Oneerlijke concurentie – de drie vereisten

De zaak die hier wordt besproken draait om oneerlijke concurrentie. Werknemer van garagebedrijf neemt ontslag en begint eigen garagebedrijf. In arbeidscontract is geen concurrentie of relatiebeding opgenomen.

De rechtbank neemt tot uitgangspunt dat het een ex-werknemer, die in zijn handelen niet beperkt wordt door een relatie- of concurrentiebeding, zoals in casu [gedaagde], in beginsel vrijstaat zijn voormalige werkgever te beconcurreren. Dit vloeit voort uit het recht op vrije arbeidskeuze.

Volgens vaste rechtspraak (sinds het arrest van de Hoge Raad van 9 december 1955, NJ 1956, 157, Boogaard/Vesta) is van ongeoorloofde concurrentie in beginsel eerst sprake wanneer voldaan is aan drie vereisten, te weten a) het stelselmatig en substantieel afbreken van b) het duurzame bedrijfsdebiet van de voormalige werkgever, dat de voormalige werknemer in het kader van de arbeidsovereenkomst mee heeft helpen opbouwen c) met de hulpmiddelen die hij daartoe vertrouwelijk van zijn voormalige werkgever ter beschikking kreeg.

In het algemeen wordt dus de concurrentie van een voormalige werknemer jegens zijn voormalige werkgever pas dan als onrechtmatig, in de zin van strijdig met de in het maatschappelijke verkeer betamende zorgvuldigheid, beoordeeld, indien voldaan is aan deze drie vereisten.

Hebt u met betrekking tot oneerlijke concurrentie, het handhaven van een concurrentiebeding of het opheffen, beperken of schorsen daarvan vragen of behoefte aan direct advies of rechtsbijstand, kunt u altijd direct en kosteloos contact opnemen met ons advocatenkantoor. Dit gaat snel en u krijgt direct een van onze arbeidsrecht en ontslag advocaten aan de telefoon. Bel ons nu op 030 252 35 20. Daarvoor brengen wij u vanzelfsprekend geen kosten in rekening. Een eerste telefonisch advies is altijd kosteloos.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD

Sector civiel recht

Locatie Zwolle

zaaknummer / rolnummer: 172486 HA ZA 10-810

Vonnis van 6 juli 2011

in de zaak van

de besloten vennootschap [eiser],
gevestigd te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. X,

tegen

[gedaagde],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
gedaagde,
advocaat mr. Y.

Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.  De (verdere) procedure
Eerder is in deze zaak op 26 augustus 2009 onder zaaknummer 158402 HA ZA 09-806 een tussenvonnis gewezen. Vervolgens heeft op 12 november 2009 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Daarvan is een proces-verbaal opgemaakt. Daarna is de zaak in verband met een te beproeven mediation doorgehaald ter rolle. Vervolgens is de zaak na een daartoe strekkend verzoek van [eiser] opnieuw op de rol geplaatst om voort te procederen. Daarop hebben partijen nog gere- respectievelijk gedupliceerd. Tenslotte is vonnis bepaald.

2.  De feiten
2.1
Sinds 1983 exploiteert [eiser] in [woonplaats] een garagebedrijf. In 1988 is [gedaagde], een broer van de directeur van [eiser], bij [eiser] in dienst getreden in de functie van chef-werkplaats.
2.2
In 1995 heeft [eiser] een tweede garagebedrijf in [woonplaats] geopend. [gedaagde] is daar toen aangesteld als bedrijfsleider. Sinds 2000 is dit garagebedrijf gevestigd op het industrieterrein “De Telgen” in [woonplaats].
2.3
Nadat hij het zich direct naast het garagebedrijf van [eiser] in [woonplaats] bevindende garagebedrijf “Autobedrijf [X]” had gekocht, heeft [gedaagde] zijn arbeidsovereenkomst met [eiser] tegen 1 november 2007 opgezegd. Sinds laatst gemelde datum exploiteert [gedaagde] dit “Autobedrijf [X]”. De toenmalige chef-werkplaats van [eiser]’s garagebedrijf in [woonplaats] is met [gedaagde] mee overgegaan.
2.4
In de tussen partijen bestaand hebbende arbeidsovereenkomst was geen concurrentie- of relatiebeding opgenomen.
2.5
Bij brief van 21 november 2007 heeft [gedaagde] aan klanten van [eiser] het volgende bericht:

“Geachte heer/mevrouw,

Door middel van deze brief wil ik u op de hoogte stellen dat ik per 1 november jl. mijn werkzaamheden heb beëindigd bij Autobedrijf [eiser] in [woonplaats]. Ik heb hier 21 jaar met veel plezier gewerkt en veel ervaring opgedaan. Maar ik heb altijd de wens gehad om een eigen bedrijf te beginnen. En als de mogelijkheid zich voordoet om een autobedrijf over te nemen in je eigen dorp dan moet je daar serieus over gaan nadenken. U zult begrijpen dat het een moeilijke beslissing is geweest maar we hebben een weloverwogen keuze gemaakt.

Mijn vrouw en ik nemen [X] over aan de [adres] in [woonplaats]. Het bedrijf is gespecialiseerd in het automerk Saab maar daarnaast zullen we alle merken auto’s repareren en verkopen. En natuurlijk ga ik op dezelfde voet verder zoals u van ons gewend was. U bent van harte welkom om een kijkje te komen nemen op onze nieuwe werkplek.
De koffie staat voor u klaar.

Hartelijke groeten

[gedaagde]

Autobedrijf [X]
[adres]
[postcode] [woonplaats]
Telefoon: [nummer]
Mobiel: [nummer]”
2.6
Vanwege slechte bedrijfsresultaten heeft [eiser] eind 2008 haar garagebedrijf in [woonplaats] gesloten.

3.  Het geschil
3.1.
[eiser] heeft gevorderd -samengevat- een verklaring voor recht dat [gedaagde] jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld en daarom aansprakelijk is voor de schade die [eiser] als gevolg daarvan heeft geleden. Voorts heeft [eiser] gevorderd dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot vergoeding van de door [eiser] geleden schade, nader op te maken bij staat.

3.2.
Aan haar vorderingen heeft [eiser] ten grondslag gelegd dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld. De onrechtmatigheid is gelegen in het feit dat [gedaagde] zonder toestemming van [eiser] 485 van haar klanten aan de hand van de klantenlijst van [eiser] heeft benaderd met de brief van 21 november 2007. Die 485 klanten -die bij [eiser] kwamen voor de jaarlijkse APK en reparaties- zijn daardoor overgestapt naar [gedaagde]. Door in de brief de klanten van [eiser] aan te schrijven alsof het zijn relaties waren, hen voor te houden dat zij op dezelfde voet worden geholpen en hen uit te nodigen om zich tot hem te wenden, heeft [gedaagde] bij die klanten bovendien een verkeerde voorstelling van zaken gegeven, hetgeen eveneens onrechtmatig is. Tengevolge van de onrechtmatige handelwijze van [gedaagde] heeft [eiser] schade geleden. De werkplaatsomzet van het garagebedrijf van [eiser] te [woonplaats] is direct na het vertrek van [gedaagde] ingestort. Het bedrijfsresultaat van dit garagebedrijf is in 2008 gedaald met EUR 133.728,00 ten opzichte van 2007, aldus [eiser].

3.3
[gedaagde] heeft verweer gevoerd. Dat verweer zal hierna, voor zover dienstig, aan de orde komen.

4.  De beoordeling
4.1.
Naar de kern genomen draait het onderhavige geschil om de vraag of [gedaagde] onrechtmatig heeft geconcurreerd jegens zijn voormalige werkgever [eiser], gelijk [eiser] heeft gesteld en [gedaagde] heeft betwist.
De rechtbank neemt tot uitgangspunt dat het een ex-werknemer, die in zijn handelen niet beperkt wordt door een relatie- of concurrentiebeding, zoals in casu [gedaagde], in beginsel vrijstaat zijn voormalige werkgever te beconcurreren. Dit vloeit voort uit het recht op vrije arbeidskeuze. Volgens vaste rechtspraak (sinds het arrest van de Hoge Raad van 9 december 1955, NJ 1956, 157, Boogaard/Vesta) is van ongeoorloofde concurrentie in beginsel dan ook eerst sprake wanneer voldaan is aan drie vereisten, te weten a) het stelselmatig en substantieel afbreken van b) het duurzame bedrijfsdebiet van de voormalige werkgever, dat de voormalige werknemer in het kader van de arbeidsovereenkomst mee heeft helpen opbouwen c) met de hulpmiddelen die hij daartoe vertrouwelijk van zijn voormalige werkgever ter beschikking kreeg. In het algemeen wordt dus de concurrentie van een voormalige werknemer jegens zijn voormalige werkgever pas dan als onrechtmatig, in de zin van strijdig met de in het maatschappelijke verkeer betamende zorgvuldigheid, beoordeeld, indien voldaan is aan deze drie vereisten.

4.2
De rechtbank zal eerst beoordelen of in het onderhavige geval sprake is van feiten en omstandigheden op grond waarvan geoordeeld moet worden dat de wijze waarop [gedaagde] heeft geconcurreerd jegens [eiser], ook los van de drie voormelde, in het algemeen geldende vereisten onrechtmatig is. In dit verband zullen de navolgende stellingen van [eiser] worden besproken.
[eiser] heeft gesteld dat [gedaagde] in de brief van 21 november 2007 een verkeerde voorstelling van zaken heeft gegeven en dat [gedaagde] het daarin doet voorkomen alsof de aangeschreven klanten van [eiser] zijn klanten zijn en dat dit reeds onrechtmatig is. Hierin wordt hij niet gevolgd door de rechtbank. Kort gezegd, laat [gedaagde] in die brief niets meer weten dan dat hij zijn dienstverband bij [eiser] heeft beëindigd, dat hij voor zichzelf is begonnen en dat de geadresseerde van de brief welkom bij hem is. Weliswaar heeft de inhoud van die brief een licht wervend karakter, maar dit maakt nog niet dat die inhoud daarom als ongeoorloofd jegens [eiser] moet worden geacht. In die brief wordt niets negatiefs over het dienstverband van [gedaagde] bij [eiser] vermeld, terwijl ook overigens niets ten nadele van de onderneming van [eiser] wordt vermeld. Voor zover [eiser] heeft bedoeld te betogen dat de inhoud van de brief verwarring schept bij klanten van [eiser], omdat die klanten in de waan worden gebracht dat zij zich voor het laten verrichten van reparatie- en andere werkzaamheden in het vervolg bij het garagebedrijf van [gedaagde] dienen te vervoegen, wordt die stelling, gezien die inhoud, niet gevolgd. Kortom, de inhoud van de brief van 21 november 2007 kan op zichzelf niet reeds als ongeoorloofd jegens [eiser] worden aangemerkt.
[eiser] heeft voorts gesteld, hetgeen [gedaagde] heeft betwist, dat [gedaagde] alle personeelsleden van [eiser] heeft benaderd. Deze stelling is van geen gewicht. Nog daargelaten dat is gesteld noch gebleken waaruit dit “benaderen” precies bestaan heeft, zodat deze vage stelling reeds hierom van geen betekenis is, te gelden heeft dat het door een voormalige werknemer benaderen van werknemers van de voormalige werkgever teneinde deze te bewegen bij de voormalige, voor zichzelf begonnen werknemer in dienst te treden, op zichzelf in beginsel -behoudens bijzonder omstandigheden, waarvan in casu echter niet gebleken is- niet onrechtmatig is, óók niet als die werknemers tot die indiensttreding worden bewogen. De door [gedaagde] betwiste stelling van [eiser] dat [gedaagde] de chef-werkplaats heeft meegenomen kan haar derhalve evenmin baten; dit mede, omdat niet is gesteld of gebleken wat “het meenemen van de chef-werkplaats” heeft behelsd.
Voorts is ook de stelling van [eiser] dat [gedaagde] klanten van [eiser] thuis heeft bezocht en hen telefonisch heeft benaderd, bij gebreke van ook maar enige toelichting, van geen betekenis. In beginsel staat het een voormalige werknemer, die geen concurrentie- of relatiebeding met zijn voormalige werkgever is overeengekomen, nu eenmaal vrij om klanten van de voormalige werkgever te benaderen. Bovendien heeft [gedaagde] de betreffende stelling gemotiveerd betwist, en is in het licht van die betwisting, die stelling niet komen vast te staan.
Tenslotte legt ook de stelling van [eiser] dat [gedaagde] voor zich zelf is begonnen in het naast haar garagebedrijf gevestigde garagebedrijf “Autobedrijf [X]” geen gewicht in de schaal. Als [eiser] daarmee heeft willen betogen dat [gedaagde] aldus handelende haar op onrechtmatige wijze heeft beconcurreerd, wordt dat betoog bij gebreke van ook maar enige verdere toelichting, en mede in aanmerking nemende dat laatstgemeld garagebedrijf er al gevestigd was vóór de overname daarvan door [gedaagde], niet gevolgd door de rechtbank. Zoals gezegd, had [gedaagde] geen concurrentie- of relatiebeding. Hem stond het dan ook vrij om voor zichzelf te beginnen, zelfs vanuit een pand gelegen naast dat van [eiser] in [woonplaats]. Dit zou anders geweest kunnen zijn als de klanten van [eiser] daardoor in verwarring gebracht zouden zijn en zij in de veronderstelling zouden zijn komen te verkeren dat zij -bij het zich vervoegen bij [gedaagde] voor het verrichten van werkzaamheden- nog steeds te maken hadden met de onderneming van [eiser]. Dit is echter gesteld noch gebleken. Bovendien is dit -gelet op de brief van 21 november 2007, waarin [gedaagde] juist te kennen geeft dat hij vertrokken is bij [eiser] en voor zichzelf is begonnen- ook niet aannemelijk.
Op grond van het vorenstaande, is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan de concurrentie van [gedaagde] jegens [eiser] als onrechtmatig gekwalificeerd dient te worden, ook zonder dat voldaan is aan de drie in rechtsoverweging 4.1 genoemde, in het algemeen geldende vereisten voor onrechtmatige werknemersconcurrentie.

4.3
Thans resteert de vraag of de door [gedaagde] betwiste stellingen van [eiser] dat [gedaagde] 485 van haar klanten heeft aangeschreven met de brief van 21 november 2007 en dat hij daarbij gebruik heeft gemaakt van de klantenlijst van [eiser] met zich brengen dat [gedaagde] onrechtmatig heeft geconcurreerd jegens [eiser].

4.4
Gelijk hiervoor in rechtsoverweging 4.1 is overwogen, is één van de in het algemeen geldende vereisten voor onrechtmatige werknemersconcurrentie dat door de wijze van concurrentie stelselmatig en substantieel bedrijfsdebiet wordt afgebroken.
[gedaagde] heeft niet betwist dat sinds zijn vertrek bij [eiser] de werkplaatsomzet van het garagebedrijf van [eiser] in [woonplaats] is gedaald. Ook is niet betwist dat het bedrijfsresultaat van dit garagebedrijf over 2008 met een bedrag van EUR 133.728,00 is gedaald ten opzichte van het resultaat over 2007. Dit in aanmerking nemende, gaat de rechtbank ervan uit dat het bedrijfsdebiet van de vestiging van [eiser] in [woonplaats] na het vertrek van [gedaagde] substantieel is verminderd.
De vraag is echter of die substantiële vermindering het gevolg is geweest van het versturen van de brief van 21 november 2007. [gedaagde] heeft dit gemotiveerd betwist. Nog daargelaten dat hij gemotiveerd heeft weersproken dat hij 485 brieven aan klanten van [eiser] heeft verstuurd -volgens hem heeft hij nog geen 100 brieven (met verschillende inhoud) verstuurd aan zowel klanten als niet-klanten van [eiser]-, hij heeft in dit verband -onder meer- aangevoerd, kort samengevat, dat zijn vertrek -volgens hem draaide [eiser] zo goed vanwege zijn persoonlijke kwaliteiten-, de door [eiser] ondervonden concurrentie van het door [gedaagde] zelf gestarte bedrijf en het feit dat [eiser] na zijn vertrek onvoldoende concurrerend vermogen aan de dag heeft gelegd, de oorzaken waren van de verminderde werkplaatsomzet van het garagebedrijf van [eiser] in [woonplaats]. Dat heeft [eiser] niet, althans onvoldoende weersproken. Bovendien heeft [gedaagde] betoogd -op welk betoog [eiser] in het geheel niet is ingegaan- dat [woonplaats] een dorp is waar iedereen iedereen kent. Volgens hem was het direct na zijn vertrek bij iedereen dan ook al bekend dat hij voor zichzelf was begonnen, te meer nu zijn garagebedrijf vanuit het garagebedrijf van [eiser] te zien was. Ook in dit licht bezien, acht de rechtbank het onvoldoende aannemelijk gemaakt, mede ook niet gezien het slechts licht wervende karakter daarvan, dat de brief van 21 november 2007 heeft geleid tot de omzetdaling van het garagebedrijf van [eiser] in [woonplaats] in 2008. Daartoe is mederedengevend dat [eiser] ook geen overtuigende stukken heeft geproduceerd ter schraging van zijn betoog met betrekking tot het oorzakelijke verband tussen de brief van 21 november 2007 en die omzetdaling. Het door hem geproduceerde werkplaatsomzet- overzicht (haar productie 2) en de overgelegde jaarrekening 2008 (haar productie 8) zijn in dit verband in elk geval niet overtuigend nu de daaruit blijkende werkplaatsomzetdaling respectievelijk verslechtering van het bedrijfsresultaat even goed het gevolg geweest kunnen zijn van de voormelde door [gedaagde] genoemde oorzaken. Van [eiser] zou tenminste verwacht hebben mogen worden dat hij schriftelijke verklaringen van voormalige klanten zou hebben geproduceerd, waaruit blijkt dat de brief van 21 november 2007 de reden is geweest voor de overstap van de betreffende klanten naar [gedaagde]. Dergelijke verklaringen heeft hij niet overgelegd.
Kortom, van een oorzakelijk verband tussen het versturen van de brief van 21 november 2007 en de daling van de werkplaatsomzet van het garagebedrijf van [eiser] in [woonplaats] is de rechtbank onvoldoende gebleken. Dat [gedaagde] door het versturen van de brief van 21 november 2007 substantieel bedrijfsdebiet van [eiser] heeft afgebroken, is dan ook onvoldoende komen vast te staan. Reeds hierom dient de in rechtsoverweging 4.3 gestelde vraag negatief te worden beantwoord. Op grond hiervan zullen de vorderingen moeten worden afgewezen.

4.5
Geheel ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat ook aan de overige, in het algemeen geldende vereisten voor onrechtmatige werknemersconcurrentie niet is voldaan.
Zoals hiervoor is overwogen, is één van de vereisten voor onrechtmatige concurrentie dat duurzaam bedrijfsdebiet wordt afgebroken. Er moeten dan ook klanten met wie [eiser] een duurzame relatie had, zijn overgestapt naar het garagebedrijf van [gedaagde]. Dat de volgens [eiser] overgestapte klanten duurzame klanten waren, is echter betwist en heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd. De enkele stelling van [eiser] dat het om klanten ging die bij haar kwamen voor de jaarlijkse APK en tussentijdse reparaties vormt geen genoegzame onderbouwing van haar stelling dat het om duurzame klanten ging. Niet is gesteld of gebleken hoe lang de klanten die volgens [eiser] naar [gedaagde] zijn overgestapt al klant bij haar waren.
Evenmin is voldaan aan het voor onrechtmatige werknemersconcurrentie geldende vereiste dat de concurrerende voormalige werknemer bij het afbreken van het bedrijfsdebiet gebruik heeft gemaakt van aan hem door de voormalige werkgever vertrouwelijk ter beschikking gestelde hulpmiddelen. In dit verband is door [eiser] betoogd dat [gedaagde] bij de versturing van de brief van 21 november 2007 gebruik heeft gemaakt van een hem ter beschikking staande klantenlijst van [eiser]. [gedaagde] heeft echter gemotiveerd betwist dat hij over een klantenlijst beschikte -volgens hem heeft hij de adresgegevens van de door hem aangeschreven personen uit het telefoonboek en de Gouden Gids gehaald-, terwijl [eiser] zijn betreffende stelling ook niet nader heeft toegelicht, laat staan aannemelijk heeft gemaakt.
Kortom, ook aan de vereisten voor onrechtmatige werknemersconcurrentie dat duurzaam bedrijfsdebiet moet zijn afgebroken met behulp van vertrouwelijk ter beschikking gestelde hulpmiddelen is niet voldaan.

4.6
De vorderingen zullen dus worden afgewezen.

4.7
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Die kosten bestaan uit een bedrag van EUR 262,00 aan door [gedaagde] (in de zaak met zaaknummer 158402 HA ZA 09-806) betaald vastrecht en uit een bedrag van EUR 1.356,00 (3 punten, tarief II) aan geliquideerd salaris van de advocaat.

5.  De beslissing

De rechtbank

5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op EUR 1.618,00.
(bron:www.rechtspraak.nl)