Aansprakelijkheid werkgever arbeidsongeval

Aansprakelijkheid werkgever arbeidsongeval. Aansprakelijkheid werkgever voor schade door werknemer opgelopen in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Stelplicht en bewijslast. Relatie tussen werk en schade. Zorgplicht werkgever.

Assistent bedrijfsleider bij een tuincentrum verliest een deel van de wijsvinger van zijn rechterhand doordat de lading van een goederenlift is gaan schuiven en de lift ontzet is geraakt. Werkgever wordt op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk geacht voor de door dit ongeval ontstane schade.

Mocht u omtrent aansprakelijkheid werkgever voor  arbeidsongeval (schade die door werknemer is opgelopen bij de uitoefening van werkzaamheden) vragen hebben dan wel behoefte hebben aan direct advies of bijstand (hulp), kunt u altijd kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Telefonisch contact gaat snel en u spreekt direct een van onze advocaten. Bel ons nu op 030 252 35 20. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector kanton

Locatie Utrecht

zaaknummer: 636581 UC EXPL 09-9745 LH 464

vonnis d.d. 19 mei 2010

inzake

[eiser],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiser],
eisende partij,
gemachtigde: mr.X,

tegen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ABC B.V.,
gevestigd te De Bilt,
verder ook te noemen ABC,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. Y.

Het verloop van de procedure

[eiser] heeft een vordering ingesteld.
ABC heeft geantwoord op de vordering.
[eiser] heeft voor repliek en ABC heeft voor dupliek geconcludeerd.
Hierna is uitspraak bepaald.

De vaststaande feiten

1.1. [eiser], geboren op [1958], is sinds 2004 in dienst van ABC, laatstelijk – sinds 2006 – in de functie van assistent bedrijfsleider tegen een bruto loon van € 2.208,42 per maand.

1.2. Op 10 oktober 2008 omstreeks 19.30 uur is [eiser], die zich op dat moment bevond in de nabijheid van de goederenlift in de magazijnruimte van het tuincentrum van ABC aan de Universiteitsweg 2 te De Bilt, getroffen door een vallende afwerkingsplaat van de liftombouw. Hierdoor heeft hij anderhalf kootje van de wijsvinger van zijn rechterhand verloren. [eiser] is rechtshandig.

1.3. Van het ongeval heeft ABC melding gedaan aan de Arbeidsinspectie. Op 13 oktober 2008 heeft een inspecteur van de Arbeidsinspectie de plaats van het ongeval bezocht. Daarna zijn ondermeer [eiser] en diens leidinggevende, de heer [A], vestigingsmanager van ABC, gehoord. Van het onderzoek door de Arbeidsinspectie is op 21 januari 2009 een zogenoemd ongevallenboeterapport opgemaakt.

1.4. In genoemd rapport van de Arbeidsinspectie is de toedracht van het ongeval als volgt omschreven: ‘Op de avond van 10 oktober 2008, rond 19.00 uur, bevond de heer [eiser], assistent bedrijfsleider, zich op de begane grond in de magazijnruimte. Hij was bezig met het opruimen van het magazijn, aangezien het op dat moment even wat rustiger was in de winkel. Even daarvoor had hij op de eerste etage een pallet met de goederenlift naar beneden gestuurd. Via de trap is hij daarna naar de begane grond gelopen en heeft daar de pallet uit de lift gehaald. Omdat er op de eerste etage geen palletwagen aanwezig was, wilde hij een palletwagen met de goederenlift naar de eerste etage sturen. Hij reed de palletwagen in de lift, zodat de stuurkant met handvat tegen de achterwand van de lift stond. Hij parkeerde de palletwagen schuin, zodat deze eenvoudig in de lift paste. Omdat er tevens twee decoratiekisten naar de eerste etage moesten, heeft hij deze, handmatig op de palletwagen gezet. Daarna heeft hij de kabineslagboom van de lift omlaag gedaan en de liftdeuren gesloten. Toen heeft hij op de witte knop gedrukt, waardoor de lift de opdracht kreeg naar boven te gaan. Door het in beweging komen van de omhooggaande lift, is de palletwagen, die niet vast stond, waarschijnlijk gaan rijden en zijn de lepels van de palletwagen onder de stalen dwarsbalk boven de deuren van de lift blijven hangen. De lift die omhoog wilde gaan, heeft de stalen dwarsbalk ontwricht. Doordat deze balk werd ontwricht, werd de spaanplaat, die zorgde voor de afdichting van de schacht, boven de deuren van de lift, van de liftschacht geduwd en viel deze naar beneden. Tijdens het naar beneden vallen heeft de plaat de hand van het slachtoffer geraakt. Het slachtoffer is daarbij anderhalf kootje van de wijsvinger van zijn rechterhand kwijt geraakt.’

1.5. In de gebruikershandleiding bij de goederenlift staat over het risico, dat zich in dit geval heeft verwerkelijkt, het volgende vermeld: ‘De liftkabine is standaard uitgevoerd met één of meerdere kabineslagbomen. De kabineslagbomen verminderen het risico dat goederen tijdens de rit uit de open kabine vallen. Het ontneemt de gebruiker echter niet de verantwoordelijkheid om de goederen zorgvuldig in de kabine te plaatsen. Indien de kans aanwezig is dat goederen ondanks de kabineslagbomen uit de liftkabine kunnen rollen of vallen, dan dienen de goederen gefixeerd te worden.’ De Arbeidsinspectie heeft vastgesteld dat [eiser] en de vestigingsmanager niet wisten dat de gebruikershandleiding het fixeren van beweegbare lading voorschreef. Tegenover de inspecteur van de Arbeidsinspectie heeft de heer [A] op 13 oktober 2008 verklaard: ‘Wat nu gebeurd is, had ook kunnen gebeuren met een andere lading, d.w.z. dat de lading, door het in beweging komen van de liftcabine, iets gaat schuiven, waardoor er een blokkade op kan treden en de liftconstructie wordt ontzet. Ik ging er vanuit dat wanneer een dergelijke lading schade zou berokkenen aan de lift, hier voorzieningen voor zouden zijn, zodat dit niet zou kunnen gebeuren. Ik ben er door niemand op gewezen dat dit zou kunnen gebeuren.’

1.6. Op grond van haar onderzoeksbevindingen heeft de Arbeidsinspectie geconcludeerd dat artikel 16, tiende lid van de Arbeidsomstandighedenwet juncto artikel 7.4, derde lid juncto artikel 3.17 van het Arbeidsomstandighedenbesluit is overtreden. In verband daarmee heeft de Arbeidsinspectie op 15 april 2009 aan ABC Holding I B.V. een bestuurlijke boete van € 4.500,– opgelegd.

1.7. Op 2 november 2008 heeft de gemachtigde van [eiser] ‘ABC De Bilt’, onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 7:658 BW, als zijn werkgever aansprakelijk gesteld. Op 19 november 2008 heeft mr. Hammerstein hierop gereageerd door aansprakelijkheid van zijn cliënte te betwisten. Hij zegde toe haar aansprakelijkheids-verzekeraar ervan in kennis te zullen stellen dat [eiser] haar als werkgever aansprakelijk houdt. Op 9 juni 2009 heeft [eiser] ‘ABC I B.V.’ doen dagvaarden. Op 9 oktober 2009 heeft [eiser] een herstelexploit doen uitbrengen, waarin de naam van de bij inleidende dagvaarding in rechte betrokken vennootschap is gerectificeerd in ‘ABC De Bilt I B.V.’

De vordering en de standpunten van partijen

2.1. [eiser] vordert dat wordt verklaard voor recht dat ABC aansprakelijk is voor de materiële en immateriële schade die hij heeft geleden en nog zal lijden ten gevolge van het hem op 10 oktober 2008 overkomen arbeidsongeval. [eiser] vordert de veroordeling van ABC om aan hem € 6.500,– aan smartengeld te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 10 oktober 2008 tot de voldoening. Voorts vordert [eiser] dat ABC wordt veroordeeld aan hem € 1.603,52 aan buitengerechtelijke kosten te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 9 juni 2009 tot de voldoening. Ten slotte vordert [eiser] de veroordeling van ABC in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 14 dagen na betekening van het vonnis tot de voldoening.

2.2. [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij door het ongeval van 10 oktober 2008 in de uitoefening van zijn werkzaamheden voor ABC blijvend letsel heeft opgelopen en schade heeft geleden. Op grond van artikel 7:658 BW is ABC voor deze schade aansprakelijk. ABC heeft nagelaten [eiser] te instrueren over het voorkómen van het risico dat de lading van de goederenlift gaat schuiven. De in het tuincentrum gebruikte palletwagen was niet voorzien van een rem. Omdat hij een deel van de wijsvinder van zijn dominante (rechter-) hand moet missen, stelt [eiser] de immateriële schade op € 6.500,–. Hij maakt voorts aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke kosten van rechtsbijstand.

3. ABC beroept zich op de nietigheid van de dagvaarding, acht althans [eiser] niet-ontvankelijk, omdat de gedagvaarde rechtspersoon ‘ABC I B.V.’ niet bestaat. ABC betwist de vordering ten gronde, omdat zij niet is tekortgeschoten in de nakoming van haar zorgplicht in de zin van artikel 7:658 BW. Zij heeft haar personeel voldoende geïnstrueerd over de werking van de goederenlift. Het vervoer van personen met de lift is uitdrukkelijk verboden. Dat zij niet heeft gewaarschuwd voor het algemeen bekende gevaar van het gebruik van de goederenlift, kan haar niet worden verweten, omdat ook een werknemer die niet is gewaarschuwd moet weten dat een palletwagen in een goederenlift kan gaan bewegen. [eiser] heeft bewust roekeloos gehandeld door de palletwagen, die blijkens de betreffende productinformatie wèl van een handrem was voorzien, in de lift niet vast te zetten. ABC beroept zich voorts op eigen schuld van [eiser]. Zij betwist de hoogte van het gevorderde smartengeld, omdat het opgelopen letsel niet de door [eiser] gestelde verstrekkende gevolgen heeft. ABC bestrijdt de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten, omdat de gestelde kosten zijn gemaakt ter voorbereiding en instructie van dit geding.

De beoordeling van het geschil

4.1. Het beroep dat ABC, vóór alle weren, op de nietigheid van de dagvaarding en de niet-ontvankelijkheid van [eiser] heeft gedaan, wordt verworpen. Omdat [eiser] bij brief van 2 november 2008, gericht aan ‘ABC De Bilt’, zijn werkgever uit hoofde van artikel 7:658 BW aansprakelijk heeft gesteld, en uit de daarop verkregen reactie van 19 november 2008 niet blijkt van enige verwarring omtrent de identiteit van de werkgever – en daarmee van de aansprakelijk gestelde rechtspersoon -, heeft zich niet de situatie voorgedaan dat de gedaagde er redelijkerwijs op heeft mogen vertrouwen dat het de bedoeling van [eiser] was een andere rechtspersoon dan ‘ABC De Bilt I B.V.’ te dagvaarden. Het was daarom voor ABC kenbaar dat het bij de aanduiding van de gedaagde vennootschap om een verschrijving ging en dat [eiser] haar – ‘ABC De Bilt I B.V.’ als zijn werkgeefster – in rechte wenste te betrekken. Zij is ook, nog voordat op 9 oktober 2009 het herstelexploit werd uitgebracht, in het geding verschenen. ABC heeft haar stelling, dat zij bij conclusie van antwoord (genomen op 14 oktober 2009) niet wist wie zich waartegen had te verweren, onvoldoende onderbouwd. Zij kan daarom niet geacht worden in haar processuele belangen te zijn geschaad. De kosten van het herstelexploit blijven voor rekening van [eiser].

4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] in de uitoefening van zijn werkzaamheden voor ABC schade heeft geleden. Daarmee staat het verband tussen de schade en het werk vast. Dit brengt mee dat ABC ingevolge het tweede lid van artikel 7:658 BW voor die schade aansprakelijk is, tenzij zij aantoont dat zij haar zorgplicht jegens [eiser] is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van zijn opzet of bewuste roekeloosheid. ABC heeft allereerst betoogd niet in haar zorg voor de veiligheid van [eiser] te zijn tekort geschoten. Dit betoog slaagt niet. In het midden kan blijven of de palletwagen die [eiser] met de goederenlift heeft willen vervoeren van een rem was voorzien, zoals ABC stelt, maar [eiser] betwist. ABC heeft immers niet gemotiveerd weersproken dat het bij [eiser] en diens leidinggevende, de heer [A], onbekend was dat beweegbare lading in de lift moest worden gefixeerd. Door haar personeel niet overeenkomstig (het betreffende gedeelte van) de gebruikershandleiding bij het gebruik van de goederenlift te instrueren, en door daarentegen te gedogen dat goederen in de lift niet plachten te worden vastgezet, heeft ABC niet de aanwijzingen verstrekt die redelijkerwijs nodig waren om een ongeval als dat waarvan [eiser] het slachtoffer is geworden, te voorkómen. Ook indien het zo mocht zijn, zoals ABC heeft gesteld, dat indertijd bij de ingebruikname van de lift aan het personeel is uitgelegd dat in de lift geen beweegbare lading mocht worden vervoerd, heeft zij ten onrechte nagelaten adequaat op de naleving van dat gebod toe te zien. Aan bewijslevering op dit punt wordt daarom niet toegekomen. ABC heeft evenmin voorzieningen doen treffen die verhinderden dat de met de lift vervoerde goederen tussen cabine en schacht vastgeklemd raakten. Blijkens de bedoelde handleiding bestond de mogelijkheid de lift daartoe van een automatische cabineroldeur te voorzien. Daarvoor heeft ABC niet gekozen.

4.3. ABC wordt niet gevolgd in haar standpunt dat zij haar personeel niet behoefde te instrueren om beweegbare lading in de lift te fixeren, omdat het gevaar van verschuiving van algemene bekendheid is. Uit het feit dat in de gebruikershandleiding met nadruk op de noodzaak van het vastzetten van beweegbare lading wordt gewezen, volgt reeds dat geen sprake is van algemeen bekende gevaren. Instructie was kennelijk niet overbodig. Uit de verklaring die de heer [A] tegenover de inspecteur van de arbeidsinspectie heeft afgelegd, blijkt voorts dat hij, als vestigingsmanager, niet bekend was met het gevaar dat zich bij het ongeval op 10 oktober 2008 heeft verwerkelijkt. Ook indien ervan zou moeten worden uitgegaan dat de risico’s die aan het gebruik van een lift zijn verbonden bij ieder weldenkend mens bekend zijn, dan geldt zulks niet voor een goederenlift die niet van een automatische cabineroldeur is voorzien en die ook wordt gebruikt voor het transport van instabiele lading. De door ABC getrokken vergelijking met het snijden van broodjes en gladheid door regenval gaat daarom mank.

4.4. ABC heeft zich voorts beroepen op bewuste roekeloosheid van [eiser]. Ook dit verweer faalt. Omdat het personeel niet bij herhaling is geïnstrueerd om beweegbare lading in de lift vast te zetten en het kennelijk de gangbare praktijk in de onderneming was om dat niet te doen, kan [eiser] niet worden verweten roekeloos te hebben gehandeld. Dat [eiser] als assistent bedrijfsleider mede was belast met de naleving van veiligheidsvoorschriften en dat hijzelf bedrijfshulpverlener was, maakt dit niet anders. ABC had – óók – haar leidinggevende en hulpverlenende personeel beter moeten instrueren over het veilige gebruik van de lift. Van het enkele gebruik van de hem door ABC ter beschikking gestelde palletwagen kan zij [eiser] – uiteraard – geen verwijt maken. Voorts is niet gesteld of gebleken dat [eiser] zich, tijdens het verrichten van de onmiddellijk aan het ongeval voorafgaande gedraging, van het roekeloos karakter van die gedraging daadwerkelijk bewust is geweest. De door hem tegenover de inspecteur van de arbeidsinspectie afgelegde verklaring over zijn (schrik-)reactie op de klap die de ontwrichting van de lift veroorzaakte, wijst veeleer op het tegendeel.

4.5. Ook het beroep op eigen schuld van [eiser] wordt verworpen. Het is vaste rechtspraak dat uit het specifieke beschermingskarakter van artikel 7:658 BW volgt dat medeschuld van de werknemer aan het ongeval, niet bestaande in opzet of bewuste roekeloosheid, niet tot een verminderde aansprakelijkheid en schadevergoedingsplicht van de werkgever leidt. Die wetsbepaling strekt ertoe de werknemer te beschermen door bij de aan zijn schuld te stellen eisen rekening te houden met het ervaringsfeit dat de dagelijkse omgang met machines, werktuigen en gereedschappen de werknemer die deze gebruikt, er licht toe zal brengen niet alle voorzichtigheid in acht te nemen die ter voorkóming van ongelukken geraden is, terwijl veel veiligheidsvoorschriften ter bescherming van werknemers bij hun werk juist met het oog op deze menselijke neiging zijn gegeven. Daarmee strookt niet dat, indien de werkgever zijn zorgplicht heeft geschonden, niettemin de schade niet volledig te zijnen laste zou komen op de grond dat ook de werknemer enige schuld treft (vgl. HR 9 januari 1987 NJ 1987,948).

4.6. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar is. Ook zal ABC worden veroordeeld tot vergoeding van de door het ongeval veroorzaakte immateriële schade. Nu [eiser] anderhalf kootje van zijn rechter wijsvinger moet missen en hij rechtshandig is, kan ervan worden uitgegaan dat het letsel voor hem ingrijpende gevolgen heeft. Het smartengeld wordt daarom aan de hand van relevante rechtspraak begroot op € 6.500,–. De wettelijke rente wordt toegewezen vanaf 10 oktober 2008 tot de voldoening.

4.7. [eiser] heeft een bedrag aan buitengerechtelijke kosten gevorderd, waarvan de verschuldigdheid door ABC is betwist. Voldoende aangetoond is dat de gemachtigde van [eiser] incassowerkzaamheden heeft verricht die meer hebben omvat dan een (eventueel herhaalde) sommatie of het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van een dossier. De daarop betrekking hebben kosten komen derhalve voor vergoeding in aanmerking, zij het dat deze zullen worden beperkt tot het forfaitaire bedrag van € 833,–. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten is in zoverre toewijsbaar. Dat er daarnaast kosten zijn gemaakt ter vaststelling van schade of aansprakelijkheid heeft [eiser] niet voldoende gemotiveerd gesteld. De wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen, omdat niet gesteld is dat die kosten daadwerkelijk zijn betaald.

4.8. ABC wordt, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten, zoals hierna omschreven.

De beslissing

De kantonrechter:

verklaart voor recht dat ABC aansprakelijk is voor de schade die [eiser] heeft geleden en nog zal lijden ten gevolge van het hem op 10 oktober 2008 overkomen arbeidsongeval;

veroordeelt ABC om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen € 6.500,– aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 10 oktober 2008 tot de voldoening;

veroordeelt ABC om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen € 833,– aan buitengerechtelijke incassokosten;

veroordeelt ABC tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 793,98, waarin begrepen € 500,– aan salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de 14e dag na betekening van het vonnis;

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

wijst het meer of anders gevorderde af.
(bron:www.rechtspraak.nl)