanmerking genomen, zoals deze zich voorafgaand aan en ten tijde van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst hebben voorgedaan. Zoals de Hoge Raad recentelijk heeft overwogen, komt het daarbij, naar de kern genomen, aan op de vraag of het ontslag is gegeven in strijd met algemeen aanvaarde normen van goed werkgeverschap
(HR 27 november 2009, LJN BJ6596).

4.2. [eiser] heeft zich er allereerst op beroepen dat ABC de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd wegens een valse of voorgewende reden. ABC heeft dit weersproken door te verwijzen naar de structureel verliesgevende situatie van haar onderneming, haar aanzienlijke negatieve eigen vermogen en de daarmee samenhangende noodzaak om de (personeels-)kosten te verminderen. De kantonrechter oordeelt dat [eiser] onvoldoende heeft gesteld om te kunnen aannemen dat de opzegging heeft plaatsgevonden om een niet bestaande (‘valse’) reden of dat ABC zich heeft bediend van een (‘voorgewende’) ontslagreden die niet de werkelijke ontslaggrond vormde. Voor zover [eiser] heeft bedoeld te stellen dat van een valse of voorgewende ontslagreden sprake is (mede) omdat ABC wenselijke investeringen achterwege heeft gelaten of heeft geweigerd projecten te initiëren, heeft hij daarvoor geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd en stuit zijn standpunt voorts af op de (ook) door de rechter te respecteren ondernemersvrijheid. Dat ABC het niet langer verantwoord achtte om een harer directeuren financieel te laten bijspringen, valt haar ten slotte evenmin te verwijten.

4.3. Voor zover [eiser] overigens kortweg heeft verwezen naar zijn verweer in de CWI-ontslagprocedure, gaat de kantonrechter daaraan voorbij, omdat – ook voor ABC – niet kenbaar is op welke door hem daarin aangedragen argumenten hij zich thans (nog) wenst te beroepen. [eiser] heeft derhalve nagelaten op te helderen ter toelichting of staving van welke stelling de overgelegde stukken in de CWI-procedure zijn bedoeld.

4.4. [eiser] heeft zijn vordering voor het overige gebaseerd op het zogenoemde gevolgencriterium van artikel 7:681 lid 2 aanhef en onder b BW, inhoudende dat een opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever kennelijk onredelijk geacht kan worden wanneer, mede in aanmerking genomen de voor de werknemer getroffen voorzieningen en de voor hem bestaande mogelijkheden om ander passend werk te vinden, de gevolgen van de opzegging voor hem te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij de opzegging. Voorop gesteld wordt dat het enkele feit dat de werkgever geen voorziening voor de werknemer heeft getroffen, onvoldoende is om aan te nemen dat het ontslag kennelijk onredelijk is. Ook bij de toepassing van dit gevolgencriterium hangt het af, zo oordeelde de Hoge Raad in bovengenoemd arrest, van alle door de rechter vast te stellen omstandigheden, daaronder het ontbreken van een ontslagvergoeding, of het ontslag is gegeven in strijd met het goed werkgeverschap.

4.5. Bij de beoordeling van de bedoelde omstandigheden neemt de kantonrechter in aanmerking dat ABC op weliswaar in haar risicosfeer gelegen, maar deugdelijk onderbouwde bedrijfseconomische gronden naar een beëindiging van de arbeidsover-eenkomst heeft gestreefd, dat het dienstverband van [eiser] betrekkelijk kort (ruim vier jaren) heeft geduurd en dat zijn arbeidsmarktpositie vanwege zijn leeftijd (ten tijde van de beëindiging van het dienstverband was [eiser] 35 jaar), hoge opleiding (op academisch niveau), ruime werkervaring en gezien de goede staat van dienst die hij bij ABC had, per 1 augustus 2008 bepaald niet als zwak kon worden aangemerkt. Bij de beoordeling van deze arbeidsmarktpositie is in beginsel niet van belang of en hoe lang hij, naar achteraf is gebleken, nadien werkloos is geweest en op welke (arbeids-)voorwaarden hij vervolgens ander werk heeft aanvaard. Deze na de ontslagdatum ingetreden omstandigheden kunnen slechts in aanmerking worden genomen voor zover zij aanwijzingen opleveren voor wat niet later dan bij de beëindiging van het dienstverband kon worden verwacht (HR 17 oktober 1997, NJ 1999,266). Dat [eiser] in november 2008 ander werk heeft gevonden, waarmee hij beduidend minder is gaan verdienen, wijst er niet eenduidig op dat zijn arbeidsmarkt-positie op 1 augustus 2008 te wensen overliet. Dat hij spoedig ander werk vond, doet enerzijds vermoeden dat zijn kansen op de arbeidsmarkt niet slecht waren, terwijl anderzijds niet is komen vast te staan dat [eiser] uitsluitend teneinde langerdurende werkloosheid te vermijden genoegen heeft moeten nemen met een parttime dienstbetrekking.

4.6. Voorts neemt de kantonrechter bij de afweging van de wederzijdse belangen in ogenschouw dat ABC zich het lot van [eiser] in voldoende mate heeft aangetrokken door pogingen te ondernemen om collega-ondernemingen ervoor te interesseren hem in dienst te nemen. Zij heeft aldus gehandeld in overeenstemming met de eisen van het goed werkgeverschap. Het was klaarblijkelijk de opstelling van [eiser] die eraan in de weg heeft gestaan dat hij daar werd aangenomen. Dat de besprekingen die [eiser] met professor [A] van de Leidse universiteit heeft gevoerd, niet tot zijn indienstneming hebben geleid, hield – zo heeft [eiser] ter comparitie verklaard – verband met zijn wens om parttime, maar tegen een hoger uurloon te werken. Volgens [eiser] zou in zijn (tegen)voorstel het jaarsalaris lager zijn uitgevallen dan het loon dat hij in het aanbod van de universiteit per jaar zou hebben verdiend. Aldus lijkt [eiser] meer waarde te hebben gehecht aan de omvang van zijn aanstelling dan aan de hoogte van de bezoldiging. In de onderhandelingen lijkt hij daarmee zijn hand te hebben overspeeld, hetgeen voor zijn risico komt. In het contact met Philips heeft [eiser] zich te afwachtend opgesteld, door te volstaan met de toezending van zijn curriculum vitae en daarna niet zelf contact te zoeken.

4.7. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat ABC de arbeidsovereenkomst met [eiser] niet kennelijk onredelijk heeft opgezegd en dat de vordering tot schadevergoeding niet toewijsbaar is. [eiser] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten. Op vordering van ABC zal de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. De gevorderde rente over de proceskosten is toewijsbaar vanaf 14 dagen na de dag waarop dit vonnis is gewezen.

Beslissing

De kantonrechter:

wijst de vordering af;

veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van ABC, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 600,– aan salaris gemachtigde, met de wettelijke rente hierover vanaf 14 dagen na de dag waarop dit vonnis is gewezen tot die der voldoening;

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
(bron: www.rechtspraak.nl)

Hebt u met betrekking tot ontslag wegens bedrijfseconomische redenen en/of kennelijk onredelijk ontslag vragen of behoefte aan direct advies of rechtsbijstand, kunt u altijd direct en kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Dit gaat snel en u krijgt direct een van onze arbeidsrecht en ontslag advocaten aan de telefoon. Bel ons nu op 030 252 35 20 – of tot 22.00 uur tegen lokaal tarief – op 030 252 35 20. Daarvoor brengen wij u vanzelfsprekend geen kosten in rekening. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.