Opzegging overeenkomst / Beëindiging overeenkomst

Gedaagde heeft met eiseres een overeenkomst gesloten voor de duur van één jaar,met een opzegtermijn van drie maanden. Gedaagde heeft de overeenkomst niet binnen die termijn opgezegd / beëindigd, zodat de overeenkomsten is verlengd voor de periode van één jaar. Gedaagde stelt dat hij deze “tweede” overeenkomst niet vrijwillig is aangegaan. De kantonrechter verwerpt dit verweer.

Wilt u meer weten wat wij als advocaat voor u of voor uw zaak kunnen betekenen? Of heeft u behoefte aan advies, hulp of bijstand door een advocaat? Mail dan uw vraag of bel tegen lokaal tarief 030 252 35 20 of – tot 22.oo uur – 030 252 35 20. Daarvoor brengen wij u vanzelfsprekend geen kosten in rekening.

Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM

Sector kanton

Locatie Rotterdam

vonnis

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
David Lloyd Health & Fitness B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 25 februari 2008,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: Groenewegen en Partners,

tegen

[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
gemachtigde: X

Partijen worden hierna aangeduid als “David Lloyd” respectievelijk “[gedaagde]”.

Het verdere verloop van het proces
Dit blijkt uit de volgende processtukken:
– het tussenvonnis van 9 oktober 2008 en alle daarin reeds genoemde processtukken;
– de griffiersaantekeningen van het verhandelde ter comparitie van partijen d.d. 18 november 2008;
– de ter gelegenheid van de comparitie door David Lloyd in het geding gebrachte productie;
– de akte uitlating productie van [gedaagde], met één bijlage.

Het geschil en de verdere beoordeling daarvan
in conventie en in reconventie

Verwezen wordt naar hetgeen in het tussenvonnis is overwogen.

Ter comparitie heeft David Lloyd verklaard dat haar vordering is gebaseerd op (nakoming van) de tweede overeenkomst van 13 maart 2007. In verband hiermee hoeft niet te worden onderzocht of het verweer van [gedaagde], dat hij de eerste overeenkomst van 7 oktober 2004 op 3 november 2006 heeft opgezegd, kan worden gehonoreerd en is slechts aan de orde de vraag of de tweede overeenkomst rechtsgeldig tot stand is gekomen.
Daarover wordt het volgende overwogen.
[gedaagde] heeft gesteld dat hij het tweede contract tegen zijn wil heeft afgesloten. Tijdens het gesprek op 13 maart 2007 werd hem verteld dat hij de oude overeenkomst drie maanden voor 1 december 2006 had moeten opzeggen en dat, nu hij dit niet heeft gedaan, zijn lidmaatschap met nog een jaar verlengd is. Ter comparitie heeft [gedaagde] verklaard dat hij tijdens het gesprek op 13 maart 2007 voor de keuze is gesteld: òfwel nakoming van het eerste contract, òfwel een nieuw contract sluiten en dat hij in zijn beleving uit twee kwaden diende te kiezen. [gedaagde] heeft voor het laatste gekozen, omdat er dan niet meer de dreiging van de deurwaarder was (David Lloyd was inmiddels een incassoprocedure begonnen, waarbij zij betaling ineens vorderde van alle resterende maandtermijnen van het eerste contract) en [gedaagde] per maand kon blijven betalen.

Het verweer van [gedaagde] dat hij de tweede overeenkomst tegen zijn wil heeft afgesloten, stuit af op het bepaalde in de artikelen 3:33 B.W. en 3: 35 B.W. Het mag dan zo zijn, dat David Lloyd aanvankelijk uit het standpunt van [gedaagde] tijdens het gesprek op 13 maart 2007, dat hij de eerste overeenkomst had opgezegd, heeft kunnen en moeten afleiden dat [gedaagde] de overeenkomst met haar wilde beëindigen (en dus ook geen tweede overeenkomst wenste aan te gaan), maar gesteld noch gebleken is dat David Lloyd uit de verklaringen, die [gedaagde] nadien tijdens bedoeld gesprek heeft gedaan heeft kunnen en moeten opmaken dat [gedaagde] bij dat standpunt wenste te blijven. Immers, voldoende aannemelijk is dat [gedaagde], geconfronteerd met het standpunt van David Lloyd dat de eerste overeenkomst niet tijdig was opgezegd en dus wederom met een jaar was verlengd, vervolgens het aanbod om dan maar een tweede overeenkomst aan te gaan, heeft geaccepteerd.

Voor [gedaagde] was het aangaan van een nieuw jaarcontract met de mogelijkheid om gewoon maandelijks de verschuldigde lidmaatschapskosten te voldoen, waarbij de incassoprocedure zou worden stopgezet en de met de incasso gepaard gaande kosten niet zouden worden doorberekend, ook bepaald gunstiger dan het ineens betalen van de nog resterende lidmaatschapskosten mét incassokosten. Het is dan ook niet onbegrijpelijk dat [gedaagde] ervoor koos een nieuw jaarcontract aan te gaan en het is dan evenmin onredelijk dat [gedaagde] gehouden is om het nieuwe jaarcontract na te komen. In de gegeven omstandigheden heeft David Lloyd er mitsdien op mogen vertrouwen dat wil en verklaring van [gedaagde] over het sluiten van de tweede overeenkomst op elkaar aansloten en dat hij deze overeenkomst ook daadwerkelijk wilde sluiten. De tweede overeenkomst is naar het oordeel van de kantonrechter niet tot stand gekomen onder invloed van een wilsgebrek, zoals bedoeld in artikel 3:44 B.W. Het door [gedaagde] in conventie gevoerde verweer wordt, gelet op het vorenstaande, verworpen en de vordering is conventie is als gegrond voor toewijzing vatbaar.

Uit het vorenstaande vloeit tevens voort dat er geen sprake van eis dat [gedaagde] een bedrag van € 234,– aan contributiegelden over de periode april tot en met juni 2007 onverschuldigd heeft betaald. De grondslag van de tegeneis van [gedaagde] komt derhalve niet vast te staan, zodat de eis in reconventie zal worden afgewezen.

[gedaagde] zal zowel in conventie als in reconventie als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

De beslissing

De kantonrechter:

in conventie
veroordeelt [gedaagde] om tegen kwijting aan David Lloyd te betalen € 901,85, met de contractuele rente ad 18% per jaar over € 702,– vanaf de dag van dagvaarding tot aan de van de algehele voldoening;

in reconventie
wijst de vordering af;

in conventie en in reconventie

veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van David Lloyd vastgesteld op € 224,80 aan verschotten en € 300,– aan salaris voor de gemachtigde;

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

(bron: www.rechtspraak.nl)