Leer- of arbeidsovereenkomst? | Arbeidsrecht advocaat

Arbeidsovereenkomst of leerovereenkomst? De bewoordingen van de praktijkarbeidsovereenkomst zijn niet beslissend. In dit geval overheerst het element leren. De kantonrechter overweegt daartoe als volgt.
Gekeken moet worden naar de bedoeling van beide partijen bij de totstandkoming van de overeenkomst. Enkel de bewoordingen van de Praktijkarbeidsovereenkomst zijn niet beslissend. In dit geval waren de werkzaamheden van [eisende partij] primair gericht op het uitbreiden van eigen kennis en ervaring, met het oog op de voltooiing van zijn opleiding. (HR 29-10-1983, NJ 1983, 230). Dit volgt uit hiervoor aangehaalde bepalingen uit de Praktijkarbeidsovereenkomst, de BPVO en de Regeling beroepspraktijkvorming, in onderling verband en samenhang beschouwd.
De enkele omstandigheid dat mogelijk in de loop van de uitvoering van de leerovereenkomst het accent geleidelijk meer komt te liggen op productieve arbeid voor het inlenende bedrijf, waarbij ABC als uitlener geldt, betekent niet dat de rechtsverhouding tussen partijen stilzwijgend wordt omgezet in een afzonderlijke arbeidsovereenkomst, naast of los van de bestaande leerovereenkomst. De aard van de leerovereenkomst brengt mee dat de leerling geleidelijk (meer) productieve arbeid gaat verrichten. Het feit dat [eisende partij] een garantiesalaris als bepaald in de CAO ontving dwingt niet tot een andere uileg, temeer niet nu ABC onweersproken heeft gesteld dat er gelet op de leeftijd van [eisende partij], geen andere mogelijkheid tot inschaling was dan de verstrekking van dat loon. Ook het feit dat [eisende partij] vier dagen “werkte” leidt niet tot een ander oordeel, nu deze praktijkperiode blijkens art. 7 B van de Regeling beroepspraktijkvorming bij de beroepsbegeleidende leerweg van [eisende partij] past. De conclusie moet dan ook voorshands zijn dat het element “leren” in deze praktijkarbeidsovereenkomst het element “arbeid” overheerst. Gevolg hiervan is dat de bepalingen van boek 7 titel 10 niet van toepassing zijn op de onderhavige overeenkomst.

Mocht u omtrent arbeidsrecht vragen hebben of behoefte hebben aan direct advies of bijstand, kunt u altijd kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Telefonisch contact gaat snel en u krijgt direct een van onze arbeidsrecht advocaten aan de telefoon. Bel ons nu tegen op 030 252 35 20 of tot 22.00 uur op 030 252 35 20. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.

U I T S P R A A K

vonnis

RECHTBANK ARNHEM

Sector kanton

Locatie Nijmegen

zaakgegevens  653105 \ VV EXPL 09-10197 \ 23 rd
uitspraak van  4 februari 2010

vonnis in kort geding

in de zaak van

[eisende partij]
wonende te [woonplaats]
eisende partij
gemachtigde mr. X

tegen

de besloten vennootschap ABC B.V.
gevestigd te Oss
gedaagde partij
gemachtigde mr. Y

Partijen worden hierna [eisende partij] en ABC genoemd.

1.  De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
–  de dagvaarding van 10 december 2009 met producties
–  de op voorhand namens ABC toegezonden producties
–  de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 18 januari 2010 mede inhoudende de pleitnotities van de gemachtigde van [eisende partij] en de (op voorhand toegezonden) pleitnotities van de gemachtigde van ABC.

2.  De feiten

2.1.  ABC heeft met [eisende partij] op 10 maart 2008 een Praktijkarbeidsovereenkomst ten behoeve van de beroepsbegeleidende leerweg gesloten voor vier dagen per week.
De Praktijkarbeidsovereenkomst luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“1.  Werknemer verbindt zich indienst van werkgever arbeid te verrichten, welke is gericht op de beroepspraktijkvorming van werknemers voor een beroepsopleiding op de grondslagen en voorwaarden van de Wet Educatie Beroepsonderwijs (WEB) ingaande: 10-3-2008 voor de opleiding: Aankomend Straatmaker
2.  De onderhavige arbeidsovereenkomst vormt een onverbrekenlijk deel met de in het kader van art. 7.2.9. van de WEB (Wet educatie en beroepsonderwijs, kantonrechter) tussen ROC, werknemer en werkgever afgesloten praktijkovereenkomst, hierna te noemen BPVO van het Regionaal Opleidingen Centrum, als ware zij hierin opgenomen. Bij verbreking van de onderwijsovereenkomst eindigt de onderhavige arbeidsovereenkomst van rechtswege. Deze arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor de duur van de in de BPVO genoemde opleidingstijd, na het verstrijken hiervan is de arbeidsovereenkomst van rechtswege beëindigd, met dien verstande dat als eerder aan de minimaal gestelde exameneisen is voldaan deze arbeidsovereenkomst eveneens zoveel eerder is beëindigd.
3.  De beroepspraktijkvorming vindt plaats op een of meer praktijkplaatsen van de werkgever alsmede bij de leerbedrijven, waar werknemer in het kader van zijn opleiding wordt geplaatst. (…)”
Op de overeenkomst zijn de bepalingen van de CAO voor het Bouwbedrijf (verder: de CAO) van toepassing. Het uurloon van [eisende partij] van € 12,11 bruto per uur is vastgesteld conform de CAO.
2.2.  Tussen onder andere ABC, [eisende partij] en het Koning Willem I College te
’s-Hertogenbosch is voorts een zogenaamde overeenkomst Beroepspraktijkvorming (verder: BPVO) betreffende de beroepsbegeleidende leerweg aankomend straatmaker gesloten met als startdatum voor de beroepspraktijkvorming 10 maart 2008 en als einddatum voor de beroepspraktijkvorming 9 maart 2011 .
2.3.  De inhoud van de bij voornoemde BPVO behorende Regeling beroepspraktijk-vorming luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“(…)
7. Omvang van de periode van beroepspraktijkvorming
(…)
B.  Indien de onderwijsovereenkomst tussen het Koning Willem 1 College en de student betrekking heeft op een beroepsbegeleidende leerweg of een gedeelte van een beroepsbegeleidende leerweg, dan omvat de praktijkperiode 80% of meer van de studieduur, die behoort bij de opleiding of het gedeelte van de opleiding, waarvoor de student bij het Koning Willem I College is ingeschreven. Ook in dit geval gaat het om 38 uur per week inclusief huiswerk in de bpv.
(…)”
[eisende partij] volgt deze opleiding verplicht gedurende een dag per week bij het Koning Willem I College te ’s-Hertogenbosch.
2.4.  ABC heeft [eisende partij] bij brief van 29 oktober 2009 per dezelfde datum op staande voet ontslagen, onder verwijzing naar de inhoud van haar brief van 3 september 2009. De inhoud van laatstgenoemde brief luidt als volgt:
“(…)
Naar aanleiding van de reeds eerder gevoerde gesprekken en het wederom terugzenden door het bedrijf hebben wij een gesprek met je gehad over inzet, houding en gedrag en de voltooiing van de opleiding Aankomend Straatmaker bij ABC te Oss.
(…)
•  Je moet beseffen dat je in de nivo 2 opleiding zit als (aankomend) Straatmaker en je ook als zodanig te gedragen en je houdt aan het huishoudelijk reglement van ABC. Met name de inzet en houding, en de daarmee samenhangende problemen bij het bedrijf waar je bent (uit)geplaatst door ABC e.d. hebben hoge prioriteit in het veranderingsproces. Hierover is al vele malen met je gesproken.
•  (Aankomend) Straatmaker word je niet alleen met het behalen van een diploma maar moet je ook verdienen door motivatie, werkhouding en inzet. Ook de theorie is een wezenlijk onderdeel hiervan.
(…)
Indien er geen zichtbare verbetering komt in de motivatie, inzet en gedrag, nu en in de toekomst, of je wordt wederom teruggestuurd door het inlenende bedrijf, of de resultaten van de theorie tonen geen verbetering zal de arbeidsovereenkomst met ABC direct worden beëindigd. (…)”
[eisende partij] heeft deze brief voor akkoord ondertekend.
De brief van 29 oktober 2009 luidt als volgt:
“(…)
Op donderdag 29 oktober hebben we je in een gesprek medegedeeld dat, op basis van het wederom terugzenden door het inlenende bedrijf, we de arbeidsovereenkomst met directe ingang zullen beëindigen conform het gestelde in de aan jou gerichte en ondertekende brief d.d. 3 september j.l. wat inhoud dat de arbeidsovereenkomst ingaande 10 maart 2008 m.i.v. 29 oktober 2009 wordt beëindigd.”
2.5.  De gemachtigde van [eisende partij] heeft bij brief van 5 november 2009 de vernietigbaarheid en de onregelmatigheid van het gegeven ontslag ingeroepen. Daarbij heeft [eisende partij] te kennen gegeven dat hij zich beschikbaar houdt voor de bedongen arbeid.

3.  De vordering en het verweer

3.1.  [eisende partij] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad en bij wijze van voorlopige voorziening, ABC zal veroordelen:
a.  om aan hem te voldoen € 1.453,20 bruto, zijnde het salaris over november 2009, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente;
b.  om aan hem te voldoen het loon ad € 1.453,20 bruto per maand vanaf 1 december 2009, op de gebruikelijke dag en tijdstippen, tot de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig beëindigd zal zijn, in geval van het uitblijven van een tijdige betaling te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente;
c.  om hem binnen tien dagen na betekening van het te wijzen vonnis te werk te stellen in de functie van Straatmaker II;
d.  in de proceskosten.

Hij baseert zijn vordering op de vaststaande feiten en op de volgende – zakelijk weergegeven – stellingen.
Er is tussen hem en ABC sprake van een arbeidsovereenkomst, nu uit de Praktijkarbeidsovereenkomst blijkt dat hij verplicht is arbeid te verrichten in dienst van ABC. Dat hij stratenmaker in opleiding is betekent niet dat hij geen productieve arbeid verricht. Aangezien hij vier dagen per week werkt en een dag per week naar school gaat, overheerst duidelijk het element arbeid in de overeenkomst en niet het element leren.
ABC heeft hem ten onrechte op staande voet ontslagen, nu er geen sprake is van een dringende reden. Hij is immers niet door vrijwel alle leerbedrijven teruggestuurd omdat hij onvoldoende zou functioneren, zoals ABC stelt, maar omdat er gebrek aan werk voor hem was. Overigens is disfunctioneren – zo daarvan wel sprake zou zijn, hetgeen hij betwist – geen dringende reden als bedoeld in art. 7:678 BW. Daarbij komt dat ABC heeft nagelaten tegelijkertijd de dringende reden mee te delen. Zij heeft enkel verwezen naar de inhoud van de – hiervoor geciteerde – brief van 3 september 2009.
Omdat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is en de onderwijsovereenkomst nog steeds voortduurt, is ABC gehouden hem het hem toekomend achterstallige en toekomstig loon door te betalen totdat er een rechtsgeldig einde aan de arbeidsovereenkomst is gekomen.

3.2.  ABC voert als verweer met de verste strekking aan dat er geen sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen haar en [eisende partij]. Subsidiair stelt zij zich op het standpunt dat, voor zover de praktijkarbeidsovereenkomst mocht worden beschouwd als een overeenkomst waarop de bepalingen van Boek 7 titel 10 BW van toepassing zijn, zij [eisende partij] rechtsgeldig vanwege een dringende reden op staande voet heeft ontslagen. Meer subsidiair stelt zij zich op het standpunt dat voor zover in rechte zou komen vast te staan dat de praktijkarbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig zou zijn opgezegd, noch dat sprake zou zijn van een rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet, de praktijkarbeidsovereenkomst in ieder geval eindigt op het moment dat de BPVO eindigt. Uiterst subsidiair beroept zij zich op matiging.
4.  De beoordeling

4.1.  Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vordering.

4.2.  In deze procedure dient allereerst de vraag beantwoord te worden of de rechter in een eventuele bodemprocedure met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid tot het oordeel zal komen dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst als bedoeld in
art. 7:610 BW tussen [eisende partij] en ABC. Pas indien deze vraag bevestigend zal worden beantwoord komt aan de orde of alsdan de arbeidsovereenkomst is geëindigd als gevolg van het door ABC aan [eisende partij] verleende ontslag op staande voet.

De kantonrechter overweegt hiertoe als volgt.
Gekeken moet worden naar de bedoeling van beide partijen bij de totstandkoming van de overeenkomst. Enkel de bewoordingen van de Praktijkarbeidsovereenkomst zijn niet beslissend. In dit geval waren de werkzaamheden van [eisende partij] primair gericht op het uitbreiden van eigen kennis en ervaring, met het oog op de voltooiing van zijn opleiding. (HR 29-10-1983, NJ 1983, 230). Dit volgt uit hiervoor aangehaalde bepalingen uit de Praktijkarbeidsovereenkomst, de BPVO en de Regeling beroepspraktijkvorming, in onderling verband en samenhang beschouwd.
De enkele omstandigheid dat mogelijk in de loop van de uitvoering van de leerovereenkomst het accent geleidelijk meer komt te liggen op productieve arbeid voor het inlenende bedrijf, waarbij ABC als uitlener geldt, betekent niet dat de rechtsverhouding tussen partijen stilzwijgend wordt omgezet in een afzonderlijke arbeidsovereenkomst, naast of los van de bestaande leerovereenkomst. De aard van de leerovereenkomst brengt mee dat de leerling geleidelijk (meer) productieve arbeid gaat verrichten
Het feit dat [eisende partij] een garantiesalaris als bepaald in de CAO ontving dwingt niet tot een andere uileg, temeer niet nu ABC onweersproken heeft gesteld dat er gelet op de leeftijd van [eisende partij], geen andere mogelijkheid tot inschaling was dan de verstrekking van dat loon. Ook het feit dat [eisende partij] vier dagen “werkte” leidt niet tot een ander oordeel, nu deze praktijkperiode blijkens art. 7 B van de Regeling beroepspraktijkvorming bij de beroepsbegeleidende leerweg van [eisende partij] past.
De conclusie moet dan ook voorshands zijn dat het element “leren” in deze praktijkarbeidsovereenkomst het element “arbeid” overheerst. Gevolg hiervan is dat de bepalingen van boek 7 titel 10 niet van toepassing zijn op de onderhavige overeenkomst.

4.3.  Nu de hiervoor onder 4.2. verwoorde vraag ontkennend is beantwoord, treft het primaire verweer van ABC doel en moet de vordering van [eisende partij] worden afgewezen. De overige standpunten van partijen behoeven op grond hiervan geen nadere bespreking meer.

4.4.  [eisende partij] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen.

De beslissing

De kantonrechter

rechtdoende als voorzieningenrechter

wijst de vordering af;

veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van ABC begroot op € 200,– aan salaris voor de gemachtigde;
(bron: www.rechtspraak.nl)

Mocht u omtrent arbeidsrecht vragen hebben of behoefte hebben aan direct advies of bijstand, kunt u altijd kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Telefonisch contact gaat snel en u krijgt direct een van onze arbeidsrecht advocaten aan de telefoon. Bel ons nu tegen op 030 252 35 20 of tot 22.00 uur op 030 252 35 20. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.