Concurrentiebeding – belangenafweging – specifiek concurrentiegevaar

De zaak die hier wordt besproken draait in hoofdzaak om de handhaving van een concurrentiebeding. Werknemer vordert schorsing van het non-concurrentie beding.

Ex-werknemer, hij was als monteur in dienst bij een bedrijf in de techniek, vordert in kort geding schorsing van het overeengekomen concurrentiebeding. Hij kan als hoofd technische dienst in dienst treden bij de directe concurrentie van zijn voormalige werkgever. De vraag is of de ex-werknemer een functie vervulden waarin hij over zodanige vertrouwelijke en concurrentiegevoelige informatie beschikte, dat daardoor de concurrentiepositie van zijn voormalige werkgever, bij indiensttreding bij de concurrent, in het gedrang komt. De kantonrechter oordeelt na een belangenafweging dat niet aannemelijk is gemaakt dat de functie van de ex-werknemer specifiek concurrentiegevaar oplevert.

De kantonrechter overweegt in dat kader het volgende.

Werknemer heeft een groot risico genomen door zijn baan op te zeggen zonder de zekerheid te hebben van een nieuwe baan of van voorafgaande opheffing/schorsing van het concurrentiebeding. Dat dient voor zijn rekening en risico te blijven en die, hoezeer voor Werknemer benarde, omstandigheid zal de kantonrechter niet meenemen in de belangenafweging.

Voldoende aannemelijk is dat Werknemer door indiensttreding bij Tech zijn positie met een salarisverhoging van ruim € 400,- bruto per maand, behoorlijk kan verbeteren en ook qua functie-inhoud een stap voorwaarts kan zetten.

De stelling dat uit verklaringen van medewerkers van Werkgever blijkt dat moet worden getwijfeld aan de werkelijke wil van Werknemer om een functie als Hoofd Technische Dienst bij Tech te aanvaarden, zal worden gepasseerd. Deze verklaringen zijn afkomstig van werknemers van Werkgever, niet onder ede zijn afgelegd en daarmee van onvoldoende gewicht. Bovendien is het de vraag welke waarde gehecht moet worden aan ‘uitlatingen’ die een vertrekkende werknemer doet om ‘uit te leggen’ dat hij bij zijn werkgever weg wil.

Dat Werknemer wellicht ook in een andere branche of verder van huis als monteur aan de slag kan, moge wellicht zo zijn, dat daarbij dan ook sprake is van een positieverbetering als hier aan de orde is gesteld noch gebleken. Functies verder van huis zijn, zoals ook door Werkgever is onderkend, vanwege specifieke gezinsomstandigheden bij Werknemer niet realistisch. Dat Werkgever Werknemer in het verleden ook andere hoger beloonde functies heeft aangeboden is weliswaar gesteld maar, mede gelet op de betwisting door Werknemer, niet voldoende gemotiveerd onderbouwd. De schriftelijke verklaringen van werknemers van Werkgever zijn daartoe niet voldoende.

Duidelijk en uiteraard begrijpelijk is dat Werkgever haar concurrentiepositie wenst te beschermen en de door haar als uitstekend gekwalificeerde werknemer niet aan een concurrent kwijt wil raken, zeker niet aan Tech dat in 2000/2001 is opgericht door voormalige werknemers van Werkgever en dat vaker aan werknemers van ‘Werkgever’ trekt.

Werknemer heeft bij Werkgever geen functie vervuld waarin hij over zodanige vertrouwelijke en concurrentiegevoelige informatie beschikking heeft gekregen, dat daardoor de concurrentiepositie van Werkgever, bij indiensttreding van Werknemer bij Tech, in het gedrang komt, zeker niet afgezet tegen de belangen van Werknemer bij schorsing van het concurrentiebeding.

Werknemer was bij Werkgever werkzaam als monteur en had bij projecten vaak als deskundig en meer ervaren Werknemer de leiding. Werkgever heeft verklaard dat Werknemer een soort Willly Wortel, een innovatieve monteur was, iemand die met name met RVS altijd handige, praktische en creatieve oplossingen ter plaatse wist te realiseren.

Het gaat hier dan niet om kennis en ervaring opgedaan dankzij investeringen en door Werkgever gefinancierde opleiding maar om een kwaliteit die in de persoon van Werknemer is gelegen. Werkgever onderkent dat ook in alinea 10 van de pleitaantekeningen door te verwijzen naar ‘deze kwaliteit van Werknemer’. Voor behoud van dit soort bijzondere kwaliteiten van Werknemer is een non-concurrentiebeding niet primair bedoeld. In het verlengde hiervan liggen de werkzaamheden als ‘trouble shooter’ zoals door Werkgever aangehaald.

Hoezeer Werknemer als monteur ongetwijfeld ter plaatse waar grootkeukens e.d. geïnstalleerd moesten worden, klantencontacten heeft gehad zijn dat niet contacten van dien aard en inhoud zoals die juist bij een non-concurrentiebeding veelal beschermd moeten worden, zoals contacten van bijvoorbeeld salesmanagers. Evenmin is gesteld of gebleken dat Werknemer zich bezig heeft gehouden met prijszetting/calculatie bij Werkgever. Ook in de beoogde functie bij Tech zal Werknemer geen commerciële functie vervullen, doch intern werkzaam zijn.

Dat Werknemer op de hoogte is van de specifieke logistiek in de opbouw/ontwerpen van de grootkeukeninrichting van de door Werkgever ontworpen grootkeukens moge zo zijn, doch er is niet voldoende onderbouwd dat die kennis zo specifiek is dat het vertrek van Werknemer ter zake onaanvaardbare risico’s met zich brengt. Het ontwerpen behoorde ook niet tot de taak van Werknemer en zal bij Tech niet tot zijn taak gaan behoren.

Dat Werknemer weet wanneer bij klanten van Werkgever grootkeukens zijn geplaatst en hij dus ook weet wanneer die ongeveer aan vervanging toe zijn, moge zo zijn, maar acht de kantonrechter geen zwaarwegend argument. Ook indien Werknemer de termijn van zijn concurrentiebeding (al dan niet na een beperking daarvan in duur) zou afwachten, beschikt hij over die kennis en dergelijke kennis verdampt minder snel dan bijvoorbeeld specifieke doorlopende klantencontacten of kennis over calculatie/inkoop- en verkoopprijzen.

Gelet op de positieverbetering die Werknemer kan krijgen, zowel functie-inhoudelijk als qua inkomen, afgezet tegen de belangen van Werkgever bij behoud van de werking van het concurrentiebeding, acht de kantonrechter het vooralsnog aannemelijk dat in een bodemprocedure het concurrentiebeding vernietigd zal worden.

Juist gelet op de aard van de functie van Werknemer bij Werkgever, waarvan naar oordeel van de kantonrechter niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat die functie specifiek concurrentiegevaar oplevert, anders dan door kwaliteiten van Werknemer zelf, brengen met zich dat de kantonrechter het concurrentiebeding zal schorsen.

Hoewel een werkgever bij iedere functie en in iedere arbeidsovereenkomst een concurrentiebeding kan opnemen, leent de ene functie zich nadrukkelijk meer om middels een concurrentiebeding belast te worden dan de andere.

Hebt u met betrekking tot de schorsing van een concurrentiebeding of de handhaving daarvan  vragen of behoefte aan direct advies of rechtsbijstand, kunt u altijd direct en kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Dit gaat snel en u krijgt direct een van onze arbeidsrecht en ontslag advocaten aan de telefoon. Bel ons nu op 030 252 35 20. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector Kanton
Locatie Enschede

Zaaknummer  : 384829 CV EXPL 11-9482
Uitspraak  : 30 september 2011

Vonnis in kort geding in de zaak van:

Werknemer
wonende te [plaats]
eisende partij
hierna te noemen: Werknemer
gemachtigde: mr. X,
advocaat

tegen

Werkgever
gevestigd te [plaats]
gedaagde partij
hierna te noemen: Werkgever
gemachtigde: mr. Y,
advocaat

1. procedure

Werknemer heeft gesteld en gevorderd als staat vermeld in de dagvaarding van 8 september 2011.

De zaak is behandeld ter terechtzitting van donderdag 22 september 2011. Beide gemachtigden hebben ter voorbereiding nog producties in het geding gebracht.
Werknemer heeft zijn standpunt doen toelichten door zijn gemachtigde, die zich daarbij heeft bediend van een pleitnota.
Werkgever,verschenen bij haar directeur [X], heeft tegen de vordering verweer gevoerd, waartoe haar gemachtigde eveneens een pleitnota heeft gebruikt.

Nadat vonnis desgevraagd is aangehouden in verband met schikkingonderhandelingen tussen partijen, hebben partijen bij brief van 29 september 2011 alsnog vonnis gevraagd.

2. feiten

Bij de beoordeling van dit geschil wordt uitgegaan van de navolgende feiten. Deze worden als vaststaand beschouwd omdat zij door een van partijen zijn gesteld en door de andere partij onvoldoende of niet zijn betwist of zijn erkend.

Werknemer is op 1 oktober 1999 bij Werkgever in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in de functie van algemeen medewerker met als hoofdtaak monteur. Zijn laatstgenoten salaris bedroeg € 2.234,00 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten.

In artikel 9 van de arbeidsovereenkomst d.d. 30 december 1999 is het navolgende concurrentiebeding opgenomen:

Het is werknemer verboden zonder schriftelijke toestemming van Werkgever, in geheel Nederland, en in Duitsland zowel gedurende de dienstbetrekking als gedurende twee jaar na het einde daarvan, binnen het geografische gebied in een straal van 100 kilometer vanaf de standplaats als bedoeld in artikel 2 onder 2, direct of indirect werkzaam te zijn, betrokken te zijn, onderzoek te verrichten of een financieel belang te hebben bij, dan wel advies te geven of diensten te verlenen of (neven)werkzaamheden aan een onderneming of instelling die werkzaamheden verricht, adviezen geeft en/of diensten verleent, soortgelijk of aanverwant aan de activiteiten van Werkgever. Tevens is het werknemer verboden om gedurende dienstverband bij Werkgever werkzaamheden voor eigen rekening of werkzaamheden voor een andere Werkgever te verrichten, zonder uitdrukkelijk schriftelijke toestemming van Werkgever.

In artikel 10 van voormelde arbeidsovereenkomst is het volgende boetebeding opgenomen:

Werknemer is van rechtswege in gebreke indien hij in strijd met zijn verplichtingen uit hoofde van de artikelen 10 en 11 handelt en zal in afwijking van artikel 7:650 lid 3 BW aan Werkgever voor iedere overtreding een boete verbeuren waarvan het bedrag overeenkomt met NLG 5.000,00 per overtreding, alsmede een boete gelijk aan NLG 5.000,– voor elke dag dat de overtreding, na mededeling van de ontdekking daarvan door Werkgever, voortduurt, onvermindert het recht van Werkgever volledige schade vergoeding te vorderen.

Werknemer heeft bij interne e-mail van begin juni 2011 het dienstverband bij Werkgever opgezegd vanwege een aanvaarding van een nieuwe dienstbetrekking bij een onderneming te [plaats] ([Y] )

[Y] heeft Werknemer nadien te kennen gegeven af te zien van een dienstverband met Werknemer.

Werknemer heeft met Tech Bedrijfskeukentechniek B.V. te Almelo over de vacante functie van Hoofd Technische Dienst een oriënterend sollicitatiegesprek gevoerd. Tech heeft Werknemer bevestigd, o.a. middels het e-mailbericht van [Z] d.d. 21 september 2011, dat hij bij Tech in dienst kan treden.

Zowel Werkgever als Tech zijn in heel Nederland actief in de techniek, maar het accent van de werkzaamheden heeft een regionaal karakter.

3. geschil

de vordering
Werknemer vordert in kort geding:
1.  primair: het concurrentiebeding, alsmede het daaraan gekoppelde boetebeding zoals neergelegd in de arbeidsovereenkomst van 30 december 1999 tussen Werkgever en Werknemer, indien en voor zover Werknemer gebonden is aan voornoemd beding, buiten werking te stellen dan wel te schorsen, totdat in de bodemprocedure uitspraak is gedaan over een verzoek ex artikel 7:653 lid 2 BW;
2.  subsidiair: indien en voor zover voornoemd non-concurrentiebeding van toepassing dan wel geldig is tussen partijen en in stand wordt gelaten, aan Werknemer ingevolge het bepaalde in artikel 7:653 lid 4 BW een bedrag van € 2.413,00 bruto per maand toe te kennen ten laste van Werkgever, althans een zodanig bedrag en voor zoveel de duur in billijkheid zal worden vastgesteld;
3.  zowel primair als subsidiair: te bepalen dat de contractuele boete, zoals vastgelegd in de arbeidsovereenkomst van 30 december 1999 tussen Werknemer en Werkgever niet zal worden verbeurd door indiensttreding van Werknemer bij Tech te Almelo.
4.  Werkgever te veroordelen in de kosten van deze procedure.

Werknemer stelt daartoe – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende. Alvorens in dienst te treden bij Tech heeft Werknemer overleg gehad met Werkgever. Werkgever heeft Werknemer meegedeeld hem te zullen houden aan het concurrentiebeding, met daaraan gekoppeld een boetebeding, zoals opgenomen in de arbeidsovereenkomst. Werknemer wenst echter schorsing van het concurrentiebeding omdat dit beding naar verwachting in een bodemprocedure vernietigd zal worden. Door dit beding wordt Werknemer onbillijk benadeeld en het belemmert hem om zijn positie te verbeteren. Werknemer kan bij Tech een substantieel hoger salaris verdienen in een functie met meer verantwoordelijkheid met daarbij een gunstiger arbeidsvoorwaardenregeling. Het beding hanteert een te lange looptijd, namelijk twee jaar, daar waar uit de jurisprudentie kan worden opgemaakt dat een termijn van één jaar billijk is. Verder is het geding te beperkend qua geografische ruimte. Het maakt hem onmogelijk om in geheel Nederland en 100 kilometer in Duitsland werkzaam te zijn voor een soortgelijke onderneming. Het beding stoot hem dan ook letterlijk het brood uit de mond.
Werknemer was bij Werkgever slechts grootkeukenmonteur. Functie-inhoudelijk heeft Werkgever geen belang bij handhaving van het concurrentiebeding, nu Werknemer niet in het bezit is van concurrerende kennis betreffende belangrijke informatie betreffende Werkgever, zoals kostprijzen en dergelijke. Werknemer beschikt niet, zo hij daar ooit over beschikt heeft, over bedrijfsgevoelige informatie waarmee hij Werkgever zou kunnen schaden.
Werknemer wijst er daarbij op dat hij in 2010 bij Werkgever niet in aanmerking is gekomen voor de functie van projectbegeleider. Werknemer werd gepasseerd omdat Werkgever geen vertrouwen had in Werknemer.

het verweer
Werkgever verweert zich, kort weergegeven, als volgt.
De inleidende dagvaarding is betekend aan [X] Professionel B.V.. Een vennootschap met een dergelijke naam bestaat niet. [X] Professional is een handelsnaam.
Voor zover aan dat verweer voorbij zou worden gegaan, stelt Werkgever het volgende.
Tech is een onderneming die is opgericht door twee voormalige werknemers van Werkgever. Tech heeft al jaren een meer dan ongezonde belangstelling voor werknemers van Werkgever. Tech weet dat Werkgever goede vaktechnische werknemers heeft die innovatief kunnen werken en meedenken in het proces. De werknemers kennen het denkpatroon van Werkgever en de wijze waarop zij (logistieke) problemen in met name de techniek het hoofd weten te bieden door innovatieve oplossingen te bedenken. Werknemer schetst zichzelf dan wel als een eenvoudige monteur maar die schets is onjuist. Werknemer was de “Willie Wortel” van Werkgever omdat hij vaak problemen op de werkvloer op goede wijze wist op te lossen. Daarbij was Werknemer een innovatieve monteur en speelde hij een actieve rol in de productontwikkeling van nieuwe grootkeukenapparatuur, welke werkzaamheden alle vermeld zijn in het takenpakket van het hoofd van de technische dienst van Tech. Gelet op voornoemde belangstelling van Tech voor werknemers van Werkgever en voormelde kwaliteiten van Werknemer heeft Werkgever ter bescherming van haar bedrijfsdebiet er alle belang bij om Werknemer aan het concurrentiebeding te houden.
Van brood uit de mond stoten is geen sprake. Voor een goede ervaren monteur is er altijd werk en dat geldt ook voor Werknemer. Ter onderbouwing van die stelling legt Werkgever een aantal vacaturemeldingen over voor monteurs.
Werkgever concludeert dan ook om Werknemer niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen, althans hem deze te ontzeggen met veroordeling van Werknemer in de kosten.

4. Beoordeling

Werknemer heeft de besloten vennootschap [X] Professional BV gedagvaard. Deze vennootschap bestaat niet. Wel bestaat de in de arbeidsovereenkomst van Werknemer genoemde vennootschap, Werkgever . Deze vennootschap is ter zitting verschenen bij haar directeur [X]. Zij heeft van genoemde vennootschap een machtiging gekregen ter zitting namens haar te verschijnen. De vordering wordt dan ook, gelet op hetgeen ter zitting met partijen is besproken, geacht te zijn ingesteld tegen deze vennootschap en zal als zodanig verder worden beoordeeld.

Vooropgesteld dient te worden dat voor toewijzing van een vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening alleen dan aanleiding is, indien op grond van de thans gebleken feiten en omstandigheden aannemelijk is dat in een bodemprocedure de beslissing gelijkluidend zal zijn.

Ingevolge het bepaalde in artikel 7: 653 lid 2 BW kan de rechter een concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk vernietigen op grond dat, in verhouding tot het te beschermen belang van Werkgever, Werknemer door dat beding onbillijk wordt benadeeld. In het onderhavige geschil dient dan ook een dergelijke belangenafweging plaats te vinden teneinde te beoordelen of thans, bij wijze van voorlopige voorziening, het concurrentiebeding, in afwachting van een eventuele bodemprocedure omtrent de vernietiging van het concurrentiebeding, geschorst dient te worden, en in het bijzonder zodanig dat Werknemer bij Tech in dienst kan treden zonder dat het concurrentiebeding daaraan in de weg staat.

Ter zake wordt als volgt overwogen.
Werknemer heeft een groot risico genomen door zijn baan op te zeggen zonder de zekerheid te hebben van een nieuwe baan of van voorafgaande opheffing/schorsing van het concurrentiebeding. Dat dient voor zijn rekening en risico te blijven en die, hoezeer voor Werknemer benarde, omstandigheid zal de kantonrechter niet meenemen in de belangenafweging.
Voldoende aannemelijk is dat Werknemer door indiensttreding bij Tech zijn positie met een salarisverhoging van ruim € 400,- bruto per maand, behoorlijk kan verbeteren en ook qua functie-inhoud een stap voorwaarts kan zetten. De stelling dat uit verklaringen van medewerkers van Werkgever blijkt dat moet worden getwijfeld aan de werkelijke wil van Werknemer om een functie als Hoofd Technische Dienst bij Tech te aanvaarden, zal worden gepasseerd. Deze verklaringen zijn afkomstig van werknemers van Werkgever, niet onder ede zijn afgelegd en daarmee van onvoldoende gewicht. Bovendien is het de vraag welke waarde gehecht moet worden aan ‘uitlatingen’ die een vertrekkende werknemer doet om ‘uit te leggen’ dat hij bij zijn werkgever weg wil.
Dat Werknemer wellicht ook in een andere branche of verder van huis als monteur aan de slag kan, moge wellicht zo zijn, dat daarbij dan ook sprake is van een positieverbetering als hier aan de orde is gesteld noch gebleken. Functies verder van huis zijn, zoals ook door Werkgever is onderkend, vanwege specifieke gezinsomstandigheden bij Werknemer niet realistisch. Dat Werkgever Werknemer in het verleden ook andere hoger beloonde functies heeft aangeboden is weliswaar gesteld maar, mede gelet op de betwisting door Werknemer, niet voldoende gemotiveerd onderbouwd. De schriftelijke verklaringen van werknemers van Werkgever zijn daartoe niet voldoende.

Duidelijk en uiteraard begrijpelijk is dat Werkgever haar concurrentiepositie wenst te beschermen en de door haar als uitstekend gekwalificeerde werknemer niet aan een concurrent kwijt wil raken, zeker niet aan Tech dat in 2000/2001 is opgericht door voormalige werknemers van Werkgever en dat vaker aan werknemers van ‘Werkgever’ trekt.

Werknemer heeft bij Werkgever geen functie vervuld waarin hij over zodanige vertrouwelijke en concurrentiegevoelige informatie beschikking heeft gekregen, dat daardoor de concurrentiepositie van Werkgever, bij indiensttreding van Werknemer bij Tech, in het gedrang komt, zeker niet afgezet tegen de belangen van Werknemer bij schorsing van het concurrentiebeding. Werknemer was bij Werkgever werkzaam als monteur en had bij projecten vaak als deskundig en meer ervaren Werknemer de leiding. Werkgever heeft verklaard dat Werknemer een soort Willly Wortel, een innovatieve monteur was, iemand die met name met RVS altijd handige, praktische en creatieve oplossingen ter plaatse wist te realiseren. Het gaat hier dan niet om kennis en ervaring opgedaan dankzij investeringen en door Werkgever gefinancierde opleiding maar om een kwaliteit die in de persoon van Werknemer is gelegen. Werkgever onderkent dat ook in alinea 10 van de pleitaantekeningen door te verwijzen naar ‘deze kwaliteit van Werknemer’. Voor behoud van dit soort bijzondere kwaliteiten van Werknemer is een non-concurrentiebeding niet primair bedoeld. In het verlengde hiervan liggen de werkzaamheden als ‘trouble shooter’ zoals door Werkgever aangehaald.
Hoezeer Werknemer als monteur ongetwijfeld ter plaatse waar grootkeukens e.d. geïnstalleerd moesten worden, klantencontacten heeft gehad zijn dat niet contacten van dien aard en inhoud zoals die juist bij een non-concurrentiebeding veelal beschermd moeten worden, zoals contacten van bijvoorbeeld salesmanagers. Evenmin is gesteld of gebleken dat Werknemer zich bezig heeft gehouden met prijszetting/calculatie bij Werkgever. Ook in de beoogde functie bij Tech zal Werknemer geen commerciële functie vervullen, doch intern werkzaam zijn.

Dat Werknemer op de hoogte is van de specifieke logistiek in de opbouw/ontwerpen van de grootkeukeninrichting van de door Werkgever ontworpen grootkeukens moge zo zijn, doch er is niet voldoende onderbouwd dat die kennis zo specifiek is dat het vertrek van Werknemer ter zake onaanvaardbare risico’s met zich brengt. Het ontwerpen behoorde ook niet tot de taak van Werknemer en zal bij Tech niet tot zijn taak gaan behoren.

Dat Werknemer weet wanneer bij klanten van Werkgever grootkeukens zijn geplaatst en hij dus ook weet wanneer die ongeveer aan vervanging toe zijn, moge zo zijn, maar acht de kantonrechter geen zwaarwegend argument. Ook indien Werknemer de termijn van zijn concurrentiebeding (al dan niet na een beperking daarvan in duur) zou afwachten, beschikt hij over die kennis en dergelijke kennis verdampt minder snel dan bijvoorbeeld specifieke doorlopende klantencontacten of kennis over calculatie/inkoop- en verkoopprijzen.

Gelet op de positieverbetering die Werknemer kan krijgen, zowel functie-inhoudelijk als qua inkomen, afgezet tegen de belangen van Werkgever bij behoud van de werking van het concurrentiebeding, acht de kantonrechter het vooralsnog aannemelijk dat in een bodemprocedure het concurrentiebeding vernietigd zal worden.
Juist gelet op de aard van de functie van Werknemer bij Werkgever, waarvan naar oordeel van de kantonrechter niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat die functie specifiek concurrentiegevaar oplevert, anders dan door kwaliteiten van Werknemer zelf, brengen met zich dat de kantonrechter het concurrentiebeding zal schorsen. Hoewel een werkgever bij iedere functie en in iedere arbeidsovereenkomst een concurrentiebeding kan opnemen, leent de ene functie zich nadrukkelijk meer om middels een concurrentiebeding belast te worden dan de andere.

Overigens is het boetebeding in de arbeidsovereenkomst (artikel 10) niet gesteld op overtreding van het concurrentiebeding. Het boetebeding verwijst naar overtreding van artikel 10 en 11 van de arbeidsovereenkomst. Het concurrentiebeding staat in artikel 9. Nu op overtreding van artikel 9 geen boete is gesteld kan die ook niet buiten werking worden gesteld. Dat deel van de vordering dient derhalve te worden afgewezen.

Werkgever zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure.

De beslissing in kort geding

I   Schorst het concurrentiebeding zoals opgenomen in artikel 9 van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst, totdat in een bodemprocedure uitspraak is gedaan over een verzoek ex artikel 7:653 lid 2 BW.

II Veroordeelt Werkgever in de kosten van de procedure aan de zijde van Werknemer begroot op € 161,81 wegens verschotten en op € 400,00 wegens salaris gemachtigde.

III  Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
(bron:www.rechtspraak.nl)