Concurrentiebeding bij ontslag | Arbeidsrecht advocaat

Concurrentiebeding bij ontslag. In deze zaak vordert eiser in kort geding buitenwerkingsteling, schorsing of beperking (geografisch dan wel in tijd) van concurrentiebeding en een voorschot op schadevergoeding bij handhaving van het concurrentiebeding.

De vordering tot buitenwerkingstelling en beperking van het concurrentiebeding wordt afgewezen. Het betreft in beide gevallen een constitutieve beslissing waarvoor in kort geding geen plaats is.

De belangenafweging valt uit in het voordeel van werkgever, nu werknemer onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt, dat hij bij de nieuwe werkgever geen concurrerende werkzaamheden zal gaan verrichten en ook niet heeft aangetoond dat de activiteiten van de nieuwe werkgever en de markt waarop deze zich beweegt, zodanig verschillen van die van werkgever dat deze redelijkerwijs geen aanspraak kan maken op de bescherming van haar bedrijfsbelangen.

De vordering tot schorsing van het concurrentiebeding wordt eveneens afgewezen. Geen reden voor een vergoeding ex art. 7:653 lid 4 BW . Gesteld noch gebleken is dat werknemer gedurende de periode dat het concurrentiebeding nog van kracht zal zijn geen gelijkwaardige betrekking zal kunnen vinden. Daarbij komt dat werknemer zelf ontslag heeft genomen. Werknemer heeft weliswaar gesteld dat hij in principe niet zelf voor dit ontslag heeft gekozen, doch voorshands is niet gebleken dat gedaagde hem tot dit ontslag heeft aangezet.

Hebt u met betrekking tot (de gelding van) een concurrentiebeding na ontslag danwel andere arbeidsrechtelijke onderwerpen vragen of behoefte aan direct advies of rechtsbijstand, kunt u altijd direct en kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Dit gaat snel en u krijgt direct een van onze arbeidsrecht en ontslag advocaten aan de telefoon. Bel ons op 030 252 35 20. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton

Locatie Haarlem

zaak/rolnr.: 345455/ VV EXPL 07-89
datum uitspraak: 25 mei 2007

VONNIS VAN DE KANTONRECHTER IN KORT GEDING

inzake

[eiser]
te [woonplaats]
eisende partij
hierna te noemen [eiser]
gemachtigde mr. X

tegen

de besloten vennootschap
ABC INTERNATIONAL B.V.
te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde partij
hierna te noemen ABC
gemachtigde mr. Y

De procedure

[eiser] heeft ABC op 3 mei 2007 gedagvaard. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 mei 2007, waarbij de gemachtigden zich hebben bediend van pleitnotities. De griffier heeft aantekening gehouden van hetgeen ter zitting is verhandeld.

De feiten

1. ABC is een bedrijf dat zich bezighoudt met wereldwijde marketing, distributie en projectontwikkeling voor de petrochemische en plastic industrie.
2. [eiser] is op 1 juni 2006 bij ABC in dienst getreden in de functie van Marketingmanager Chemicals voor de duur van 1 jaar.
3. Ingevolge artikel 6 van de (Engelstalige) arbeidsovereenkomst is het [eiser] niet toegestaan om gedurende een periode van zes maanden na beëindiging van de arbeidsovereenkomst “render services […], participate or engage in any businesses which are the same as, similar to or in competition with any business conducted or contemplated by ABC International B.V. or it’s affiliates”.
4. [eiser] heeft in maart 2007 aan ABC te kennen gegeven in dienst te willen treden bij Integra SA te België, een bedrijf dat, evenals ABC, werkzaam is op het terrein van de petrochemische industrie.
5. [eiser] heeft het dienstverband met ABC opgezegd tegen 6 april 2007.
6. ABC heeft bij brief van 8 maart 2007 het ontslag aan [eiser] bevestigd en heeft daarbij onder meer het volgende opgemerkt:
“You are also reminded of your six-month non-competition obligation to the company.”
7. Partijen hebben onderhandeld over het omzetten van het concurrentiebeding in een relatiebeding, maar hebben geen overeenstemming bereikt.

De vordering

[eiser] vordert bij wijze van voorlopige voorziening (samengevat) dat het concurrentie-beding buiten werking zal worden gesteld dan wel geschorst dan wel beperkt in geografische zin althans tot uiterlijk drie maanden na het einde van het dienstverband en, in geval van handhaving van het concurrentiebeding, dat ABC zal worden veroordeeld tot betaling aan [eiser] bij wijze van voorschot op schadevergoeding een bedrag ter hoogte van € 4.243,83 per maand, te vermeerderen met vakantiegeld, voor elke maand dat [eiser] na 6 april 2007 geacht wordt te zijn gebonden aan het concurrentiebeding.
[eiser] stelt daartoe het volgende.

Een conflict met de direct leidinggevende van [eiser], [XXX] (hierna: [XXX]) ligt aan de beëindiging van de arbeidsovereenkomst ten grondslag. [XXX] heeft [eiser] medio december 2006 ontslagen. Dit ontslag is weliswaar ongedaan gemaakt, maar is voor [eiser] aanleiding geweest zijn positie bij ABC te heroverwegen en zijn ontslag in te dienen. [eiser] acht het niet redelijk hem aan het concurrentiebeding te houden, nu de voortijdige beëindiging van het dienstverband feitelijk niet aan hem te verwijten is. Daarbij komt dat [eiser] bij Integra weliswaar in een vergelijkbare branche als die van ABC gaat werken, maar dat hij in een geheel ander segment van de markt werkzaam zal zijn. Bovendien heeft ABC het eerste half jaar geen enkele concurrentie van [eiser] te duchten, omdat hij gedurende die periode bij Integra een job training zal gaan volgen.
[eiser] heeft er daarentegen een groot belang bij te worden ontslagen van het concurrentie-beding, omdat hij bij Integra een aanmerkelijk betere positie kan verwerven dan hij bij ABC had.
[eiser] heeft een spoedeisend belang bij zijn vordering. Integra wil [eiser] pas in dienst nemen, als hij vrij is van het concurrentiebeding. Gelet op het feit dat [eiser] zijn huis in [woonplaats] te koop heeft gezet en Integra woonruimte voor hem heeft geregeld, is het van hem van belang op korte termijn duidelijkheid te hebben omtrent het concurrentiebeding.

Het verweer

ABC betwist de vordering en voert daartoe het volgende aan.

Er bestond voor [eiser] geen enkele noodzaak om de arbeidsovereenkomst met ABC te beëindigen. [XXX] is niet de direct leidinggevende van [eiser], maar een trader, een collega van [eiser]. [eiser] heeft er uit eigen wil voor gekozen om te zien naar ander werk, terwijl hij wist aan een concurrentiebeding te zijn gebonden.
Integra is een belangrijke concurrent van ABC, omdat zij net als ABC, werkzaam is in de petrochemische en plastic industrie. [eiser] heeft bij ABC specifieke kennis verworven met betrekking tot de producenten en leveranciers, de klanten en producten binnen de gehele petrochemische markt. Daarbij komt dat ABC zich tot op heden niet bezig heeft gehouden met de handel in biochemische producten. De kennis die [eiser] op dat gebied bij ABC heeft opgedaan, kan ABC schade toebrengen van miljoenen dollars.
[eiser] heeft ABC geen enkele informatie verschaft over de soort van werkzaamheden die hij bij Integra zal gaan verrichten. [eiser] heeft bovendien niet duidelijk gemaakt wat de job training inhoudt. [eiser] heeft evenmin zijn stelling dat hij bij Integra in een ander marktsegment actief zal zijn, onderbouwd. Daarbij komt dat het werkterrein van [eiser] bij ABC niet beperkt was tot de Nederlandse markt, maar zich uitstrekte over geheel Europa. Voor de biochemische producten was [eiser] zelfs wereldwijd actief.

ABC heeft er alles aan gedaan om [eiser] tegemoet te komen in zijn wens om bij Integra in dienst te treden, door hem aan te bieden het concurrentiebeding om te zetten in een relatiebeding. Het feit dat [eiser] dit aanbod niet heeft geaccepteerd, zodat het concurrentie-beding van kracht is gebleven, dient voor zijn risico te komen.

De beoordeling van het geschil

Vooropgesteld dient te worden dat de vordering tot buiten werkingstelling van het concurrentiebeding dan wel beperking daarvan in geografische reikwijdte of in de duur ervan, niet voor toewijzing in kort geding in aanmerking kan komen, nu in beide gevallen een constitutieve beslissing is vereist.
Recht gedaan zal derhalve worden op de vordering tot schorsing van het concurrentiebeding.

De gevorderde voorlopige voorziening komt slechts voor toewijzing in aanmerking als in dit geding aan de hand van de thans bekende feiten en omstandigheden de verwachting gewettigd is dat in een eventueel tussen partijen nog te voeren bodemprocedure een soortgelijke vordering van [eiser] tot een toewijzing daarvan zal leiden.

Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter heeft [eiser], tegenover hetgeen ABC heeft aangevoerd met betrekking tot de aard van haar bedrijfsactiviteiten en die van Integra, onvoldoende aannemelijk gemaakt, dat hij bij Integra geen met ABC concurrerende werkzaamheden zal gaan verrichten.
Evenmin heeft [eiser] genoegzaam aangetoond dat de activiteiten van Integra en de markt waarop deze zich beweegt, zodanig verschillen van die van ABC, dat ABC redelijkerwijs geen aanspraak kan maken op de bescherming van haar bedrijfsbelangen.
Dit brengt mee dat naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter niet aannemelijk is dat in een bodemprocedure een afweging van de belangen van beide partijen ertoe zal leiden dat aan het belang van [eiser] om zijn positie te verbeteren, een zwaarder gewicht zal worden toegekend dan aan het belang van ABC bij de bescherming van haar bedrijfsdebiet, met een buitenwerkingstelling of beperking van het concurrentiebeding tot gevolg. Daarbij speelt ook een rol dat het overeengekomen concurrentiebeding al tamelijk beperkt is in de tijd.
De vordering van [eiser] tot schorsing van het concurrentiebeding zal derhalve worden geweigerd.

De kantonrechter is voorshands van oordeel dat er geen reden is om ex art. 7:653 lid 4 BW een vergoeding aan [eiser] toe te kennen, zoals subsidiair gevorderd. Gesteld noch gebleken is immers dat het voor [eiser] niet mogelijk is om, gedurende de periode dat het concurrentiebeding nog van kracht zal zijn een gelijkwaardige betrekking te vinden in de petrochemie dan wel in een andere branche. Daarbij komt dat [eiser] zelf ontslag heeft genomen. [eiser] heeft weliswaar gesteld dat hij in principe niet zelf voor dit ontslag heeft gekozen, doch voorshands is niet gebleken dat ABC hem tot dit ontslag heeft aangezet.
Voorts wordt nog overwogen dat [eiser] stelt dat hij de eerste zes maanden na zijn indiensttreding bij Integra geen gevaar voor ABC vormt, omdat hij dan een training zal volgen en geen (met ABC concurrerende) werkzaamheden voor Integra zal verrichten. In dat geval zal het concurrentiebeding [eiser] ook niet kunnen schaden, zodat de handhaving daarvan niet aan de indiensttreding van [eiser] bij Integra in de weg behoeft te staan.

De proceskosten komen voor rekening van [eiser] omdat deze in het ongelijk wordt gesteld.

Beslissing

De kantonrechter:

– weigert de gevorderde voorlopige voorziening;

– veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van ABC tot en met vandaag worden begroot op € 400,00 aan salaris gemachtigde.
(bron: www.rechtspraak.nl)

Hebt u met betrekking tot (de gelding van) een concurrentiebeding na ontslag danwel andere arbeidsrechtelijke onderwerpen vragen of behoefte aan direct advies of rechtsbijstand, kunt u altijd direct en kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Dit gaat snel en u krijgt direct een van onze arbeidsrecht en ontslag advocaten aan de telefoon. Bel ons nu op 030 252 35 20 – of tot 22.00 uur tegen lokaal tarief – op 030 252 35 20. Daarvoor brengen wij u vanzelfsprekend geen kosten in rekening. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.