Ontslag ambtenaar wegens ongeschiktheid – Advocaten ambtenarenrecht

Ambtenarenrecht – jurisprudentie omtrent ontslag wegens disfunctioneren en overig daarmee verband houdend.

Hebt u omtrent ambtenarenrecht en/of ontslag wegens ongeschiktheid, disfunctioneren, verdere vragen of behoefte aan direct advies of rechtsbijstand, kunt u altijd direct en kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Dit gaat snel en u krijgt direct een ambtenarenrecht advocaat aan de telefoon. Bel ons op 030 252 35 20. Een eerste telefonisch advies van onze advocaten ambtenarenrecht is altijd kosteloos.

Vaste jurisprudentie m.b.t. ontslag ambtenaar wegens ongeschiktheid, disfunctioneren

Naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) moet de ongeschiktheid – zich uitend in het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie vereist zijn – worden aangetoond aan de hand van concrete gedragingen en zal van ontslag in het algemeen niet eerder sprake kunnen zijn dan nadat de ambtenaar door het bevoegd gezag op zijn functioneren of gedrag is aangesproken en in de gelegenheid is gesteld dit te verbeteren (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 17 april 2008, LJN: BD1021).

Eveneens volgens vaste rechtspraak van de CRvB (zie uitspraak CRvB van 27 augustus 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ7050) is de toetsing van de inhoud van een beoordeling beperkt tot de vraag of die beoordeling op onvoldoende gronden berust. Bij negatieve oordelen moet het bestuursorgaan met concrete feiten onderbouwen dat dat oordeel niet op onvoldoende gronden berust. Niet doorslaggevend is dan of ieder feit juist is vastgesteld of geduid, het gaat erom of het totale beeld van de beoordeling deze toetsing doorstaat.

Voorts zal naar vaste rechtspraak van de CRvB, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 23 augustus 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AY8059, van ontslag van de ambtenaar wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het vervullen van de functie anders dan wegens ziekte of gebreken, in het algemeen niet eerder sprake kunnen zijn dan nadat de ambtenaar door het bevoegd gezag op zijn functioneren of gedrag is aangesproken en in de gelegenheid is gesteld dit te verbeteren. Op dit uitgangspunt laat de jurisprudentie uitzonderingen zien in gevallen waarin – voor zover hier van belang – de ambtenaar dusdanig blijk heeft gegeven niet over de vereiste eigenschappen, mentaliteit of instelling te beschikken dat het bevoegd gezag zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het bieden van een verbeterkans niet zinvol is. De ongeschiktheid voor het vervullen van de functie moet zich uiten in het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie vereist zijn (zie onder andere naar de uitspraak van de CRvB van 6 november 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:AN8009).

Buiten disfunctioneren kan kan volgens vaste jurisprudentie aan de ambtenaar ontslag op grond van artikel 8:8 van de CAR/UWO worden verleend als de verhoudingen tussen de ambtenaar en diens werkgever zodanig verstoord zijn geraakt dat voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet van de werkgever kan worden verlangd. Deze ontslaggrond is tevens van toepassing in gevallen waarin in de tussen partijen bestaande arbeidsrelatie een impasse is opgetreden waarin geen uitzicht meer bestaat op herstel van een vruchtbare samenwerking (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 28 april 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT4891).

Daarnaast is tevens vaste jurisprudentie van de CRvB dat een bestuursorgaan in een hem bekend geworden concrete verdenking van ernstig plichtsverzuim van een ambtenaar waardoor aan diens integriteit moet worden getwijfeld en waardoor het noodzakelijk in de ambtenaar te stellen vertrouwen dermate is geschaad dat het niet aanvaardbaar is dat hij zijn werkzaamheden blijft verrichten, in het algemeen voldoende grond vindt voor het treffen van een ordemaatregel (zie onder meer de uitspraak van 19 oktober 2000, ECLI:NL:CRVB:2000:AA8869).

In het ambtenarentuchtrecht geldt volgens vaste jurisprudentie van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 maart 2008, LJN: BC7003) als uitgangspunt dat voor de constatering van plichtsverzuim dat tot disciplinaire bestraffing aanleiding kan geven, op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde, gegevens de overtuiging moet zijn verkregen dat de betrokken ambtenaar zich aan de hem verweten gedraging schuldig heeft gemaakt. Een onderzoek naar plichtsverzuim dient voorts te worden verricht met inachtneming van de nodige zorgvuldigheid. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (verder: de CRvB) dient de rechter zelfstandig te onderzoeken en te beoordelen of de ambtenaar zich schuldig heeft gemaakt aan het hem door het bevoegd gezag verweten plichtsverzuim.

Ten aanzien van disciplinaire straffen hanteert de CRvB naar vaste jurisprudentie als toetsingsmaatstaf dat de bestuursrechter in ambtenarenzaken, die een besluit tot oplegging van een disciplinaire straf dient te beoordelen, dient vast te stellen of de betrokken ambtenaar zich schuldig heeft gemaakt aan het plichtsverzuim ter zake waarvan het bestuursorgaan hem de straf heeft opgelegd. De overtuiging dat er sprake is van plichtsverzuim zal de rechter moeten toetsen aan deugdelijk vastgestelde gegevens die aan het bestuursorgaan ter beschikking hebben gestaan bij het nemen van het strafbesluit. De voorzieningenrechter verwijst hierbij onder meer naar de uitspraak van de CRvB van 28 september 2000 (TAR 2000/154). Voorts moet het plichtsverzuim de ambtenaar zijn toe te rekenen en dient de opgelegde straf evenredig te zijn aan de ernst van het gepleegde plichtsverzuim.