Kennelijk onredelijk ontslag – schadevergoeding – belangenafweging

Kennelijk onredelijk ontslag – schadevergoeding. Zijn gevolgen van opzegging arbeidsovereenkomst voor werknemer te ernstig in verhouding met het belang van de werkgever?

In de zaak die hier wordt besproken overweegt de kantonrechter in dat kader het volgende.

Werkgever heeft gelijk wanneer zij stelt dat het enkele feit dat geen vergoeding wordt toegekend aan een werknemer die na verleende ontslagvergunning wordt ontslagen dat ontslag niet kennelijk onredelijk maakt. Een ander uitgangspunt valt niet te rijmen met het gegeven dat de hoofdroute in het ontslagrecht naar de bedoeling van de wetgever loopt via de ontslagvergunning. Het gaat er om of met inachtneming van alle omstandigheden van het geval het ontslag als kennelijk onredelijk dient te worden aangemerkt, naar door de Hoge Raad weer eens bevestigd. Tevens heeft de Hoge Raad met het tweetal arresten waarnaar Werkgever verwijst een eind gemaakt aan het bij kennelijk onredelijk ontslag toekennen van 70% van de kantonrechtersformule op grond van het enkele ontbreken van een voorziening, en het toepassen van de X-Y-Z formule na toetsing aan een zgn. gezichtspuntencatalogus (hetgeen veelal leidde tot een bedrag van ongeveer 50% van de oude kantonrechtersformule). Nog steeds is het dus zo dat het voor de werknemer die moet afvloeien groot verschil kan maken of de werkgever kiest voor de UWV route – doorgaans daartoe genoodzaakt vanwege de financiële omstandigheden – of voor de ontbindingsroute. Begrijpelijk is dat dit voor werknemers die na een jarenlang dienstverband moeten wijken zonder een cent mee te krijgen, terwijl anderen in dezelfde situatie wel een financiële tegemoetkoming ontvangen, een bron van frustratie is.

De Hoge Raad overweegt in zijn arrest van 27 november 2009 (LJN: BJ6596) dat het bij het beoordelen van de vraag of een ontslag kennelijk onredelijk is in de kern gaat om de vraag of het ontslag is gegeven in strijd met algemene aanvaarde normen van goed werkgeverschap en dat de hoogte van de vergoeding bij kennelijk onredelijk ontslag is gerelateerd aan de aard en de ernst van het tekortschieten van de werkgever in zijn verplichting om als goed werkgever te handelen.

Het voorgaande roept natuurlijk de vraag op, of een werkgever die wel royaal de middelen heeft om aan een werknemer die moet worden ontslagen, bijvoorbeeld evenals [eiseres] wegens verval van functie, een vergoeding mee te geven, handelt als goed werkgever indien hij het dienstverband van die werknemer zonder enige vergoeding beëindigt, zeker als deze bijvoorbeeld vanwege zijn leeftijd een moeilijke arbeidspositie heeft. Denkbaar is dat een werkgever in een dergelijk geval zich er op beroept dat het niet meegeven van een vergoeding misschien wel strijd oplevert met goed werkgeverschap in ideale vorm, maar niet met algemeen aanvaarde normen van goed werkgeverschap. In onderhavige situatie kan het voorgaande slechts tot een theoretische discussie leiden. Naar het oordeel van de kantonrechter kan niet voor betwisting vatbaar zijn dat Werkgever in zeer zwaar weer verkeert. In dit verband kan worden verwezen naar het uiterst magere sociaal plan waarmee de vakorganisaties nimmer akkoord zouden zijn gegaan indien zij zouden menen dat Werkgever veel meer zou kunnen doen voor werknemers die moeten afvloeien dan waartoe het sociaal plan haar verplicht. Aannemelijk is dus, dat, zelfs als de vinger valt te leggen op een schending van algemene aanvaarde normen van goed werkgeverschap, los van de vraag hoe zwaar die schending moet worden gewaardeerd, het gegeven dat de financiële middelen zeer beperkt zijn, aan het toekennen van een substantiële schadevergoeding in de weg staat.

Het sociaal plan is van toepassing op alle medewerkers van de Werkgever Groep en heeft een looptijd van 8 mei 2009 tot 31 december 2010. [eiseres] is ontslagen bij brief van 15 mei 2009. Het aanbod om een ontslagvergoeding van € 39.450,– te betalen dateert waarschijnlijk uit maart 2009, nu [eiseres] dit aanbod heeft afgewezen bij brief van 26 maart 2009. Daar het aanbod dateert van voor de ingangsdatum van het sociaal plan en het bod door [eiseres] voor die datum is afgewezen, mag niet worden geconcludeerd dat Werkgever de bedoeling heeft gehad de beëindiging van het dienstverband van [eiseres] af te handelen buiten het sociaal plan om. Dat Werkgever op 24 maart 2009 de ontslagaanvraag voor [eiseres] al had ingediend kan, anders dan door haar gesteld, geen reden zijn om het sociaal plan niet op haar van toepassing te achten. Er komen wel vaker sociale plannen in een zeer laat stadium van een reorganisatie tot stand.

Het sociaal plan bevat een zwak punt. Werkgever biedt haar vertrekkende werknemers in de productiesfeer een scholingstraject aan op haar kosten, onder andere gericht op een betere inzetbaarheid van die werknemers op de arbeidsmarkt (zie de artikelen 7 en 9 onder het hoofd uitgangspunten bij dit sociaal plan). Voor medewerkers in de overheadsfeer regelt het sociaal plan niets en biedt Werkgever kennelijk ook niets, terwijl ook die werknemers er groot belang bij hebben, indien enigszins mogelijk, van werk naar werk geholpen te worden.

Het gesignaleerde verschil in behandeling valt naar het oordeel van de kantonrechter vanuit de optiek van goed werkgeverschap niet te rechtvaardigen, al valt te begrijpen dat Werkgever geen dure outplacementtrajecten kan aanbieden. Helemaal niets doen is echter te weinig, afgezet tegen de regeling voor productiepersoneel.

Daarbij komt dat een werknemer die onlangs heeft moeten afvloeien in verband met zijn functioneren wel een geringe vergoeding heeft meegekregen. Dat valt moeilijk te rijmen met het gegeven dat [eiseres], op wier functioneren niets aan te merken was, het veld heeft moeten ruimen zonder vergoeding. Enige middelen voor een pleister op de wonde waren er dus nog wel, ook als er van moet worden uitgegaan dat Werkgever in het geval [B] een procedure, en daarmee hogere kosten, heeft voorkomen.

Per saldo is de kantonrechter van oordeel dat gelet op voornoemde omstandigheden de opzegging van [eiseres] kennelijk onredelijk dient te worden verklaard. Veel zal haar dat niet opleveren. Onder de omstandigheden van het geval dienen ook de deplorabele financiële omstandigheden van Werkgever te worden begrepen, zoals reeds overwogen. Een vergoeding als door [eiseres] bij vermeerdering van eis verlangd, is, naar zij zelf ook moet kunnen begrijpen, ver buiten de orde. Het toekennen van een vergoeding van bijna € 400.000,– zou ook miskennen dat een arbeidsovereenkomst niet kan worden gelijkgesteld met een levensverzekering. Uitgaande van de oude formules bij de Hoven vroeg [eiseres] met de kantonrechtersformule volgens C=1 (€ 89.033,40) bij dagvaarding al meer dan waarop zij mocht rekenen. Zelfs als dat bedrag zou zijn toegekend zou dat, naar de kantonrechter vreest, de problemen voor [eiseres] niet oplossen. Want zij heeft gelijk, haar positie op de arbeidsmarkt is niet rooskleurig. Dat geldt echter voor alle 58 jarigen. Pas indien haar arbeidsmarktpositie negatief zou worden beïnvloed door bijvoorbeeld slijtageverschijnselen opgelopen in dienst van de werkgever, zou er in het kader van een kennelijk onredelijk ontslag procedure aanleiding kunnen zijn te denken aan financiële compensatie voor die slechtere positie. Dat is in dit geval niet aan de orde, maar ook dan zou voor wat betreft de toe te kennen schadevergoeding de zeer beperkte financiële draagkracht van Werkgever de overheersende factor zijn gebleven.

Mocht u op het terrein van kennelijk onredelijk ontslag en schadevergoeding vragen hebben kunt u altijd kosteloos contact opnemen met onze arbeidsrecht en ontslag advocaten. Wij zijn specialist op dit terrein. Bel ons nu op 030 252 35 20. Daarvoor brengen wij u vanzelfsprekend geen kosten in rekening. Eerste telefonisch advies van onze advocaten is kosteloos.

Uitspraak
RECHTBANK ALMELO
Sector Kanton

Locatie Enschede

Zaaknummer  : 334.813 CV EXPL 3213/10
Uitspraak  : 2 november 2010

Vonnis in de zaak van:

[eiseres]
wonende te [woonplaats]
eisende partij, hierna ook wel te noemen [eiseres]
gemachtigde: mr X

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WERKGEVER GROEP B.V.
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Haaksbergen
gedaagde partij, hierna ook wel te noemen Werkgever
gemachtigde: mr. Y

1. De procedure:

Deze blijkt uit de navolgende stukken:

– de dagvaarding uitgebracht op 5 maart 2010;
– de conclusie van antwoord;
– de conclusie van repliek, tevens akte tot vermeerdering van eis;
– de conclusie van dupliek.

Het vonnis is bepaald op heden.

2. Het geschil:

De feiten

2.1. [eiseres], thans 58 jaar oud, is op 26 februari 1996 in dienst getreden van Werkgever. Laatstelijk is zij werkzaam geweest als directieassistente tegen een laatstgenoten salaris van € 3.796,06 bruto per 4 weken c.a.

2.2. Met gebruikmaking van de door het UWV Werkbedrijf verleende ontslagvergunning heeft Werkgever de arbeidsovereenkomst van [eiseres] bij brief van 15 mei 2009 opgezegd tegen 10 augustus 2009. De reden was dat haar functie was vervallen.

De vordering

2.3. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat het haar gegeven ontslag kennelijk onredelijk is omdat, mede in aanmerking de voor haar getroffen voorzieningen en de voor haar bestaande mogelijkheden om ander werk te vinden, de gevolgen van de opzegging voor haar te ernstig zijn in verhouding met het belang van de werkgever bij de opzegging van haar arbeidsovereenkomst.

2.4. Haar positie op de arbeidsmarkt is ronduit slecht, naar [eiseres] aanvoert. Het ligt niet in de rede dat zij elders een soortgelijke functie met een vergelijkbaar hoog salaris zal kunnen verkrijgen Zij lijdt derhalve forse schade die Werkgever niet heeft willen compenseren, hoewel zij altijd uitstekend heeft gefunctioneerd. Naar ander passend werk voor haar is door Werkgever niet gezocht [eiseres] geeft te kennen dat zij alleenverdiener is met een studerende zoon. Haar WW-uitkering is 40% minder dan haar loon. Na afloop van de WW zal zij haar huis moeten opsouperen. Daarnaast lijdt zij forse pensioenschade. [eiseres] meent dat Werkgever wel de financiële ruimte heeft voor een tegemoetkoming. Sedert augustus 2009 is er een nieuwe investeerder. [eiseres] wijst er op dat een collectieve ontslagaanvraag voor 65 medewerkers is ingetrokken en dat nieuwe orders zijn geworven. Verder stelt zij dat een collega van haar die inmiddels ook is ontslagen wel een financiële vergoeding heeft gekregen. Haar is in een eerder stadium ook een vergoeding aangeboden ten bedrage van
€ 39.450,– te betalen in 24 maandelijkse termijnen. Die vergoeding is door haar niet geaccepteerd. Met toepassing van de kantonrechtersformule had zij recht op € 89.033,40 bruto. Naar haar mening valt zij niet onder het sociaal plan van 14 mei 2009. Voor het geval dat anders zou zijn doet zij een beroep op de hardheidsclausule van art. 21 van hoofdstuk 1.

2.5. [eiseres] vordert voor recht te verklaren dat de haar gedane opzegging kennelijk onredelijk is en Werkgever te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 89.033,40 bruto. Bij conclusie van repliek vermeerdert zij haar vordering tot € 393.827,54 bruto, zijnde de door haar begrote totale schade tot aan haar pensioen.
Tevens vordert zij een bedrag van € 1.500,– (na vermeerdering € 4.500,–) wegens incassokosten, alsmede veroordeling van Werkgever in de kosten van het geding..

Het verweer

2.6. Werkgever stelt zich op het standpunt dat het [eiseres] verleende ontslag niet kennelijk onredelijk is. Bij de beoordeling van het belangencriterium dienen alle van belang zijnde omstandigheden in ogenschouw te worden genomen. Het enkel belichten van de omstandigheden aan de zijde van werknemer is onvoldoende om een vordering op grond van kennelijk onredelijk ontslag te onderbouwen. Werkgever verwijst naar de arresten van de Hoge Raad van 27 november 2009 en 12 februari 2010 waarin een eind werd gemaakt aan de berekening van de schade bij kennelijk onredelijk ontslag aan de hand van de kantonrechtersformule en werd bevestigd dat het enkele feit dat na een langdurig dienstverband geen vergoeding wordt meegegeven het ontslag niet kennelijk onredelijk maakt. Het gaat er om, naar Werkgever stelt, of er bijkomende omstandigheden zijn die tot gevolg hebben dat een opzegging zonder vergoeding na verkregen ontslagvergunning in strijd is met algemeen aanvaarde normen van goed werkgeverschap. Door [eiseres] aan te tonen bijzondere omstandigheden zijn er in dit geval niet, volgens Werkgever. Passend werk was niet voorhanden. Het gegeven dat [eiseres] met haar 58 jaar een slechte positie op de arbeidsmarkt heeft is niet voldoende om het ontslag als kennelijk onredelijk aan te merken.

2.7. Volgens Werkgever dient tegenover de belangen van de werknemer te worden gezet dat haar bedrijfseconomische omstandigheden slecht zijn en dat zij een slechte financiële positie heeft. De huisbankier heeft het krediet opgezegd en de door de nieuwe investeerder verstrekte achtergestelde lening was hard nodig om te voorkomen dat het bedrijf ten onder ging. De resultaten zijn veel slechter gebleven dan volgens prognose. Zo de kantonrechter mocht beslissen dat [eiseres] recht heeft op een schadevergoeding dient deze, naar Werkgever subsidiair aanvoert, zeer gering te zijn gezien haar financiële situatie. Werkgever erkent eerder het door [eiseres] genoemde bedrag te hebben aangeboden. Inmiddels zijn echter geen middelen meer beschikbaar voor een vergoeding. Volgens Werkgever valt [eiseres] wel degelijk onder het sociaal plan, waarin geen vergoeding voor werknemers die moeten afvloeien is voorzien. Het aangevraagde ontslag voor 48 medewerkers is ingetrokken vanwege problemen over de wijze van toepassing van het afspiegelingsbeginsel. In die periode meldde zich ook de nieuwe investeerder en werden twee nieuwe orders geworven. Bij de overige 17 werknemers ging het om aflopende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd en aspirant Vutters. Recentelijk is opnieuw een ontslagaanvraag ingediend. Thans voor 11 indirecte medewerkers die ook geen vergoeding mee zullen krijgen. Voor 67 werknemers in de productiesfeer loopt een aanvraag voor deeltijd WW.

2.8. Werkgever erkent per 31 december 2009 afscheid te hebben genomen van [B]wegens onvoldoende functioneren. Om een ontbindingsprocedure te voorkomen die tot hogere kosten zou hebben geleid is hem een vergoeding van € 10.371,44 toegekend, verhoogd met € 750,– bijdrage in zijn juridische kosten.

2.9. De verschuldigdheid van incassokosten wordt door Werkgever betwist. Primair, omdat volgens haar de vordering dient te worden afgewezen, subsidiair omdat geen andere verrichtingen zijn uitgevoerd dan die waarvoor de artikelen 56 en 57 Rv een vergoeding plegen in te sluiten. Tenslotte verzoekt Werkgever om een eventuele veroordeling niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren in verband met restitutierisico.

3. De beoordeling van het geschil:

3.1. Werkgever heeft gelijk wanneer zij stelt dat het enkele feit dat geen vergoeding wordt toegekend aan een werknemer die na verleende ontslagvergunning wordt ontslagen dat ontslag niet kennelijk onredelijk maakt. Een ander uitgangspunt valt niet te rijmen met het gegeven dat de hoofdroute in het ontslagrecht naar de bedoeling van de wetgever loopt via de ontslagvergunning. Het gaat er om of met inachtneming van alle omstandigheden van het geval het ontslag als kennelijk onredelijk dient te worden aangemerkt, naar door de Hoge Raad weer eens bevestigd. Tevens heeft de Hoge Raad met het tweetal arresten waarnaar Werkgever verwijst een eind gemaakt aan het bij kennelijk onredelijk ontslag toekennen van 70% van de kantonrechtersformule op grond van het enkele ontbreken van een voorziening, en het toepassen van de X-Y-Z formule na toetsing aan een zgn.gezichtspuntencatalogus (hetgeen veelal leidde tot een bedrag van ongeveer 50% van de oude kantonrechtersformule). Nog steeds is het dus zo dat het voor de werknemer die moet afvloeien groot verschil kan maken of de werkgever kiest voor de UWV route – doorgaans daartoe genoodzaakt vanwege de financiële omstandigheden – of voor de ontbindingsroute. Begrijpelijk is dat dit voor werknemers die na een jarenlang dienstverband moeten wijken zonder een cent mee te krijgen, terwijl anderen in dezelfde situatie wel een financiële tegemoetkoming ontvangen, een bron van frustratie is.

3.2. De Hoge Raad overweegt in zijn arrest van 27 november 2009 (LJN: BJ6596) dat het bij het beoordelen van de vraag of een ontslag kennelijk onredelijk is in de kern gaat om de vraag of het ontslag is gegeven in strijd met algemene aanvaarde normen van goed werkgeverschap en dat de hoogte van de vergoeding bij kennelijk onredelijk ontslag is gerelateerd aan de aard en de ernst van het tekortschieten van de werkgever in zijn verplichting om als goed werkgever te handelen.

3.3. Het voorgaande roept natuurlijk de vraag op, of een werkgever die wel royaal de middelen heeft om aan een werknemer die moet worden ontslagen, bijvoorbeeld evenals [eiseres] wegens verval van functie, een vergoeding mee te geven, handelt als goed werkgever indien hij het dienstverband van die werknemer zonder enige vergoeding beëindigt, zeker als deze bijvoorbeeld vanwege zijn leeftijd een moeilijke arbeidspositie heeft. Denkbaar is dat een werkgever in een dergelijk geval zich er op beroept dat het niet meegeven van een vergoeding misschien wel strijd oplevert met goed werkgeverschap in ideale vorm, maar niet met algemeen aanvaarde normen van goed werkgeverschap. In onderhavige situatie kan het voorgaande slechts tot een theoretische discussie leiden. Naar het oordeel van de kantonrechter kan niet voor betwisting vatbaar zijn dat Werkgever in zeer zwaar weer verkeert. In dit verband kan worden verwezen naar het uiterst magere sociaal plan waarmee de vakorganisaties nimmer akkoord zouden zijn gegaan indien zij zouden menen dat Werkgever veel meer zou kunnen doen voor werknemers die moeten afvloeien dan waartoe het sociaal plan haar verplicht. Aannemelijk is dus, dat, zelfs als de vinger valt te leggen op een schending van algemene aanvaarde normen van goed werkgeverschap, los van de vraag hoe zwaar die schending moet worden gewaardeerd, het gegeven dat de financiële middelen zeer beperkt zijn, aan het toekennen van een substantiële schadevergoeding in de weg staat.

3.4. Het sociaal plan is van toepassing op alle medewerkers van de Werkgever Groep en heeft een looptijd van 8 mei 2009 tot 31 december 2010. [eiseres] is ontslagen bij brief van 15 mei 2009. Het aanbod om een ontslagvergoeding van € 39.450,– te betalen dateert waarschijnlijk uit maart 2009, nu [eiseres] dit aanbod heeft afgewezen bij brief van 26 maart 2009. Daar het aanbod dateert van voor de ingangsdatum van het sociaal plan en het bod door [eiseres] voor die datum is afgewezen, mag niet worden geconcludeerd dat Werkgever de bedoeling heeft gehad de beëindiging van het dienstverband van [eiseres] af te handelen buiten het sociaal plan om. Dat Werkgever op 24 maart 2009 de ontslagaanvraag voor [eiseres] al had ingediend kan, anders dan door haar gesteld, geen reden zijn om het sociaal plan niet op haar van toepassing te achten. Er komen wel vaker sociale plannen in een zeer laat stadium van een reorganisatie tot stand.

3.5. Het sociaal plan bevat een zwak punt. Werkgever biedt haar vertrekkende werknemers in de productiesfeer een scholingstraject aan op haar kosten, onder andere gericht op een betere inzetbaarheid van die werknemers op de arbeidsmarkt (zie de artikelen 7 en 9 onder het hoofd uitgangspunten bij dit sociaal plan). Voor medewerkers in de overheadsfeer regelt het sociaal plan niets en biedt Werkgever kennelijk ook niets, terwijl ook die werknemers er groot belang bij hebben, indien enigszins mogelijk, van werk naar werk geholpen te worden.
Het gesignaleerde verschil in behandeling valt naar het oordeel van de kantonrechter vanuit de optiek van goed werkgeverschap niet te rechtvaardigen, al valt te begrijpen dat Werkgever geen dure outplacementtrajecten kan aanbieden. Helemaal niets doen is echter te weinig, afgezet tegen de regeling voor productiepersoneel.

3.6. Daarbij komt dat een werknemer die onlangs heeft moeten afvloeien in verband met zijn functioneren wel een geringe vergoeding heeft meegekregen. Dat valt moeilijk te rijmen met het gegeven dat [eiseres], op wier functioneren niets aan te merken was, het veld heeft moeten ruimen zonder vergoeding. Enige middelen voor een pleister op de wonde waren er dus nog wel, ook als er van moet worden uitgegaan dat Werkgever in het geval [B] een procedure, en daarmee hogere kosten, heeft voorkomen.

3.7. Per saldo is de kantonrechter van oordeel dat gelet op voornoemde omstandigheden de opzegging van [eiseres] kennelijk onredelijk dient te worden verklaard. Veel zal haar dat niet opleveren. Onder de omstandigheden van het geval dienen ook de deplorabele financiële omstandigheden van Werkgever te worden begrepen, zoals reeds overwogen. Een vergoeding als door [eiseres] bij vermeerdering van eis verlangd, is, naar zij zelf ook moet kunnen begrijpen, ver buiten de orde. Het toekennen van een vergoeding van bijna € 400.000,– zou ook miskennen dat een arbeidsovereenkomst niet kan worden gelijkgesteld met een levensverzekering. Uitgaande van de oude formules bij de Hoven vroeg [eiseres] met de kantonrechtersformule volgens C=1 (€ 89.033,40) bij dagvaarding al meer dan waarop zij mocht rekenen. Zelfs als dat bedrag zou zijn toegekend zou dat, naar de kantonrechter vreest, de problemen voor [eiseres] niet oplossen. Want zij heeft gelijk, haar positie op de arbeidsmarkt is niet rooskleurig. Dat geldt echter voor alle 58 jarigen. Pas indien haar arbeidsmarktpositie negatief zou worden beïnvloed door bijvoorbeeld slijtageverschijnselen opgelopen in dienst van de werkgever, zou er in het kader van een kennelijk onredelijk ontslag procedure aanleiding kunnen zijn te denken aan financiële compensatie voor die slechtere positie. Dat is in dit geval niet aan de orde, maar ook dan zou voor wat betreft de toe te kennen schadevergoeding de zeer beperkte financiële draagkracht van Werkgever de overheersende factor zijn gebleven.

3.8. De kantonrechter zal de schadevergoeding voor [eiseres] bepalen op het bedrag dat [B] heeft meegekregen, d.w.z. op afgerond € 11.500,– bruto. Wat aan [B] recentelijk kon worden betaald, moet Werkgever redelijkerwijs ook voor [eiseres] kunnen opbrengen. Voor de goede orde, de kantonrechter komt louter tot dit bedrag op basis van het inschatten van de draagkracht van Werkgever. Hij heeft dus geen rekening gehouden met factoren als dienstjaren en salaris van [B] in relatie tot die van [eiseres]. Het is aan [eiseres] te beslissen over de bestemming van de haar toegekende schadevergoeding. Denkbaar is het toegekende bedrag te bestemmen voor een arbeidsbemiddelingspoging. Dat zou fiscaal voordelig kunnen zijn. Op eigen kracht zal zij naar alle waarschijnlijkheid geen werk meer vinden, maar misschien met hulp ook niet.

3.9. De vordering ter zake van incassokosten zal worden afgewezen. Niet alleen heeft [eiseres] niet aangetoond dat werkzaamheden zijn verricht buiten die waarvoor de artikelen 56 en 57 Rv een vergoeding insluiten, maar daarnaast moet er van uit worden gegaan dat, als geen incassokosten worden toegekend, de FNV Bouw [eiseres] daarvoor ook geen kosten in rekening zal brengen. Zij lijdt dus geen schade als bedoeld in art. 6:96, lid 2, onder b, BW. Gezien de beperkte omvang van de schadevergoeding, en daarmee het beperkte restitutierisico, ziet de kantonrechter geen grond de vordering tot uitvoerbaar verklaring van het vonnis bij voorraad af te wijzen.

3.10. Werkgever zal worden veroordeeld in de kosten van het geding.

4. Rechtdoende

Verklaart voor recht dat de door Werkgever op 15 mei 2009 aan [eiseres] gedane opzegging kennelijk onredelijk is.

Veroordeelt Werkgever om aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag te betalen van € 11.500,– bruto ter zake van kennelijk onredelijk ontslag.

Verwijst Werkgever in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op € 295,93 voor verschotten en op € 800,– voor salaris.

Verklaart dit vonnis tot hiertoe uitvoerbaar bij voorraad.

Wijst af het meer of anders gevorderde.
(bron:www:rechtspraak.nl)