Ontslag op staande voet – vereisten | ontslag advocaat

Ontslag op staande voet – vereisten.

In art. 7:677 BW is bepaald dat ieder der partijen bevoegd is de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder gelijktijdige mededeling van die reden aan de wederpartij. Er dient aldus sprake te zijn van een dringende reden, welke bovendien onverwijld aan werknemer moet zijn medegedeeld.

Uit jurisprudentie volgt dat van een dringende reden, althans van een ‘druppel die de emmer doet overlopen’, slechts sprake kan zijn, indien de werknemer wist of redelijkerwijze moest weten dat zijn toekomstige daad of gedraging, door de werkgever (eventueel) tezamen met zijn eerdere daden of gedragingen als zodanige reden zou worden beschouwd. Bij een druppel die de emmer doet overlopen kan dit slechts het geval zijn indien de werkgever aan de werknemer te kennen heeft gegeven dat bij een volgende vergelijkbare daad of gedraging de maat vol is, bijvoorbeeld door hert geven van een waarschuwing en/of gesprekken om het gestelde van werknemer te bespreken.

Een tweede vereiste voor ontslag op staande voet is – zoals gezegd – het onverwijld meedelen hiervan onder gelijktijdige mededeling van de dringende reden van het ontslag. Voor het antwoord op de vraag of een ontslag op staande voet al dan niet onverwijld is gegeven, is beslissend het tijdstip waarop de dringende reden ter kennis is gekomen van degene die bevoegd was het ontslag te verlenen.

Dit alles komt ter sprake in onderstaande uitspraak waarin een werkneemster achterstallig loon vordert nadat zij, in haar ogen onterecht, op staande voet is ontslagen. De reden van het ontslag op staande voet is volgens de werkgeefster dat de werkneemster nadat zij te laat verscheen voor een op verzoek van haar leidinggevende te voeren gesprek, boos is weggelopen omdat het gesprek niet meer doorging, welke gebeurtenis volgens de werkgeefster de druppel was die de emmer deed overlopen.

Mocht u omtrent ontslag op staande voet vragen hebben dan wel behoefte hebben aan direct advies of bijstand (hulp), kunt u altijd kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Dit gaat snel en u krijgt direct een van onze ontslag en arbeidsrecht advocaten aan de telefoon. Wij zijn specialist op dit terrein. Bel ons nu tegen op 030 252 35 20 of tot 22.00 uur op 030 252 35 20. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.

(bron:www.rechtspraak.nl)

RECHTBANK ROTTERDAM
sector kanton

VONNIS

in de zaak van

[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres bij exploot van dagvaarding van 30 maart 2006,
gemachtigde: mr.X,

tegen

de stichting,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
mr.Y.

Het verloop van de procedure

Eiseres heeft onder overlegging van stukken -zakelijk weergegeven- gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde te veroordelen aan eiseres te voldoen:
a. het brutosalaris van € 143,62 per maand, te vermeerderen met onregelmatigheidstoeslag vanaf 13 februari 2006 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd;
b. de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente vanaf de respectievelijke vervaldata tot aan de dag der algehele voldoening over het onder a gevorderde;
c. de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening over de onder b gevorderde wettelijke verhoging;
met veroordeling van gedaagde in de kosten van deze procedure.

Gedaagde heeft van antwoord geconcludeerd.

Eiseres heeft van repliek geconcludeerd.

Gedaagde heeft van dupliek geconcludeerd.

De uitspraak van het vonnis is door de kantonrechter bepaald op heden.

De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken alsmede op grond van de in zoverre niet weersproken inhoud van de producties staat tussen partijen -zakelijk weergegeven en voorzover thans van belang- het volgende vast:

1. Tussen eiseres en gedaagde was vanaf 11 november 2002 een overeenkomst van toepassing tot het incidenteel verrichten van werkzaamheden op oproep. Vervolgens is tussen partijen een arbeidsovereenkomst ontstaan, waarbij eiseres volgens afspraak tussen partijen wekelijks op zaterdag van 17.00 uur tot 21.30 uur werkzaam is als restaurantmedewerker in het restaurant van gedaagde.
2. De omvang van de arbeidsovereenkomst is gemiddeld 19,33 uur per maand. Het salaris bedraagt € 7,43 bruto per uur, te vermeerderen met onregelmatigheidstoeslag.
3. Partijen hadden op 10 februari 2006 een afspraak. Eiseres is van dit gesprek weggelopen.
4. Op 11 februari 2006 heeft eiseres de gebruikelijke tijd gewerkt.
5. Op 13 februari 2006 heeft mevrouw Vermeulen, restaurantmanager, eiseres telefonisch meegedeeld dat zij was ontslagen omdat eiseres op 10 februari 2006 boos was weggelopen.
6. Op 18 februari 2006 heeft eiseres zich weer gemeld voor haar werk. De toegang is haar hierbij geweigerd. Eiseres heeft daarop een brief achtergelaten waarin zij bezwaar maakt tegen het ontslag.

De stellingen van partijen

1. Aan de eis is naast de hiervoor vermelde vaststaande feiten -zakelijk weergegeven- het volgende ten grondslag gelegd:
– Bij telefax van 23 februari 2006 heeft eiseres zich beroepen op de nietigheid van het aan haar gegeven ontslag, zich beschikbaar gehouden voor de bedongen werkzaamheden en aanspraak gemaakt op doorbetaling van haar salaris.
– Eiseres weerspreekt dat zij te laat was voor het gesprek op 10 februari 2006. Er was geen exacte tijd afgesproken. Toen zij op 10 februari 2006 arriveerde werd haar medegedeeld dat het gesprek geen doorgang zou vinden. Eiseres raakte geïrriteerd omdat zij op een dag buiten haar werktijd voor niets was gekomen en zij is weggelopen. Zij heeft hierna geen nadere berichten van gedaagde ontvangen en is op zaterdag 11 februari 2006 op het gebruikelijke tijdstip gaan werken.
– Gedaagde heeft niet aan de voorwaarden van een ontslag op staande voet voldaan. Het ontslag heeft niet onverwijld plaatsgevonden onder mededeling van de reden.
– Er was geen dringende reden aanwezig om eiseres op staande voet te ontslaan. Eiseres stelt dat het ontslag op staande voet nietig is nu de toestemming van het CWI ontbreekt.
– Eiseres betwist dat de gang van zaken op 10 februari 2006 de druppel was die de emmer deed overlopen omdat er sprake zou zijn van eerder ongewenst gedrag van eiseres. Dit is ook niet aan het ontslag ten grondslag gelegd.

2. Gedaagde heeft tegen de eis -zakelijk weergegeven en voorzover thans van belang- het volgende aangevoerd:
– De gedraging van 10 februari 2006 van eiseres was de druppel die de emmer deed overlopen. Gedaagde is het gedrag van eiseres na een reeks van voorvallen meer dan zat. Herhaaldelijk heeft ze getracht om met eiseres een gesprek te arrangeren om het ongewenste gedrag van eiseres bespreekbaar te maken. Doch telkens presteerde eiseres het om niet op het afgesproken tijdstip aanwezig te zijn.
– Er is nadrukkelijk tussen partijen afgesproken dat het gesprek na schooltijd van eiseres tussen 14.00 en 15.00 uur zou plaatsvinden, en zeker niet om 15.15 uur.
– Mevrouw Vermeulen heeft eiseres verzocht ter plekke een andere afspraak te maken, eiseres antwoordde niet maar liep weg. Mevrouw Vermeulen heeft haar verzoek nog eens herhaald per SMS en voicemail doch eiseres heeft ook hierop niet gereageerd.
– Op 11 februari 2006 was genoemde leidinggevende niet aanwezig om eiseres op haar onacceptabele gedrag te wijzen en haar naar huis te sturen, hetgeen de bedoeling was aangezien de maat meer dan vol was. Het wel aanwezige personeel heeft mevrouw Vermeulen eerst de maandag daarop (13 februari 2006) op hoogte gebracht van de ongewenste aanwezigheid van eiseres op 11 februari 2006, waarop mevrouw Vermeulen eiseres heeft opgebeld met de boodschap dat eiseres niet behoefde terug te komen vanwege haar gedrag van 10 februari 2006. Deze boodschap is eiseres derhalve onverwijld overgebracht.
– De eerdere gedragingen van eiseres hebben ertoe geleid dat gedaagde geen vertrouwen meer had in eiseres aangezien zij niet op haar kon of durfde te rekenen. Dit was ook de reden voor het gesprek op 10 februari 2006.

De beoordeling van het geschil

In art. 6:677 BW is bepaald dat ieder der partijen bevoegd is de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder gelijktijdige mededeling van die reden aan de wederpartij. Eiseres stelt dat het door gedaagde aan haar gegeven ontslag op staande voet nietig is omdat geen sprake is van een dringende reden en het ontslag niet onverwijld aan haar is medegedeeld. Gedaagde stelt dat door eerdere gedragingen van eiseres, zoals het niet bereikbaar zijn, niet op het werk verschijnen, zeer laat afmelden of ziek laten melden, de gedraging van 10 februari 2006 de druppel was die de emmer deed overlopen en een dringende reden vormt voor het gegeven ontslag. Tevens betwist gedaagde dat het ontslag niet onverwijld aan eiseres is medegedeeld.

Voor het gegeven ontslag op staande voet is noodzakelijk dat sprake is van een dringende reden. De gedraging van eiseres, het boos weglopen bij het gesprek op 10 februari 2006, vormt op zichzelf geen dringende reden voor een ontslag op staande voet. Uit jurisprudentie volgt dat van een dringende reden, althans van een dringende reden in deze zin (de druppel die de emmer doet overlopen) slechts sprake kan zijn, indien de werknemer wist of redelijkerwijze moest weten dat zijn toekomstige daad of gedraging, in casu het boos weglopen van eiseres, die op zichzelf aan het vereiste van een dringende reden niet voldoet, door de werkgever (eventueel) tezamen met zijn eerdere daden of gedragingen wel als zodanige reden zou worden beschouwd. Dit kan slechts het geval zijn indien de werkgever aan de werknemer te kennen heeft gegeven dat bij een volgende vergelijkbare daad of gedraging voor haar de maat vol zou zijn. Gesteld noch gebleken is dat gedaagde eiseres heeft gewaarschuwd en kenbaar heeft gemaakt dat voor haar de maat vol was. Gedaagde heeft eiseres niet officieel gewaarschuwd en er hebben geen gesprekken plaatsgevonden om het gestelde gedrag van eiseres te bespreken. Bovendien wordt door eiseres betwist dat sprake was van eerder ongewenst gedrag. De dringende reden is vooralsnog dan ook niet komen vast te staan.

Een tweede vereiste voor ontslag op staande voet is het onverwijld meedelen hiervan onder gelijktijdige mededeling van de dringende reden van het ontslag. Voor het antwoord op de vraag of een ontslag op staande voet al dan niet onverwijld is gegeven, is beslissend het tijdstip waarop de dringende reden ter kennis is gekomen van degene die bevoegd was het ontslag te verlenen. Van onverwijldheid is in onderhavige geval geen sprake nu de leidinggevende van eiseres pas op maandag 13 februari 2006 telefonisch het ontslag aan eiseres heeft medegedeeld, terwijl zij op vrijdag 10 februari 2006 bij het gesprek aanwezig was. Indien gedaagde daadwerkelijk direct de mening was toegedaan dat eiseres haar een dringende reden gaf tot ontslag op staande voet, dan had zij dit op vrijdag 10 februari 2006 reeds kunnen en moeten meedelen, telefonisch dan wel schriftelijk als mondeling niet (meer) mogelijk was. Zij heeft echter op die vrijdagmiddag alleen geprobeerd een nieuwe afspraak te maken voor een gesprek.

Nu er in ieder geval geen sprake is van onverwijldheid is hiermee niet voldaan aan de vereisten voor een ontslag op staande voet en zal gedaagde dan ook niet meer worden toegelaten tot bewijslevering van de door haar gestelde dringende reden. De vordering is op de wet gegrond en zal dan ook als zodanig worden toegewezen.

De beslissing

De kantonrechter:

veroordeelt gedaagde om aan eiseres te betalen:
a. het brutosalaris van € 143,62 per maand, te vermeerderen met onregelmatigheidstoeslag vanaf 13 februari 2006 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd;
b. de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente vanaf de respectievelijke vervaldata tot aan de dag der algehele voldoening over het onder sub a gevorderde;
c. de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening over de onder sub b gevorderde wettelijke verhoging;

veroordeelt gedaagde in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van eiseres bepaald op:
€ 67,50 voor het in debet gestelde deel van het vast recht,
€ 84,87 aan dagvaardingskosten,
€ 200,00 aan salaris voor haar gemachtigde,

van welke bedragen het totaal op Rabobankrekening 19 23 25 892 t.n.v. DS545 Arrondissements Rotterdam onder vermelding van het zaaknummer moet worden overgemaakt, alsmede € 22,50 voor het door eiseres verschuldigde en door haar gemachtigde betaalde deel van het vast recht, rechtstreeks aan die gemachtigde te voldoen;

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.