Wettelijke handelsrente van toepassing?

Artikel 6:119a lid 2 luidt als volgt:

“Indien geen uiterste dag van betaling is overeengekomen, is de wettelijke rente van rechtswege verschuldigd:

a. vanaf 30 dagen na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de schuldenaar de factuur heeft ontvangen, of
b. indien de datum van ontvangst van de factuur niet vaststaat, of indien de schuldenaar de factuur ontvangt voordat hij de prestatie heeft ontvangen, vanaf 30 dagen na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de prestatie is ontvangen, of
c. indien de schuldenaar een termijn heeft bedongen waarbinnen hij de ontvangen prestatie kan aanvaarden dan wel kan beoordelen of deze aan de overeenkomst beantwoordt, en indien hij de factuur ontvangt voordat hij de prestatie heeft aanvaard of beoordeeld, vanaf 30 dagen na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de schuldenaar de prestatie heeft aanvaard of beoordeeld, dan wel, indien hij zich niet over goedkeuring of aanvaarding uitspreekt, vanaf 30 dagen na de aanvang van de dag volgende op die waarop de termijn verstrijkt.“

De vraag die is beantwoord in het arrest van de Hoge Raad van 26 februari 2016 ECLI:NL:HR:2016:339 is of bovenstaand artikel ook van toepassing is als er geen factuur is verstuurd, maar wel een gelijkwaardig verzoek tot betaling is gedaan. In het in dit arrest besproken geval was geen uiterste datum van betaling overeengekomen tussen partijen. Ook was er geen factuur verzonden.

De Hoge Raad heeft deze vraag beantwoord aan de hand van de Richtlijn 2003/35/EG (vervangen door Richtlijn 2011/7/EU) waarop artikel 6:119a lid 2 is gebaseerd. In die Richtlijn is vastgelegd dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat als er in de overeenkomst geen datum of termijn van betaling is vastgelegd, automatisch en zonder aanmaning rente is verschuldigd dertig dagen na de ontvangst door de schuldenaar van de factuur of een gelijkwaardig verzoek tot betaling.

“4.4.4. Blijkens de parlementaire geschiedenis is bij de totstandkoming van art. 6:119a lid 2 BW aangenomen dat in Nederland steeds met facturen wordt gewerkt en kon worden volstaan met verwijzing in deze bepaling naar de ontvangst van een factuur. […] Nu volledige omzetting van de richtlijn is beoogd […] en de parlementaire geschiedenis geen aanknopingspunt bevat om aan te nemen dat is bedoeld art. 6:119a lid 2 BW niet van toepassing te doen zijn indien in voorkomend geval geen gebruik wordt gemaakt van een factuur, maar van een gelijkwaardig verzoek tot betaling, moet worden aangenomen dat de regeling van art. 6:119a lid 2 BW ook laatstgenoemd geval bestrijkt. Dit betekent dat in een geval waarin geen uiterste dag van betaling is overeengekomen en geen sprake is van ontvangst van een factuur, maar wel van een gelijkwaardig verzoek tot betaling, de ingangsdatum van de wettelijke handelsrente steeds moet worden bepaald aan de hand van dat artikel.”