Kennelijk onredelijk ontslag – ontslagvergoeding

Kennelijk onredelijke opzegging vanwege strijd met goed werkgeverschap en de te ernstige gevolgen voor werknemer. Werkgever heeft geen vergoeding aangeboden; enigszins bot gedrag werkgever, habe nichts verweer gepasseerd. Werknemer heeft zelf aansluitend een iets lager betaalde baan gevonden. Als vergoeding gekapitaliseerd verschil oude en nieuwe salaris gedurende twee jaar.

De kantonrechter overweegt daartoe het volgende.

Gevolgencriterium, strijd goed werkgeverschap

De kantonrechter is van oordeel dat WERKGEVER in strijd heeft gehandeld met de op haar rustende normen van goed werkgeverschap en dat de gevolgen van de opzegging voor Werknemer te ernstig zijn in vergelijking met het belang van WERKGEVER. Afgezien van het vrijstellen van Werknemer na afgifte van de verleende ontslagvergunning heeft WERKGEVER niets gedaan om de gevolgen van de opzegging voor haar te verzachten. Zo heeft WERKGEVER geen poging gedaan om Werknemer te helpen met het vinden van ander werk, hetzij door externe coaching hetzij door het daartoe zichzelf inspannen. Bovendien heeft WERKGEVER zich wel sterk bekommerd om de positie van de blijvers, door voor deze een borrel en luxe kerstdiner te organiseren, doch heeft niets gedaan voor de vertrekkers.

WERKGEVER heeft ook geen enkele financiële voorziening voor Werknemer getroffen, terwijl dat wel op haar weg gelegen had. De kantonrechter is van oordeel dat op een werkgever ten aanzien van een werknemer met een, zoals hier, dienstverband van meer dan 20 jaar, in beginsel een verplichting rust tot het in enigerlei mate voorzien in de opheffing van de financiële gevolgen van die opzegging. Dat kan anders zijn indien een dergelijke financiële bijdrage van de werkgever niet gevergd kan worden, bijvoorbeeld wanneer op andere wijzen in het opvangen van de gevolgen van het ontslag is voorzien, door het plegen van herplaatsinginspanningen of wanneer sprake is van het ontbreken van financiële mogelijkheden tot het treffen van zo’n voorziening. De kantonrechter is van oordeel dat van een dergelijke uitzonderingssituatie hier geen sprake is. WERKGEVER voert weliswaar aan dat zij momenteel een negatief eigen vermogen heeft, doch die omstandigheid is, zo leidt de kantonrechter af uit hetgeen ter comparitie ter sprake is gekomen, vooral het gevolg dat het bedrijf bij de overname in 2007/2008 met een beperkt eigen vermogen is gestart. WERKGEVER heeft geen bevredigend antwoord gegeven op Werknemers vraag wat met de winsten van haar rechtsvoorgangers uit de voorgaande periode is gebeurd. Daarmee is niet gebleken van een situatie dat WERKGEVER of (een van haar) aandeelhoudershouders niet zou kunnen zorg dragen voor enigerlei financiële vergoeding. Blijkbaar was dat voor de werknemers die in de eerste helft 2009 werden ontslagen ook mogelijk. Ook de omstandigheid dat met andere collega’s van Werknemer regelingen konden worden getroffen, al dan niet in natura, wijst in die richting.

De hierboven genoemde omstandigheden maken dat WERKGEVER in strijd met het goed werkgeverschap tegenover Werknemer heeft gehandeld. De opzegging is daarmee kennelijk onredelijk.

De gevolgen van de opzegging waren op het daartoe uiterlijk in ogenschouw te nemen moment, te weten 1 januari 2010, relatief beperkt, doch niet afwezig. Werknemer heeft immers een andere werkkring weten te verkrijgen, tegen een, zoals zij heeft gesteld en zoals door WERKGEVER onvoldoende gemotiveerd is weersproken, lager salaris. In plaats van
€ 3.000,- bruto per maand plus vakantietoeslag verdient zij thans € 2.750,- bruto per maand met vakantietoeslag. Verder lijdt zij, naar zij onweersproken heeft gesteld, een verlies aan pensioenopbouw.

Hoogte vergoeding

Voor de bepaling van de hoogte van de vergoeding zijn de hierboven genoemde omstandigheden, die maken dat de opzegging kennelijk onredelijk is, van belang. De schade die Werknemer lijdt als gevolg van de opzegging bestaat uit het lagere thans door haar verdiende salaris, alsmede haar pensioenschade. De door WERKGEVER gepleegde tekortkoming zijn van dien aard dat, mede gelet op de lengte van het dienstverband, de kantonrechter het billijk acht indien de door WERKGEVER te betalen vergoeding wordt gesteld op het gedurende twee jaar door Werknemer gederfde salaris plus haar pensioenschade. Die inkomensderving bedraagt € 250,- x 1,08 = € 270,- bruto per maand. De pensioenschade is niet gespecificeerd. Deze zal gelet op de leeftijd van Werknemer schattenderwijs op 21,8% worden gesteld (zijnde de pensioenstaffel voor het beschikbare premiestelsel, TK 30 330, nr. 6, p. 17). Gedurende 24 maanden bedraagt de schade daarmee € 7.893,- bruto. Dit bedrag zal als vergoeding ter zake van het kennelijk onredelijk ontslag aan Werknemer worden toegewezen.

Mocht u op het terrein van een kennelijk onredelijk ontslag en/of ontslagvergoeding vragen hebben kunt u altijd kosteloos contact opnemen met onze arbeidsrecht en ontslag advocaten. Wij zijn specialist op dit terrein. Bel ons nu op 030 252 35 20. Daarvoor brengen wij u vanzelfsprekend geen kosten in rekening. Eerste telefonisch advies van onze advocaten is kosteloos.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Kanton

Locatie Amsterdam

Rolnummer: 1152782 CV EXPL 10-17168
Vonnis van: 22 oktober 2010 (bij vervroeging)
F.no.: 646

Vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

Werknemer
wonende te [woonplaats]
eiseres
nader te noemen Werknemer
gemachtigde: mr. X

t e g e n

DE VENNOOTSCHAP ONDER FIRMA
gevestigd te Amsterdam
gedaagde
nader te noemen WERKGEVER
gemachtigde: mr. Y.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

De volgende processtukken zijn ingediend:

– de dagvaarding van 2 juli 2010 inhoudende de vordering van Werknemer met producties
– de conclusie van antwoord van WERKGEVER met producties.

Daarna is bij tussenvonnis van 2 juli 2010 een verschijning van partijen ter terechtzitting bevolen. Deze zitting heeft op 14 september 2010 plaatsgevonden, nadat WERKGEVER op de comparitie van 30 augustus 2010 abusievelijk niet was verschenen. Verschenen zijn Werknemer met haar gemachtigde en WERKGEVER met haar gemachtigde. WERKGEVER heeft zich hierbij van aantekeningen bediend. Voorafgaand aan de comparitie heeft WERKGEVER nadere producties ingezonden.

Daarna is vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

feiten en omstandigheden

1.  Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staan de volgende feiten en omstandigheden vast:

1.1.  Werknemer is op 10 maart 1986 op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst getreden van de rechtsvoorganger van WERKGEVER. Werknemer werkte laatstelijk in de functie DTP/Projectmanager tegen een salaris van € 3.000,- bruto per maand, excl. vakantietoeslag.
1.2.  In 2007 werd het bedrijf van Werknemers toenmalige werkgever overgenomen. Werknemer werd vervolgens gevraagd te gaan werken voor de zogenoemde Studio Direct. Dit is een project waarin ten behoeve van een specifieke klant wordt gewerkt, met kortere lijnen. Werknemers functie is daartoe per 1 maart 2008 gewijzigd in die van DTP/Projectmanager op de afdeling Studio Direct.
1.3.  WERKGEVER heeft begin 2009 een reorganisatie doorgevoerd, waarbij de toen ontslagen werknemers in aanmerking kwamen voor een sociaal plan.
1.4.  WERKGEVER heeft in 2009 een verlies geleden van per 30 september 2009 € 3,1 miljoen en per 31 december 2009 bijna € 5 miljoen, zodat het eigen vermogen op beide data € 792.000 resp. € 2.568.000 negatief was. WERKGEVER heeft hierop medio 2009 besloten te reorganiseren. Onderdeel van deze reorganisatie was een reductie van 86 werknemers, waaronder het laten vervallen van het project Studio Direct, nadat in januari 2009 al 28 arbeidsovereenkomsten waren geëindigd.
1.5.  WERKGEVER heeft op 9 juni 2009 ontslagvergunningen aangevraagd bij het UWV voor 35 werknemers, waaronder Werknemer. Werknemer heeft tegen deze aanvraag inhoudelijk verweer gevoerd. Desalniettemin heeft het UWV op 11 september 2009 de verzochte vergunningen verleend. Met gebruikmaking van deze vergunning heeft WERKGEVER de arbeidsovereenkomst met Werknemer opgezegd per 1 januari 2010.
1.6.  Voor de werknemers voor wie zomer 2009 een ontslagvergunning werd verzocht, waaronder Werknemer, geldt geen sociaal plan.
1.7.  Werknemer heeft op eigen houtje, dat wil zeggen zonder hierbij door WERKGEVER geholpen te zijn, per 15 december 2009 een andere werkkring gevonden, en wel bij een tot hetzelfde concern als WERKGEVER behorend bedrijf.
1.8.  WERKGEVER heeft aan Werknemer geen salaris betaald over de periode van 15 december 2009 tot 1 januari 2010.

Vordering en verweer en standpunt van partijen

2.  Werknemer vordert van WERKGEVER (i) betaling van € 1.620,- bruto, zijnde het achterstallig salaris over december 2009, vermeerderd met de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW en de wettelijke rente; (ii) een vergoeding van € 71.280,- bruto uit hoofde van kennelijk onredelijk ontslag, vermeerderd met de wettelijke rente hierover; (iii) buitengerechtelijke en proceskosten. Werknemer voert hiertoe aan dat WERKGEVER ten onrechte geen salaris over de tweede helft december 2009 heeft betaald, terwijl het dienstverband als gevolg van de door WERKGEVER gedane opzegging tot 1 januari 2010 heeft geduurd en de doorbetalingsverplichting daarmee op WERKGEVER rust. Werknemer voert aan dat de opzegging kennelijk onredelijk is, nu WERKGEVER hiertoe een valse of voorgewende reden heeft aangevoerd, dan wel de gevolgen van de opzegging voor Werknemer te ernstig zijn vergeleken met het belang van WERKGEVER.

3.  WERKGEVER verzet zich tegen de vorderingen. Zij voert daartoe aan dat Werknemer, door per 15 december 2009, zonder proeftijd, elders te zijn gaan werken, bij WERKGEVER ontslag heeft genomen. Daarmee kan ook van kennelijke onredelijkheid van de opzegging geen sprake meer zijn, nu het dienstverband niet per 1 januari 2010 maar per 15 december 2009 is geëindigd. Aan de kennelijke onredelijkheid staat naar de mening van WERKGEVER ook in de weg dat de opzegging is geschied vanwege een met juiste toepassing van het afspiegelingsbeginsel wegens bedrijfseconomische redenen verkregen ontslagvergunning, en de gevolgen voor Werknemer ook niet te ernstig zijn, onder andere omdat zij reeds voor 1 januari 2010 al een baan had met een minimaal gelijk of vrijwel gelijk inkomen als dat bij WERKGEVER.

Beoordeling

Loon

4.  WERKGEVER heeft de arbeidsovereenkomst met Werknemer op 18 september 2009 per 1 januari 2010 opgezegd. Werknemer is daarbij vrijgesteld van het verrichten van werk. Het niet gebruik maken van de arbeidskracht van een werknemer is een oorzaak die voor rekening van de werkgever komt (art. 7:628 Burgerlijk Wetboek), en dat staat los van de vraag of de werknemer zich voor de bedongen werkzaamheden beschikbaar heeft gehouden of zelfs beschikbaar was. Of Werknemer, indien WERKGEVER haar tussen 15 december 2009 en 1 januari 2010 zou hebben opgeroepen om voor WERKGEVER werkzaamheden te verrichten – los van de vraag of een dergelijk verzoek verenigbaar zou zijn met het goed werkgeverschap – aan die oproep geen gehoor zou hebben gegeven, staat overigens niet vast.

5.  Niet is gebleken dat Werknemer per 15 december 2009 ondubbelzinnig en onherroepelijk ontslag heeft genomen uit haar dienstverband met WERKGEVER. Vast staat dat zij vóór 1 januari 2010 op geen enkele manier tegenover WERKGEVER heeft laten weten haar dienstverband te willen beëindigen. Het elders in dienst treden door Werknemer kan ook niet als een stilzwijgende of een uit haar feitelijke gedragingen voortvloeiende ontslagname bij WERKGEVER worden aangemerkt. Vast staat dat partijen reeds toen met elkaar in een discussie verwikkeld waren over de gevolgen van de opzegging door WERKGEVER per 1 januari 2010 en de in de visie van Werknemer daaruit voortvloeiende verplichting tot het betalen van een (ontslag)vergoeding. Niet is gebleken dat Werknemer op enigerlei wijze tegenover WERKGEVER de indruk heeft gewekt die claim te willen laten varen, door per 15 december 2009 bij WERKGEVER ontslag te nemen teneinde elders in dienst te kunnen treden.

6.  De kantonrechter is daarmee van oordeel dat de arbeidsovereenkomst met WERKGEVER is blijven bestaan tot 1 januari 2010 en dat Werknemer aanspraak heeft op doorbetaling van haar loon over de periode van 15 december 2009 tot 1 januari 2010. De hoogte hiervan bedraagt, zoals niet is betwist, € 1.620,- bruto. Dit bedrag zal, met de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW, welke verhoging zal worden beperkt tot 25%, worden toegewezen. De wettelijke rente zal, zoals gevorderd vanaf de datum van het vonnis, worden toegewezen.

Kennelijk onredelijk

Valse of voorgewende reden

7.  Werknemer voert aan dat aan de opzegging een valse of voorgewende reden ten grondslag ligt, doordat geen sprake is van voldoende bedrijfseconomische redenen en doordat haar functie niet is komen te vervallen, mede gelet op de omstandigheid dat, anders dan WERKGEVER aanvoert, de activiteiten van Studio Direct niet zijn geëindigd.

8.  De kantonrechter is van oordeel dat de door WERKGEVER aangevoerde omstandigheden met betrekking tot haar bedrijfseconomische situatie, waaronder de door haar in 2008 en 2009 geleden aanzienlijke verliezen, door Werknemer onvoldoende gemotiveerd zijn weersproken.

9.  WERKGEVER heeft aangevoerd dat zij, op het moment waartegen de arbeidsovereenkomst met Werknemer was opgezegd, te weten 1 januari 2010, haar belangrijke opdrachtgevers Rabobank en Vodafone was kwijtgeraakt, terwijl zij op dat moment nog geen concreet uitzicht had op het verkrijgen van ING en de Belastingdienst als nieuwe opdrachtgevers. Werknemer heeft dat onvoldoende gemotiveerd weersproken.

10.  Dat WERKGEVER nieuwe werknemers in plaats van Werknemer heeft aangenomen, zoals Werknemer heeft gesteld, heeft Werknemer, na de betwisting door WERKGEVER, onvoldoende onderbouwd.

11.  Evenmin is de betwisting door Werknemer, dat de activiteiten van Studio Direct zijn geëindigd, voldoende overtuigend. WERKGEVER heeft in de vergunningsaanvraag bij het UWV naar voren gebracht Studio Direct te sluiten, en alle daarvoor werkzame werknemers te (moeten) ontslaan. Slechts om publicitaire redenen wordt op de website nog melding gemaakt van Studio Direct. Werknemer heeft niet aangevoerd dat (ex)collega’s van haar, werkzaam bij Studio Direct, thans nog werkzaam zijn bij WERKGEVER. Blijkbaar zijn deze collega’s ook allen ontslagen. WERKGEVER heeft aangevoerd dat de functie van Werknemer bij Studio Direct niet onderling uitwisselbaar was met enige andere bij WERKGEVER maar buiten Studio Direct voorkomende functie. De medewerkers van Studio Direct hadden direct contact met opdrachtgevers, en de medewerkers daarbuiten, afgezien van de accountmanagers, hadden dat niet of in veel mindere mate. Werknemer heeft dat onvoldoende gemotiveerd weersproken.

12.  Dat betekent dat WERKGEVER een valide grond had om de functie van Werknemer te laten vervallen, en nu haar functie niet onderling uitwisselbaar was met enige andere functie die niet is komen te vervallen, is geen sprake van strijd met het afspiegelingsbeginsel. Van een valse of voorgewende reden is daarmee geen sprake.

Gevolgencriterium, strijd goed werkgeverschap

13.  De kantonrechter is wel van oordeel dat WERKGEVER in strijd heeft gehandeld met de op haar rustende normen van goed werkgeverschap en dat de gevolgen van de opzegging voor Werknemer te ernstig zijn in vergelijking met het belang van WERKGEVER. Afgezien van het vrijstellen van Werknemer na afgifte van de verleende ontslagvergunning heeft WERKGEVER niets gedaan om de gevolgen van de opzegging voor haar te verzachten. Zo heeft WERKGEVER geen poging gedaan om Werknemer te helpen met het vinden van ander werk, hetzij door externe coaching hetzij door het daartoe zichzelf inspannen. Bovendien heeft WERKGEVER zich wel sterk bekommerd om de positie van de blijvers, door voor deze een borrel en luxe kerstdiner te organiseren, doch heeft niets gedaan voor de vertrekkers.

14.  WERKGEVER heeft ook geen enkele financiële voorziening voor Werknemer getroffen, terwijl dat wel op haar weg gelegen had. De kantonrechter is van oordeel dat op een werkgever ten aanzien van een werknemer met een, zoals hier, dienstverband van meer dan 20 jaar, in beginsel een verplichting rust tot het in enigerlei mate voorzien in de opheffing van de financiële gevolgen van die opzegging. Dat kan anders zijn indien een dergelijke financiële bijdrage van de werkgever niet gevergd kan worden, bijvoorbeeld wanneer op andere wijzen in het opvangen van de gevolgen van het ontslag is voorzien, door het plegen van herplaatsinginspanningen of wanneer sprake is van het ontbreken van financiële mogelijkheden tot het treffen van zo’n voorziening. De kantonrechter is van oordeel dat van een dergelijke uitzonderingssituatie hier geen sprake is. WERKGEVER voert weliswaar aan dat zij momenteel een negatief eigen vermogen heeft, doch die omstandigheid is, zo leidt de kantonrechter af uit hetgeen ter comparitie ter sprake is gekomen, vooral het gevolg dat het bedrijf bij de overname in 2007/2008 met een beperkt eigen vermogen is gestart. WERKGEVER heeft geen bevredigend antwoord gegeven op Werknemers vraag wat met de winsten van haar rechtsvoorgangers uit de voorgaande periode is gebeurd. Daarmee is niet gebleken van een situatie dat WERKGEVER of (een van haar) aandeelhoudershouders niet zou kunnen zorg dragen voor enigerlei financiële vergoeding. Blijkbaar was dat voor de werknemers die in de eerste helft 2009 werden ontslagen ook mogelijk. Ook de omstandigheid dat met andere collega’s van Werknemer regelingen konden worden getroffen, al dan niet in natura, wijst in die richting.

15.  De hierboven genoemde omstandigheden maken dat WERKGEVER in strijd met het goed werkgeverschap tegenover Werknemer heeft gehandeld. De opzegging is daarmee kennelijk onredelijk.

16.  De gevolgen van de opzegging waren op het daartoe uiterlijk in ogenschouw te nemen moment, te weten 1 januari 2010, relatief beperkt, doch niet afwezig. Werknemer heeft immers een andere werkkring weten te verkrijgen, tegen een, zoals zij heeft gesteld en zoals door WERKGEVER onvoldoende gemotiveerd is weersproken, lager salaris. In plaats van € 3.000,- bruto per maand plus vakantietoeslag verdient zij thans € 2.750,- bruto per maand met vakantietoeslag. Verder lijdt zij, naar zij onweersproken heeft gesteld, een verlies aan pensioenopbouw.

Hoogte vergoeding

17.  Voor de bepaling van de hoogte van de vergoeding zijn de hierboven genoemde omstandigheden, die maken dat de opzegging kennelijk onredelijk is, van belang. De schade die Werknemer lijdt als gevolg van de opzegging bestaat uit het lagere thans door haar verdiende salaris, alsmede haar pensioenschade. De door WERKGEVER gepleegde tekortkoming zijn van dien aard dat, mede gelet op de lengte van het dienstverband, de kantonrechter het billijk acht indien de door WERKGEVER te betalen vergoeding wordt gesteld op het gedurende twee jaar door Werknemer gederfde salaris plus haar pensioenschade. Die inkomensderving bedraagt € 250,- x 1,08 = € 270,- bruto per maand. De pensioenschade is niet gespecificeerd. Deze zal gelet op de leeftijd van Werknemer schattenderwijs op 21,8% worden gesteld (zijnde de pensioenstaffel voor het beschikbare premiestelsel, TK 30 330, nr. 6, p. 17). Gedurende 24 maanden bedraagt de schade daarmee € 7.893,- bruto. Dit bedrag zal als vergoeding ter zake van het kennelijk onredelijk ontslag aan Werknemer worden toegewezen.

18.  WERKGEVER heeft niet voldoende gemotiveerd weersproken dat door Werknemer relevante buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. De vergoeding hiervoor zal, gerelateerd aan het toegewezen bedrag, worden toegekend, zijnde € 833,-.

19.  Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal WERKGEVER in de kosten van deze procedure worden veroordeeld.

BESLISSING

De kantonrechter:

I.  veroordeelt WERKGEVER tot betaling aan Werknemer van:

–  € 1.620,- bruto aan salaris over december 2009 aan hoofdsom, vermeerderd met 25% vertragingsrente ex art. 7:625 BW, alsmede de wettelijke rente over € 1.620,- bruto vanaf heden tot aan de voldoening;
–  € 7.893,- bruto ter zake van de kennelijk onredelijke opzegging, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf heden tot aan de voldoening;
–  € 833,- aan buitengerechtelijke incassokosten;

II.  veroordeelt WERKGEVER in de proceskosten, aan de zijde van Werknemer tot op heden begroot op:

-griffierecht:      € 208,00
-kosten dagvaarding:    € 97,45
-salaris gemachtigde:    € 500,00
————–
Totaal:        € 805,45

Inclusief eventueel verschuldigde BTW;

III.  verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

IV.  wijst het meer of anders gevorderde af.

Aldus gewezen door mr. G.C. Boot, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 oktober 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.
(bron:www.rechtspraak.nl)